ECLI:NL:RBMNE:2024:5820

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
C/16/574220 / JE RK 24-680
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korte verlenging machtiging uithuisplaatsing van een kind met medische zorgbehoefte

Op 13 september 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een beschikking gegeven in de zaak van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, betreffende de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van het kind, dat veel medische zorg nodig heeft, verlengd tot 15 november 2024. De ouders van het kind hebben hun bereidheid getoond om hulp te aanvaarden en adviezen op te volgen, wat de kinderrechter in haar overwegingen heeft meegenomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders in staat zijn om de zorg voor hun kind te bieden, maar dat de hechting tussen het kind en de ouders aandacht behoeft, vooral gezien de lange ziekenhuisopnames van het kind. De kinderrechter heeft de beslissing genomen om de machtiging niet langer te verlengen dan noodzakelijk, met het oog op de belangen van het kind en de noodzaak van een goede hechting. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de ouders zich bewust zijn van de uitdagingen die de zorg voor hun kind met zich meebrengt en dat er mogelijkheden zijn voor ondersteuning. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/574220 / JE RK 24-680
Datum uitspraak: 13 september 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam-Zuidoost,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2023 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. T. Geerdink,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. T. Geerdink.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 7 mei 2024;
- het bericht van de GI met bijlagen, ontvangen op 28 augustus 2024.
1.2.
Op 13 september 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- [A] en [B] , vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] verblijft in een pleeggezin, te weten bij de tante van de vader.
2.3.
Bij beschikking van 15 maart 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 15 maart 2025.
2.4.
Bij beschikking van 25 april 2024 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in het WKZ Utrecht/voorziening voor pleegzorg met ingang van 25 april 2024 voor de duur van 4 weken, te weten tot 23 mei 2024, verleend.
2.5.
Bij beschikking van 7 mei 2024 is [minderjarige] uithuisgeplaatst in een pleeggezin voor de duur van zes maanden, te weten tot 15 september 2024. De beslissing voor het overige is aangehouden.

3.Het verzoek

3.1.
De GI handhaaft het verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 15 maart 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De vader en de moeder willen dat [minderjarige] zo snel mogelijk terug naar huis komt en doen er alles aan om dit te realiseren. De ouders zijn verdrietig en teleurgesteld dat de GI het verzoek handhaaft. De ouders verzoeken de rechtbank om het verzoek af te wijzen, dan wel voor één/twee maanden toe te wijzen, zodat de terugplaatsing bij de ouders gefaseerd plaats kan vinden.

5.De beoordeling

Wat beslist de kinderrechter?
5.1.
De kinderrechter wijst het verzoek van de GI tot 15 november 2024 toe, het overige wijst zij af. Dat betekent dat de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt verlengd tot 15 november 2024 en [minderjarige] voor 15 november 2024 dient te zijn thuisgeplaatst bij de ouders. Hierna zal de kinderrechter uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Waarom verlengt de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing?
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat een korte verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. De kinderrechter zal daarom de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengen tot 15 november 2024 op grond van artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek.
Voortgang [minderjarige]
5.3.
is een vrolijk, rustig meisje dat een ernstige hartafwijking heeft, waardoor zij na haar geboorte lange tijd in het ziekenhuis heeft verbleven en ook daarna regelmatig opgenomen is geweest. De GI heeft de afgelopen maanden een vooruitgang gezien bij [minderjarige] . [minderjarige] krijgt op dit moment wekelijks fysiotherapie en logopedie. Verder is [minderjarige] op dit moment nog afhankelijk van sondevoeding om volledige voeding binnen te krijgen. De afgelopen periode is er wel begonnen met proefhapjes en dit lijkt goed te gaan. [minderjarige] heeft intensieve, passende verzorging en begeleiding nodig. Naar verwachting zal dit ook in de toekomst zo blijven.
Terugplaatsing naar huis
5.4.
De GI heeft verklaard dat zij het perspectiefonderzoek wil afwachten, voordat zij een beslissing neemt over de eventuele thuisplaatsing van [minderjarige] . De GI geeft, net als de ouders, aan dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige] , en ook tussen [minderjarige] en haar ouders en met de ouders zelf. Voor de GI blijft echter onzeker of de ouders de intensieve zorgvraag van [minderjarige] nu en op de langere termijn aankunnen. Om die reden vindt de GI het belangrijk dat er eerst een goed onderbouwd advies vanuit het perspectiefonderzoek komt. Het perspectiefonderzoek is juli 2024 gestart en de verwachting is dat dit zes tot negen maanden zal duren.
5.5.
De kinderrechter ziet net als de GI dat [minderjarige] veel en intensieve zorg nodig heeft. Naast de medische zorgen heeft [minderjarige] hechtingproblemen. Deze zijn ontstaan uit de eerste maanden van haar leven in het ziekenhuis. Tegelijkertijd constateert de kinderrechter op grond van het recente verslag van Youké, in het kader van het perspectiefonderzoek, dat de ouders het heel goed doen. Gezien wordt dat ouders de medische zorg aankunnen, ook bijvoorbeeld op het moment dat de sondeslang bij [minderjarige] er onverwacht uitging. Daarnaast wordt gezien dat de ouders [minderjarige] structuur en veel liefde bieden. In het verslag staat ook dat de hechting tussen [minderjarige] en haar ouders aandacht vraagt, en dat daar hulpverlening voor kan worden geboden. Tijdens de zitting heeft de GI verklaard dat de zorg met name is of de ouders ook op langere termijn, met de medische uitdagingen die er nog komen, voldoende in staat zijn om medisch gezien de zorg op zich te nemen. Hoewel de kinderrechter begrijpt dat de situatie van [minderjarige] op langere termijn ongewis is, is zij van oordeel dat dat niet maakt dat een langere uithuisplaatsing
noodzakelijkis, en dat is wel de beoordeling die de kinderrechter moet maken. De ouders laten zien dat zij in staat zijn om [minderjarige] te verzorgen en dat zij de hulp die daarbij nodig is aanvaarden en ook oppikken. Er is dan ook reden om aan te nemen dat zij dat blijven doen. Als dat op enig moment niet meer het geval is, of als wat [minderjarige] nodig heeft op enig moment meer wordt dan wat de ouders haar kunnen bieden, dan moet op dat moment opnieuw een beoordeling van de situatie worden gemaakt. Daar komt bij dat de hechting tussen [minderjarige] en de ouders tot nu toe onvoldoende tot stand is gekomen, doordat zij na haar geboorte lange tijd in het ziekenhuis heeft gelegen, waarbij de vraag was of zij in leven zou blijven. De ouders vonden het (begrijpelijkerwijs) moeilijk om zich aan haar te hechten. Vanwege de jonge leeftijd van [minderjarige] is het van groot belang dat de verdere hechting wel tot stand komt. Ook om die reden vindt de kinderrechter het belangrijk dat [minderjarige] weer bij haar ouders en zus gaat wonen. Ten slotte vindt de kinderrechter ook relevant dat de ouders zich zelf bewust zijn van het feit dat de situatie veel van hen vraagt, ook met het oog op hun andere jonge kindje. Zij hebben zelf al suggesties gedaan over een zorghotel, en de rol die de tante vaderszijde kan vervullen, op momenten dat zij het nodig hebben om even niet in de continue zorgstand te staan.
5.6.
Gelet op het voorgaande verlengt de kinderrechter de machtiging uithuisplaatsing met twee maanden. In die twee maanden kan gefaseerd worden toegewerkt naar een volledige thuisplaatsing en alle hulp worden georganiseerd die daarbij nodig is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin tot 15 november 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024 door mr. T. Dopheide, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Y. Janson als griffier, en op schrift gesteld op 10 oktober 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.