Overwegingen
2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vergunninghouder haar aanvraag voor een omgevingsvergunning voor die datum heeft ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing.
3. De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of het bouwplan waarvoor het college de omgevingsvergunning heeft verleend wel of niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
4. De rechtbank stelt voorop dat het college bij het nemen van een besluit op een aanvraag die ziet op een bouwplan dat in strijd is met het bestemmingsplan moet beslissen of hij wel of niet toepassing geeft aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Bij het nemen van die beslissing komt aan het college beleidsruimte toe, daarbij moet hij alle betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van eisers of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Bevoegdheidsgebrek vanwege het ontbreken van de verklaring van geen bedenkingen
5. Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend voordat de gemeenteraad van de gemeente [gemeente] de daarvoor benodigde verklaring van geen bedenkingenhad afgegeven. Zonder deze verklaring van geen bedenkingen was het college (nog) niet bevoegd om de omgevingsvergunning te verlenen. Aan de omgevingsvergunning kleeft dus een bevoegheidsgebrek. Dit is geen gebrek dat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan passeren. Daarom zal de rechtbank de omgevingsvergunning vernietigen.
6. Inmiddels heeft de gemeenteraad met het besluit van 30 januari 2024 de benodigde verklaring van geen bedenkingen afgegeven. Daarmee is het bevoegdheidsgebrek achteraf hersteld. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat de rechtbank de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning in stand kan laten. Als de rechtbank dit doet, dan mag vergunninghouder de tweede woningen en de bijbehorende bouwwerken alsnog conform de omgevingsvergunning realiseren.
7. Of de rechtbank de rechtsgevolgen van de omgevingsvergunning in stand kan laten is afhankelijk van de uitkomst van de beoordeling van de beroepsgronden van eisers die hierna volgt.
Afwijking van het bestemmingsplan
8. Als eerste grond waarom het bouwplan in strijd zou zijn met de goede ruimtelijke ordening voeren eisers aan dat het bouwplan volgens hen fors afwijkt van de bouwmogelijkheden, die op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan. Ook valt het bouwplan niet onder de activiteiten die staan vermeld in artikel 4 van bijlage II bij het Bor, waarbij het college bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan gebruik mag maken van de reguliere procedure.
9. Wat eisers aanvoeren is juist. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan en valt niet onder de activiteiten die staan vermeld in artikel 4 van bijlage II bij het Bor. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent slechts dat het college alleen een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan kan verlenen als het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de omgevingsvergunning op dit punt een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.Bij het nemen van het besluit op zo’n aanvraag moet het college de uitgebreide procedure volgen.Dit heeft hij ook gedaan.
Wel of geen aantasting van het beschermd dorpsgezicht van [plaats]?
10. Vervolgens voeren eisers aan dat het bouwplan het beschermde dorpsgezicht van [plaats] onevenredig aantast en daarom in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eisers verwijzen hierbij naar het advies van 12 april 2023 dat zij hebben laten opstellen door het ruimtelijk adviesbureau Kubiek: ‘Aanvullende notitie cultuurhistorische zienswijze [adres]’ (de notitie van Kubiek).
10. In de notitie van Kubiek staat dat het ontwerp van de huidige woning van vergunninghouder niet bij de architectuur van de omliggende bebouwing past. Omdat de nieuwe woning in dezelfde stijl wordt gebouwd, past deze volgens Kubiek ook niet in de omgeving en verstoort deze het landelijke en cultuurhistorische karakter van het beschermd dorpsgezicht.Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt in de notitie van Kubiek de onderbouwing van deze stellingname. Op de zitting hebben eisers aangegeven dat deze onderbouwing op pagina 6 van de notitie van Kubiek zou staan. Maar op pagina 6 van de notitie gaat Kubiek in op de gevolgen van het bouwplan voor de monumentale waarde van de historische buitenplaats [landgoed] – zie daarover het volgende kopje in deze uitspraak – en niet op de gevolgen van het bouwplan voor de kernwaarde van het beschermd dorpsgezicht van [plaats].
12. Het college stelt zich op het standpunt dat de nieuw te bouwen woning het beschermd dorpsgezicht niet aantast. Hij baseert zich hierbij op de adviezen van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van [gemeente] (de commissie). De commissie schrijft in haar reactie op het beroep van eisers van 23 januari 2024, dat het perceel bij de aanwijzing van het dorpsgezicht in 1967 nog onbebouwd was. Het hoort niet bij de oorspronkelijke dorpsbebouwing, maar bij het landschap. Dit maakt de keuze voor een architectuur die afleesbaar een latere toevoeging binnen het dorpsgezicht vormt naar de mening van de commissie logisch. Er bestaan zo naast de grotere monumentale elementen van de kerk en het kasteel en de kleinschaliger dorpsbebouwing ook onderdelen die aanwijsbaar ‘Anno Nu’ zijn gerealiseerd. En die dus een eigentijdse bijdrage aan dit ensemble vormen. Er is gekozen voor een specifieke vormgeving: op de rivier georiënteerd, in het landschap rustend, enigszins schuur-achtig karakter, dat naar mening van de commissie de landschappelijke waarde op de best mogelijke wijze borgt. Met het nu voorliggende ontwerp voor de tweede woning wordt volgens de commissie zorgvuldig aangesloten bij de bestaande markante architectuur. Er ontstaat een tweetal woningen met globaal dezelfde kenmerken, waarbij in materiaal, massavorm en gevelindeling is gevarieerd, zodat een subtiel samenspel ontstaat. Het totaal beeld behoudt de langwerpige ‘in het landschap rustende’ vorm, maar er ontstaat ook een geleding in twee afzonderlijke woningen met een kleinere korrelgrootte. Ook het bijgebouw wordt vervangen door twee kleinere bijgebouwen. De invloed van de extra woning op het beeld en de schaal is beperkt. De bestaande woning wordt ingekort en ter plekke wordt aan de oostzijde de nieuwe woning gepositioneerd. De knik in de nieuwe woning zorgt ervoor dat vanuit belangrijke gezichtspunten, zoals vanaf de brug en vanaf de achterzijde van het kasteel, de massa kleinschaliger blijft. De oostelijke vleugel draait als het ware weg van de rivier en de zichthoek blijft weidser. Door het beplantingsplan wordt het bouwplan volgens de commissie landschappelijk ingepast. Er zal een erfsilhouet ontstaan waarbij groen en bebouwing in balans zijn. Het ruimtelijk samenspel van bomen en gedeeltelijke verhulde gebouwen past bij het kleinschalige karakter van de rivieroever. Daarom is de commissie van mening dat met het plan voor de nieuwe woning voldoende rekening is gehouden met de te beschermen waarden de karakteristiek van het dorpsgezicht van [plaats]. Naar de mening van de commissie levert het plan met de twee woningen en de landschappelijke inpassing een passende bijdrage aan dit ensemble. Als bijvoorbeeld was gekozen voor een meer dorpse en traditionele architectuur, was niet meer ter plaatse afleesbaar dat de woningen een latere toevoeging aan het dorpsgezicht vormen. Dan zou een historisch gezien onlogische/onjuiste bebouwingsstructuur benadrukt worden. Het bouwplan voldoet aan de randvoorwaarden zoals die al vroeg in de planvorming, onder andere in het advies van MooiSticht van 27 augustus 2021, voor een goede inpassing van het bouwplan in de kernwaarde van het beschermd dorpsgezicht, namelijk de vrije landschappelijke situatie ten opzicht van de omgeving van het kasteel [landgoed] en de dorpskern, aan vergunninghouder zijn meegegeven.
13. De rechtbank kan deze motivering en de conclusie van het college op grond daarvan dat het bouwplan het beschermd dorpsgezicht niet aantast volgen. De notitie van Kubiek geeft de rechtbank geen aanknopingspunt om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies van de commissie of de juistheid daarvan voor zover dat ziet op het beschermd dorpsgezicht.
Wel of geen aantasting van de historische buitenplaats [landgoed]?
14. Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat de historische buitenplaats [landgoed] meerdere cultuurhistorische waarden heeft die beschermd moeten worden.
15. In het rijksmonumentenregister staat dat het kasteel [landgoed]van algemeen belang is vanwege:
- de architectonische vormgeving beïnvloed door neo-gotiek;
- de hoge mate van gaafheid van het exterieur en nagenoeg gaaf bewaard gebleven interieur en interieurindeling;
- de nagenoeg oorspronkelijke plattegrond;
- de functioneel-ruimtelijke relatie met de andere onderdelen van de buitenplaats;
- de kenmerkende ligging binnen de laat-negentiende-eeuwse kleinschalige parkaanleg in landschapsstijl met diverse zichtassen.
16. In de beschrijving van de historische park- en tuinaanlegstaat dat vanuit het huis verschillende zichtlijnen werden gecreëerd in de park- en tuinaanleg. Vervolgens worden de volgende zichtlijnen omschreven:
“De structuur van de parkaanleg wordt bepaald door de veelal met zomereik beplante hoofdlanen -die open weidegrond, parkbos, en siertuin, moestuin en boomgaard scheiden-, zichtassen, omgrachting en de [water]. De [straat] is oost-west georiënteerd en loopt parallel aan de [water]. Haaks hierop staat een tweede as, de laan langs de voorburcht, de toegang tot de buitenplaats, met in het verlengde afbuigend in oostelijke richting de [straat]. De toegangsweg en de [straat], die de structuur van de parkaanleg in landschappelijke stijl voor een belangrijk deel bepalen, sluiten aan bij een deel van de omgrachting. Vanuit het huis zijn drie zichtlijnen gecreëerd, in noordelijke richting een trianon met doorkijk over de - vroegere bij het huis behorende - landbouwgronden naar de Utrechtse Heuvelrug, in westelijke richting een brede zichtas naar de parkweide met zicht op de [water] en [straat]. De serre tegen de middeleeuwse toren biedt in oostelijke richting zicht op de rozentuin, boulevard en [water]. Ter beschutting bevindt zich ten oosten van de boomgaard een houtwal. De oorspronkelijke ophaalbrug voor het poortgebouw werd in 1858 gewijzigd in een dam.”
17. Eisers voeren aan dat door het bouwplan de beschermde oostelijke zichtas vanuit het kasteel wordt belemmerd. Ook bij deze beroepsgrond verwijzen eisers naar de notitie van Kubiek die eisers hebben ingediend.
18. In de Nota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen ‘Omgevingsvergunning Zandpad 1a/1b, [plaats]’(de nota zienswijzen) – die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning – schrijft het collegedat bij de beoordeling van de aanvraag gekeken moet worden naar de beschrijving van de oostelijke zichtlijn in de beschrijving van de beschermde historische park- en tuinaanleg zoals deze is opgenomen in het rijksmonumentenregister. Op de historische foto’s die door de betreffende indiener van de zienwijze zijn ingediend, wordt volgens het college een beeld gegeven conform de beschrijving van de zichtas in oostelijke richting, namelijk zicht op de rozentuin, de boulevard en de [water]. Op deze historische foto’s wordt geen blik gegeven op het perceel, dat ten zuiden van de [water] ligt, omdat dit geen onderdeel uitmaakt van de bedoelde zichtlijn. Het perceel behoort niet tot het landgoed [landgoed] en maakt volgens het college ook geen deel uit van de rijksbeschermde zichtlijn zoals beschreven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Volgens het college wordt de oostelijke zichtas begrensd door de zuidelijke contour van de buitenplaats, zijnde de [water]. De commissie schrijft in haar reactie op het beroep van eisers dat de oostelijke zichtas van kasteel [eiser 1] in zijn geheel op de noordelijke oever van de [water] ligt. Deze loopt van de erker over de ronde parterre en vervolgens over het wandelpad.
19. De rechtbank is met het college van oordeel dat de zichtas in oostelijke richting zoals deze is beschreven in het rijksmonumentenregister, wordt begrensd door de [water]. Het gaat volgens de beschrijving immers om het zicht op de [water], niet tot over de [water] en verder. Wat in de notitie van Kubiek staat maakt dit oordeel niet anders. Nergens in de beschrijving in het rijksmonumentenregister staat dat deze zichtlijn tot over de [water] en verder op het beschermde dorpsgezicht ziet.
20. De commissie erkent in de reactie op het beroep van eisers – zoals Kubiek ook schrijft – dat je vanuit het kasteel wel uitzicht op het perceel hebt. Volgens de commissie maakt het perceel onderdeel uit van het uitzicht langs de [water], als coulisse/begeleiding van het uitzicht langs/over de [water], bezijden de zichtas. De als onderdeel van het plan te realiseren beplanting en de vorm en inpassing van de woning zorgen naar de mening van de commissie voor een passende nieuwe enscenering.
21. De rechtbank kan deze motivering volgen. Het bouwplan doet dus geen afbreuk aan de monumentale waarde van de historische buitenplaats of de belevingswaarde daarvan voor de bewoners en de bezoekers.
Moet de behoefte aan een extra woning in de ruimtelijke onderbouwing worden onderbouwd?
22. Eisers voeren aan dat ondanks dat op grond van het bestemmingsplan op het perceel twee woningen zijn toegestaan, in de ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning onvoldoende is onderbouwd dat behoefte is aan een tweede woning op het perceel. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat de verplichting om de behoefte te onderbouwen volgt uit artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. Weliswaar is bij dit bouwplan geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar toch moet volgens eisers de behoefte op grond van vaste rechtspraak worden onderbouwd. Daarbij verwezen eisers op de zitting naar de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015.
23. De rechtbank is het niet met eisers eens dat de behoefte aan een tweede woning in dit geval moet worden onderbouwd. Uit de uitspraak waarnaar eisers verwijzen volgt dat naar het oordeel van de rechtbank ook niet. Uit die uitspraak volgt dat de behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan onderbouwd moet zijn. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen aanleiding voor het oordeel dat de uitvoerbaarheid van het bouwplan in dit geval onvoldoende onderbouwd zou zijn. Zoals in de ruimtelijk onderbouwing staat vermeld, is het bouwplan een particulier initiatief van vergunninghouder dat zij voor eigen rekening en risico zal uitvoeren. De rechtbank heeft geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat vergunninghouder hiertoe (financieel) niet in staat zou zijn of de woning die zij niet zelf gaat gebruiken onverkoopbaar zou zijn.
Is voldoende onderbouwd dat het bouwplan geen significante negatieve effecten heeft voor aanwezige diersoorten?
24. Eisers voeren aan dat in de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is onderbouwd dat het bouwplan geen significant negatieve effecten heeft voor aanwezige diersoorten. De [water] maakt onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland. Volgens eisers is ten onrechte geen quickscan uitgevoerd. In de ruimtelijke onderbouwing is wel opgenomen dat in de bestaande bebouwing vleermuizen en/of huismussen aanwezig kunnen zijn, maar hier worden geen consequenties aan verbonden.
25. In de ruimtelijk onderbouwing is gemotiveerd dat vanwege de lokale invloedsfeer en de kleinschaligheid van de ontwikkeling, de bouw van de woning geen negatieve effecten heeft op de het Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek of het Natuur Netwerk Nederland dat respectievelijk op 3,5 kilometer en 20 meter van de bouwlocatie liggen. Wat eisers aanvoeren geeft de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze motivering onjuist zou zijn.
26. Voor de aanwezigheid van vleermuizen en huismussen heeft het college in het verweerschrift en op de zitting verwezen naar de op 2 februari 2021 door het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht aan hem verleende ‘Gebiedsgerichte ontheffing ruimtelijke ingrepen bebouwde omgeving gemeente [gemeente], inclusief kernen [plaats] en [plaats]’ (de gebiedsgerichte ontheffing).
27. Eisers hebben hierover op de zitting aangevoerd dat de ontheffing niet van toepassing bij de nieuwbouw van een woning.
28. De rechtbank is met eisers van oordeel dat de gebiedsgerichte ontheffing niet ziet op de bouw van een nieuwe woning. Maar volgens de rechtbank is dat ook niet nodig. Immers de huismussen en vleermuizen kunnen voorkomen in de bestaande bebouwing waarvan een deel zal worden gesloopt. Bij de sloop moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen en/of huismussen. De omgevingsvergunning ziet niet op de activiteit slopen. Daarvoor heeft het college een afzonderlijke omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend. Bovendien ziet de gebiedsgerichte ontheffing wel op het geheel of gedeeltelijk slopen van een gebouw in [plaats]. Daarom is de ruimtelijke onderbouwing naar het oordeel van rechtbank ook op dit punt voldoende gemotiveerd.
Heeft het college de belangen van eisers voldoende meegewogen?
29. Ten slotte voeren eisers aan dat uit de omgevingsvergunning niet blijkt dat het college bij het nemen van het besluit op de aanvraag rekening heeft gehouden met hun belangen. De woon-, werk- en leefomgeving van eisers verandert door het bouwplan. Het bouwplan zal voor een aantal eisers verlies van vrij, landelijk uitzicht meebrengen. Er wordt te hoog en te dicht op de erfgrens van de eisers [eiser 2] en [eiseres] gebouwd. De Protestantse gemeente [plaats] wordt door de verschuiving van de bebouwing op het perceel in oostelijke richting beperkt in haar toekomstige gebruiks- en bouwmogelijkheden van haar perceel.
30. De rechtbank stelt vast dat eisers hun belangen in de door hen ingediende zienswijzen naar voren hebben gebracht. Het college heeft in de nota zienswijzen aangegeven hoe hij deze belangen heeft meegewogen.
31. De rechtbank vindt het niet onredelijk dat het college het belang van vergunninghouder bij het hebben van een schuur en het algemeen belang van geen bebouwing langs de [water] zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eisers [eiser 2] en [eiseres] bij geen bebouwing op de erfgrens. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het niet ongebruikelijk is dat bijgebouwen in woongebieden op de erfgrens worden gebouwd.
32. Op de zitting heeft de Protestantse gemeente [plaats] toegelicht dat zij het voornemen heeft om op het naastgelegen perceel dat zij in eigendom heeft woningen te bouwen. De plannen hiervoor zijn nog niet concreet, zij wil hierover binnenkort het gesprek aangaan met het college. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze eventuele toekomstige bouwplannen van de Protestantse gemeente [plaats] geen actueel belang waarmee het college bij het beoordelen van deze aanvraag rekening had moeten houden. Op het naastgelegen perceel zijn op dit moment op grond van bestemmingsplan geen bouwmogelijkheden. Het college heeft de aanvraag van vergunninghouder terecht op de eigen merites beoordeeld.