4.3Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) zodanig letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als roekeloos, zodat sprake is van de zwaarste vorm van schuld. Dat betekent dat de rechtbank een zwaardere vorm van schuld bewezen acht dan de officier van justitie.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum: 22 september 2022
Omstreeks: 14:13 uur
Plaats: Utrecht
Op de kruising met
Adres: Soestwetering
[verdachte] reed in zijn auto voorzien van het kenteken [kenteken] , over het Lageweide viaduct, komende uit de richting van de Atoomweg en gaande in de richting van de Soestwetering.
Betrokken voertuig 1: Motor, [kenteken] , Kymco Downton
Bestuurder: [slachtoffer]
Betrokken voertuig 2: Personenauto, [kenteken] , Opel Astra sports to
Bestuurder: [verdachte]
Bij het ongeval heeft [slachtoffer] letsel opgelopen.
Een proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op het kruispunt dat gevormd werd door de Lageweideviaduct en de afrit van de Rijksweg A2, had een aanrijding plaatsgevonden tussen een personenauto en een motorfiets.
Het verkeer op het betreffende kruispunt werd geregeld door een inwerking zijnde verkeersregelinstallatie (VRI).
Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 50 km/h duidelijk aangegeven met borden volgens model A1 van de bijlage 1 RVV 1990.
Een proces-verbaal analyse VRI data, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens het PD-onderzoek was vastgesteld dat de bestuurder van de personenauto had gereden over de Lageweideviaduct op de linker voorsorteerstrook voor links afslaand verkeer, komende uit de richting van de Atoomweg, gaande in de richting van de rijksweg A2 Utrecht. De betreffende rijrichting was in de verkeerslichtenregeling opgenomen als richting 9.
De bestuurder van de motorfiets had gereden over de Lageweideviaduct over de voorsorteerstrook voor links afslaand verkeer, komende uit de richting van de Soestwetering, gaande in de richting van de rijksweg A2 Amsterdam. De betreffende rijrichting was in de verkeerslichtenregeling opgenomen als richting 63.
In het faselog zag ik op richting 9 op 14:11:19.7 uur een rood licht negatie. Hierbij zag ik dat op hetzelfde tijdstip het verkeerslicht voor richting 63 groen licht uitstraalde.
In het faselog zag ik dat koplus d092 (vlak voor de stopstreep) op de linker rijstrook van richting 9 werd geactiveerd te 14:11:19.7 uur en werd gedeactiveerd te 14:11:20.0 uur.
Ik zag dat de roodfase van richting 9 was gestart om 14:11:16.3 uur. Het voorgaande hield in dat de personenauto op richting 9 de stopstreep passeerde, terwijl het verkeerslicht voor die richting minimaal 3,4 seconden rood licht uitstraalde.
Indicatieve snelheidsberekening
Op basis van de detectorregistraties die waren veroorzaakt door de personenauto en afstanden tussen de vastgestelde detectiepunten, is een snelheidsberekening gemaakt. Hieruit bleek dat de bestuurder van de personenauto, voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt was genaderd, met een gemiddelde indicatieve snelheid, gelegen tussen de 81 km/h en 95 km/h..
Vermijdbaarheid
Uit de analyse van het logbestand blijkt dat de roodfase voor de bestuurder van de Volkswagen was gestart om 14:11:16.3 uur. De personenauto activeerde de vierde lus (d098) om 14:11:17.4 uur. Dit hield in dat de bestuurder van de personenauto zich op ongeveer 60 meter voor de stropstreep bevond, met een snelheid tussen de 85 km/h en 95 km/h, terwijl het voor hem bestemd verkeerslicht minimaal 1,1 seconde rood licht uitstraalde.
De personenauto bevond zich, bij een snelheid van 95 km/h, nog ongeveer 60 meter voor de stopstreep op het moment dat hij zijn remming in had kunnen zetten. Vanaf dat punt had hij zijn voertuig vanaf een snelheid van 95 km/h tot stilstand kunnen remmen met een remvertraging van ongeveer 5,8 m/s. Dit is een remming die goed haalbaar is.
Uit deze vermijdbaarheidsbeschouwing volgt dat de bestuurder van de personenauto zijn voertuig zonder problemen tot stilstand had kunnen brengen voor de stopstreep indien hij gereageerd had op het rode verkeerslicht. De aanrijding met de motorfiets had dan ook voorkomen kunnen worden.
Proces-verbaal van forensisch voertuigonderzoek naar de Opel Astra (auto van verdachte):
Betrokken voertuig:
Merk/type: Opel Astra
Kenteken: [kenteken]
Uit analyse van de opgeslagen data in de EDR data van de Opel Astra is gebleken dat 5 seconden voor de start van het crash algoritme van de regeleenheid van de airbags, een voertuigsnelheid van 92 kilometer per uur werd geregistreerd.
Een geneeskundige verklaring van 26 juli 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornaam: [voornaam]
Uitwendig waargenomen letsel:
Ribfracturen costa 5 t/m 12 re
Hemathorax rechts
Lever laceratie graad 1
Fibula fractur rechts
Schaafwonden rechter onderbeen
Trauma capitis
Datum waarop persoon werd onderzocht: 22-09-2022
Een brief door arts-assistant Chirurgie [A] van 20 oktober 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
R/
- nog 2 weken onbelast en oefenstabiel
- FC pols over 4 weken, eventueel handtherapie
- deze brief kan gebruikt worden ter verwijzing voor fysiotherapie
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW, is allereerst vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Daarbij gaat het om de vraag of het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan verdachte is toe te rekenen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte reed op 22 september 2022 in een personenauto over het kruispunt van het Lageweideviaduct in Utrecht. Uit de analyse van de VRI-data blijkt dat verdachte, kort voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt naderde met een indicatieve snelheid gelegen tussen de 81 km/h en 95 km/h. Deze bevindingen worden ondersteund door het forensisch voertuigonderzoek aan de personenauto van verdachte, waaruit volgt dat 5 seconden voor de start van de crash een voertuigsnelheid van 92 km/h werd geregistreerd. De rechtbank concludeert op basis van deze bevindingen dat verdachte kort voor het ongeval de maximumsnelheid van 50 km/h aanzienlijk heeft overschreden. Daarbij gaat de rechtbank – anders dan door de raadsman voorgesteld – niet uit van de (lagere) snelheid van 66 km/h die 0,5 seconde voor de crash is geregistreerd. Van belang is de snelheid in de aanloop naar het ongeval. Dat is namelijk de snelheid die tot het ontstaan van het ongeval heeft geleid. Verdachte negeerde vervolgens het voor hem rood uitstralende stoplicht, dat al minstens 3,4 seconden op rood stond, en reed met voornoemde hoge snelheid de kruising op.
Als gevolg van voornoemde gedragingen kon verdachte een aanrijding met het slachtoffer, die links van verdachte de kruising opreed en voor wie het verkeerslicht op groen stond, niet meer voorkomen. Door zo snel op een kruispunt af te rijden en het rode verkeerslicht te negeren, heeft verdachte het ongeval veroorzaakt. De enkele vaststelling dat verdachte kort voor het ongeval het rempedaal heeft ingedrukt doet hier niet aan af.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het verkeersongeval is veroorzaakt door de gedragingen van verdachte en dat het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van het handelen van verdachte aan hem kan worden toegerekend.
Mate van schuld
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de overtreding van artikel 6 WVW, is in de tweede plaats vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Bij de vaststelling van de mate waarin verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
Roekeloosheid
Van roekeloosheid is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich hiervan bewust was of had moeten zijn.
Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij moet beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a WVW heeft overtreden, moet worden beoordeeld of 1) verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, 2) hij dat opzettelijk heeft gedaan, en 3) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
1) Ernstige schending van de verkeersregels
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (in ieder geval) twee in artikel 5a WVW genoemde verkeersgedragingen, te weten het overschrijden van de krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid (artikel 5a, lid 1, onder g WVW) en het rijden door rood licht (artikel 5a, lid 1, onder i WVW).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze verkeersregels in ernstige mate geschonden. Bij die beoordeling acht de rechtbank in de eerste plaats relevant dat in dit geval sprake is van een aanzienlijke snelheidsoverschrijding bij het naderen van de kruising. Met de registratie van een voertuigsnelheid van 92 km/h op 5 seconden voor de crash, reed verdachte bijna tweemaal harder dan toegestaan.
Daarnaast is verdachte door rood licht het kruispunt op gereden, terwijl dat verkeerslicht al 3,4 seconden op rood licht stond. Uit de analyse van de VRI data is gebleken dat als verdachte gereageerd had op het rode verkeerslicht, hij zelfs met zijn forse snelheidsoverschrijding de auto nog op tijd tot stilstand had kunnen brengen voor de stopstreep. Verdachte heeft dit niet gedaan. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook deze verkeersregel in ernstige mate heeft geschonden.
2) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid en het rijden door een rood verkeerslicht, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarmee die verkeersregels ernstig schond. Daarmee is het opzet op de schending van de verkeersregels gegeven. De rechtbank overweegt terzijde dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat het kruispunt hem niet onbekend is en hij daar vaker rijdt. Hij moet dus hebben geweten dat hij daar rekening moest houden met van links komend verkeer. Dit heeft er echter niet toe geleid dat verdachte zijn rijgedrag heeft aangepast.
3) Gevaar te duchten
Voor het vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Te meer nu de gedragingen plaatsvonden op een kruispunt en op een tijdstip dat er ook andere verkeersdeelnemers waren.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee is de schuldgradatie van roekeloosheid, gelet op wat is bepaald in artikel 175, tweede lid, WVW, gegeven.
De rechtbank oordeelt dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de bespreking van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde.
Partiële vrijspraak zwaar lichamelijk letsel
Op basis van het dossier kan vastgesteld worden dat het slachtoffer letsel aan het ongeluk heeft overgehouden, waaronder meerdere gebroken ribben, een gescheurde lever en een gebroken kuitbeen. Hij is daarvoor in elk geval een korte periode in het ziekenhuis opgenomen. Het dossier bevat echter, naast een letselverklaring naar aanleiding van het onderzoek op 22 september 2022 en de brief van een arts-assistent Chirurgie van 22 oktober 2022, geen nadere objectieve medische gegevens over het letsel van het slachtoffer. De ernst, de noodzaak en aard van (eventueel) medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel kunnen daarom niet worden vastgesteld. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel, maar dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale uitoefening van de bezigheden is ontstaan. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het veroorzaken van het tenlastegelegde zwaar lichamelijk letsel.