ECLI:NL:RBMNE:2024:581

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
16/286596-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige man uit Utrecht, die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval met lichamelijk letsel. De verdachte reed op 22 september 2022 met een aanzienlijke snelheid van 81 tot 95 km/h door een rood verkeerslicht op een kruispunt in Utrecht, waar hij in botsing kwam met een motorrijder. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos had gehandeld, wat resulteerde in een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor één jaar. De rechtbank vond dat de verdachte opzettelijk de verkeersregels had geschonden en dat zijn rijgedrag een ernstige schending van de verkeersveiligheid vormde. Ondanks mediation tussen de verdachte en het slachtoffer, werd de uitkomst niet als strafverminderend beschouwd, omdat de verdachte geen inzicht toonde in zijn handelen. De rechtbank oordeelde dat het letsel van het slachtoffer niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd, maar dat er wel sprake was van tijdelijk letsel en hinder in de normale bezigheden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/286596-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1998] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2024.
De rechter heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.P. Jansen en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht en waarnemer voor mr. R.J. Jager, naar voren hebben gebracht.
[slachtoffer] heeft als slachtoffer gebruik gemaakt van zijn spreekrecht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Primair(artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994)
op 22 september 2022 te Utrecht als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, door met een te hoge snelheid te rijden, door rood licht te rijden en vervolgens geen voorrang te verlenen aan een motorrijder, waardoor hij met deze motorrijder in botsing is gekomen en waardoor aan deze motorrijder, [slachtoffer] , (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering van normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair(artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994)
op 22 september 2022 te Utrecht als bestuurder van een personenauto op de hiervoor beschreven manier gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en stelt zich op het standpunt dat het rijgedrag van verdachte kan worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en onoplettend in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Daarnaast stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het letsel van [slachtoffer] niet te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel, maar als ‘lichamelijk letsel, waardoor sprake is van tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden’.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet tegen een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde verzet. Er is volgens hem voldoende bewijs voor het rijden met een te hoge snelheid en voor het rijden door rood licht. Hij heeft betoogd dat dit rijgedrag van verdachte gekwalificeerd kan worden als aanmerkelijke onvoorzichtigheid/onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW, en dat niet gesproken kan worden van een ernstige mate van schuld.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat voor de bewezenverklaring niet de snelheid van 81-95 km/h per uur als uitgangspunt moet worden genomen. Dit is de gemiddelde snelheid waarmee verdachte het kruispunt is genaderd. Uit het forensisch voertuigonderzoek naar de auto van verdachte volgt dat verdachte tussen 4,5-2,5 seconden voor de botsing het rempedaal al had ingedrukt en dat zijn snelheid vlak voor het botsmoment was gedaald tot 66 km/h.
Met betrekking tot het letsel van het slachtoffer heeft de raadsman net als de officier van justitie betoogd dat het letsel van [slachtoffer] niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel, maar als letsel waaruit tijdelijke hinder is veroorzaakt.
Voor zover van belang worden de standpunten van de raadsman hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, in die zin dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) zodanig letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als roekeloos, zodat sprake is van de zwaarste vorm van schuld. Dat betekent dat de rechtbank een zwaardere vorm van schuld bewezen acht dan de officier van justitie.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum: 22 september 2022
Omstreeks: 14:13 uur
Plaats: Utrecht
Op de kruising met
Adres: Soestwetering
[verdachte] reed in zijn auto voorzien van het kenteken [kenteken] , over het Lageweide viaduct, komende uit de richting van de Atoomweg en gaande in de richting van de Soestwetering. [2]
Betrokken voertuig 1: Motor, [kenteken] , Kymco Downton
Bestuurder: [slachtoffer] [3]
Betrokken voertuig 2: Personenauto, [kenteken] , Opel Astra sports to
Bestuurder: [verdachte]
Bij het ongeval heeft [slachtoffer] letsel opgelopen. [4]
Een proces-verbaal verkeersongevallenanalyse, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op het kruispunt dat gevormd werd door de Lageweideviaduct en de afrit van de Rijksweg A2, had een aanrijding plaatsgevonden tussen een personenauto en een motorfiets. [5]
Het verkeer op het betreffende kruispunt werd geregeld door een inwerking zijnde verkeersregelinstallatie (VRI). [6]
Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 50 km/h duidelijk aangegeven met borden volgens model A1 van de bijlage 1 RVV 1990. [7]
Een proces-verbaal analyse VRI data, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Tijdens het PD-onderzoek was vastgesteld dat de bestuurder van de personenauto had gereden over de Lageweideviaduct op de linker voorsorteerstrook voor links afslaand verkeer, komende uit de richting van de Atoomweg, gaande in de richting van de rijksweg A2 Utrecht. De betreffende rijrichting was in de verkeerslichtenregeling opgenomen als richting 9. [8]
De bestuurder van de motorfiets had gereden over de Lageweideviaduct over de voorsorteerstrook voor links afslaand verkeer, komende uit de richting van de Soestwetering, gaande in de richting van de rijksweg A2 Amsterdam. De betreffende rijrichting was in de verkeerslichtenregeling opgenomen als richting 63. [9]
In het faselog zag ik op richting 9 op 14:11:19.7 uur een rood licht negatie. Hierbij zag ik dat op hetzelfde tijdstip het verkeerslicht voor richting 63 groen licht uitstraalde. [10]
In het faselog zag ik dat koplus d092 (vlak voor de stopstreep) op de linker rijstrook van richting 9 werd geactiveerd te 14:11:19.7 uur en werd gedeactiveerd te 14:11:20.0 uur.
Ik zag dat de roodfase van richting 9 was gestart om 14:11:16.3 uur. Het voorgaande hield in dat de personenauto op richting 9 de stopstreep passeerde, terwijl het verkeerslicht voor die richting minimaal 3,4 seconden rood licht uitstraalde. [11]
Indicatieve snelheidsberekening
Op basis van de detectorregistraties die waren veroorzaakt door de personenauto en afstanden tussen de vastgestelde detectiepunten, is een snelheidsberekening gemaakt. Hieruit bleek dat de bestuurder van de personenauto, voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt was genaderd, met een gemiddelde indicatieve snelheid, gelegen tussen de 81 km/h en 95 km/h.. [12]
Vermijdbaarheid
Uit de analyse van het logbestand blijkt dat de roodfase voor de bestuurder van de Volkswagen was gestart om 14:11:16.3 uur. De personenauto activeerde de vierde lus (d098) om 14:11:17.4 uur. Dit hield in dat de bestuurder van de personenauto zich op ongeveer 60 meter voor de stropstreep bevond, met een snelheid tussen de 85 km/h en 95 km/h, terwijl het voor hem bestemd verkeerslicht minimaal 1,1 seconde rood licht uitstraalde. [13]
De personenauto bevond zich, bij een snelheid van 95 km/h, nog ongeveer 60 meter voor de stopstreep op het moment dat hij zijn remming in had kunnen zetten. Vanaf dat punt had hij zijn voertuig vanaf een snelheid van 95 km/h tot stilstand kunnen remmen met een remvertraging van ongeveer 5,8 m/s. Dit is een remming die goed haalbaar is. [14]
Uit deze vermijdbaarheidsbeschouwing volgt dat de bestuurder van de personenauto zijn voertuig zonder problemen tot stilstand had kunnen brengen voor de stopstreep indien hij gereageerd had op het rode verkeerslicht. De aanrijding met de motorfiets had dan ook voorkomen kunnen worden. [15]
Proces-verbaal van forensisch voertuigonderzoek naar de Opel Astra (auto van verdachte):
Betrokken voertuig:
Merk/type: Opel Astra
Kenteken: [kenteken] [16]
Uit analyse van de opgeslagen data in de EDR data van de Opel Astra is gebleken dat 5 seconden voor de start van het crash algoritme van de regeleenheid van de airbags, een voertuigsnelheid van 92 kilometer per uur werd geregistreerd. [17]
Een geneeskundige verklaring van 26 juli 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven: [18]
Achternaam: [slachtoffer]
Voornaam: [voornaam]
Uitwendig waargenomen letsel:
Ribfracturen costa 5 t/m 12 re
Hemathorax rechts
Lever laceratie graad 1
Fibula fractur rechts
Schaafwonden rechter onderbeen
Trauma capitis
Datum waarop persoon werd onderzocht: 22-09-2022
Een brief door arts-assistant Chirurgie [A] van 20 oktober 2022, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
R/
- nog 2 weken onbelast en oefenstabiel
- FC pols over 4 weken, eventueel handtherapie
- deze brief kan gebruikt worden ter verwijzing voor fysiotherapie [19]
Bewijsoverwegingen
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW, is allereerst vereist dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Daarbij gaat het om de vraag of het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van de gedragingen aan verdachte is toe te rekenen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Verdachte reed op 22 september 2022 in een personenauto over het kruispunt van het Lageweideviaduct in Utrecht. Uit de analyse van de VRI-data blijkt dat verdachte, kort voorafgaand aan het verkeersongeval, het kruispunt naderde met een indicatieve snelheid gelegen tussen de 81 km/h en 95 km/h. Deze bevindingen worden ondersteund door het forensisch voertuigonderzoek aan de personenauto van verdachte, waaruit volgt dat 5 seconden voor de start van de crash een voertuigsnelheid van 92 km/h werd geregistreerd. De rechtbank concludeert op basis van deze bevindingen dat verdachte kort voor het ongeval de maximumsnelheid van 50 km/h aanzienlijk heeft overschreden. Daarbij gaat de rechtbank – anders dan door de raadsman voorgesteld – niet uit van de (lagere) snelheid van 66 km/h die 0,5 seconde voor de crash is geregistreerd. Van belang is de snelheid in de aanloop naar het ongeval. Dat is namelijk de snelheid die tot het ontstaan van het ongeval heeft geleid. Verdachte negeerde vervolgens het voor hem rood uitstralende stoplicht, dat al minstens 3,4 seconden op rood stond, en reed met voornoemde hoge snelheid de kruising op.
Als gevolg van voornoemde gedragingen kon verdachte een aanrijding met het slachtoffer, die links van verdachte de kruising opreed en voor wie het verkeerslicht op groen stond, niet meer voorkomen. Door zo snel op een kruispunt af te rijden en het rode verkeerslicht te negeren, heeft verdachte het ongeval veroorzaakt. De enkele vaststelling dat verdachte kort voor het ongeval het rempedaal heeft ingedrukt doet hier niet aan af.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat het verkeersongeval is veroorzaakt door de gedragingen van verdachte en dat het verkeersongeval redelijkerwijs als gevolg van het handelen van verdachte aan hem kan worden toegerekend.
Mate van schuld
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van de overtreding van artikel 6 WVW, is in de tweede plaats vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Bij de vaststelling van de mate waarin verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag.
Roekeloosheid
Van roekeloosheid is sprake indien zodanige feiten en omstandigheden worden vastgesteld dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat verdachte zich hiervan bewust was of had moeten zijn.
Per 1 januari 2020 is de “Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten” in werking getreden (Stb. 2019, 413). Daarbij heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen uitbreiden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij moet beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Voor de beantwoording van de vraag of bewezen kan worden dat verdachte artikel 5a WVW heeft overtreden, moet worden beoordeeld of 1) verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden, 2) hij dat opzettelijk heeft gedaan, en 3) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
1) Ernstige schending van de verkeersregels
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (in ieder geval) twee in artikel 5a WVW genoemde verkeersgedragingen, te weten het overschrijden van de krachtens de wet vastgestelde maximumsnelheid (artikel 5a, lid 1, onder g WVW) en het rijden door rood licht (artikel 5a, lid 1, onder i WVW).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte deze verkeersregels in ernstige mate geschonden. Bij die beoordeling acht de rechtbank in de eerste plaats relevant dat in dit geval sprake is van een aanzienlijke snelheidsoverschrijding bij het naderen van de kruising. Met de registratie van een voertuigsnelheid van 92 km/h op 5 seconden voor de crash, reed verdachte bijna tweemaal harder dan toegestaan.
Daarnaast is verdachte door rood licht het kruispunt op gereden, terwijl dat verkeerslicht al 3,4 seconden op rood licht stond. Uit de analyse van de VRI data is gebleken dat als verdachte gereageerd had op het rode verkeerslicht, hij zelfs met zijn forse snelheidsoverschrijding de auto nog op tijd tot stilstand had kunnen brengen voor de stopstreep. Verdachte heeft dit niet gedaan. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook deze verkeersregel in ernstige mate heeft geschonden.
2) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid en het rijden door een rood verkeerslicht, niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bovendien niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarmee die verkeersregels ernstig schond. Daarmee is het opzet op de schending van de verkeersregels gegeven. De rechtbank overweegt terzijde dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat het kruispunt hem niet onbekend is en hij daar vaker rijdt. Hij moet dus hebben geweten dat hij daar rekening moest houden met van links komend verkeer. Dit heeft er echter niet toe geleid dat verdachte zijn rijgedrag heeft aangepast.
3) Gevaar te duchten
Voor het vaststellen dat er levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag. Te meer nu de gedragingen plaatsvonden op een kruispunt en op een tijdstip dat er ook andere verkeersdeelnemers waren.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat het verkeersgedrag van verdachte dat tot het ongeval heeft geleid, tevens kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW. Daarmee is de schuldgradatie van roekeloosheid, gelet op wat is bepaald in artikel 175, tweede lid, WVW, gegeven.
De rechtbank oordeelt dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW, zodat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan de bespreking van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde.
Partiële vrijspraak zwaar lichamelijk letsel
Op basis van het dossier kan vastgesteld worden dat het slachtoffer letsel aan het ongeluk heeft overgehouden, waaronder meerdere gebroken ribben, een gescheurde lever en een gebroken kuitbeen. Hij is daarvoor in elk geval een korte periode in het ziekenhuis opgenomen. Het dossier bevat echter, naast een letselverklaring naar aanleiding van het onderzoek op 22 september 2022 en de brief van een arts-assistent Chirurgie van 22 oktober 2022, geen nadere objectieve medische gegevens over het letsel van het slachtoffer. De ernst, de noodzaak en aard van (eventueel) medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel kunnen daarom niet worden vastgesteld. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat het letsel van het slachtoffer niet gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel, maar dat het slachtoffer ten gevolge van het ongeval zodanig letsel heeft opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de normale uitoefening van de bezigheden is ontstaan. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het veroorzaken van het tenlastegelegde zwaar lichamelijk letsel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 22 september 2022 te Utrecht als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmee rijdende over de weg, het Lageweideviaduct en het kruispunt van het Lageweideviaduct met de toerit/afrit van/naar de A2, komende uit de richting van de Atoomweg en gaande in de richting van de Soestwetering, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorvoertuig toegestane maximumsnelheid van 50 km/u en gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en
- op het Lageweideviaduct geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting bestemde driekleurig verkeerslicht dat reeds (minimaal 3,4 seconden) rood licht uitstraalde en
- zich (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, ervan te vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van (ander) verkeer en
- (daarbij) geen voorrang te verlenen aan een voor zijn, verdachte, van links komende motorrijder en
- vervolgens niet tijdig en voldoende af te remmen en niet, althans niet tijdig en voldoende uit te wijken voor voornoemde motorrijder en
- vervolgens in botsing te komen met voornoemde motorrijder, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 80 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om, indien de rechtbank zijn pleidooi volgt, bij een bewezenverklaring aan te sluiten bij de oriëntatiepunten van aanmerkelijke schuld en een geldboete op te leggen van € 1.000,- euro. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een hogere mate van schuld, zou een hogere geldboete op zijn plaats kunnen zijn.
De verdediging heeft verzocht een eventuele ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen alleen in voorwaardelijke vorm op te leggen, omdat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en opleiding.
De raadsman heeft verzocht bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte rekening te houden met zijn blanco strafblad, zijn jonge leeftijd, het feit dat hij nog studeert en zelf het initiatief heeft genomen voor mediation. Daarnaast heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de impact die het ongeval ook op verdachte zelf heeft gehad.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De ernst van het feit blijkt uit hetgeen hierboven in het kader van de bewijsvraag naar voren is gekomen. Verdachte heeft op 22 oktober 2022 als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval veroorzaakt door roekeloos te rijden. Verdachte heeft bij het naderen van een kruispunt de ter plaatse toegestane maximumsnelheid aanzienlijk overschreden en is het kruispunt opgereden terwijl het verkeerslicht al enkele seconden op rood stond. Verdachte heeft hierdoor een aanrijding met het slachtoffer – die op zijn motor het kruispunt passeerde en zich wél aan de verkeersregels hield – veroorzaakt, als gevolg waarvan het slachtoffer lichamelijk letsel heeft opgelopen. Uit de verklaring die het slachtoffer ter terechtzitting heeft afgelegd, blijkt dat de gevolgen van het ongeval nog dagelijks voelbaar zijn.
Door te handelen zoals bewezen is verklaard heeft verdachte zeer onverantwoord gedrag vertoond en de verkeersveiligheid op onacceptabele wijze in gevaar gebracht. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ook gekeken naar een uittreksel justitiële documentatie (‘het strafblad’) betreffende verdachte van 19 december 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. Ook staan er geen onherroepelijke of openstaande verkeersovertredingen op het strafblad van verdachte. Het strafblad van verdachte weegt dus niet in strafverminderende of strafvermeerderende zin mee.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De straf en maatregel
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan, vormt de bewezenverklaring het uitgangspunt. De rechtbank merkt op dat er voor het veroorzaken van een verkeersongeval door roekeloos rijgedrag geen oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) bestaan. De rechtbank heeft in dit geval als uitgangspunt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor het met een zeer hoge mate van schuld veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij lichamelijk letsel het gevolg is. De oriëntatiepunten nemen in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van één jaar als uitgangspunt. De rechtbank heeft ook gekeken naar de straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd en stelt vast dat doorgaans gevangenisstraffen aan de orde zijn indien sprake is van roekeloos rijgedrag.
De rechtbank ziet echter, gelet op de persoon van verdachte, aanleiding om van deze strafmodaliteit af te wijken. De rechtbank let daarbij in het bijzonder op de jonge leeftijd van verdachte en zijn blanco strafblad, waardoor de indruk ontstaat dat dit om een weliswaar ernstig, maar eenmalig incident gaat. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf niet passend, maar een forse taakstraf wel. Gezien de aard en de ernst van het delict is ook een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op zijn plaats. In hetgeen door de verdediging is aangevoerd over de noodzaak van het rijbewijs voor verdachte, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze maatregel voorwaardelijk op te leggen.
De rechtbank stelt verder vast dat tussen verdachte en het slachtoffer mediation heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 51h, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, dient de rechtbank daar bij de strafoplegging rekening mee te houden. Teruggekoppeld is dat deze mediation is geslaagd. In de slotovereenkomst komt echter naar voren dat, hoewel verdachte en het slachtoffer een goed gesprek hebben gehad, beide partijen anders kijken naar de toedracht. Ter terechtzitting is dit eveneens gebleken. Verdachte blijft bij zijn verklaring dat hij in zijn beleving niet te hard en niet door rood heeft gereden. Verdachte heeft ter terechtzitting weliswaar gezegd dat ‘als het onderzoek naar zijn rijgedrag op de juiste wijze is uitgevoerd, het dan wel zal kloppen’, maar verdachte heeft hiermee (nog steeds) geen inzicht getoond in zijn handelen. Vanwege het ontbreken van dit inzicht heeft de mediation voor het slachtoffer niet opgeleverd waar hij op had gehoopt. In de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting is dat duidelijk naar voren gekomen. Om deze reden weegt de rechtbank de mediation niet strafmatigend mee bij de strafoplegging.
Alles overwegende acht de rechtbank in deze zaak een taakstraf voor de duur van 240 uren (subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis) en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één (1) jaar passend en geboden. De rechtbank gaat boven de eis van de officier van justitie uit, omdat zij een hogere schuldgradatie bewezen acht dan de officier van justitie.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
-
ontzegtverdachte ter zake van het bewezen verklaarde
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één (1) jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. van Woudenberg, voorzitter, mrs. A. Blanke en N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken en mr. C.W.M. Raedts, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 februari 2024.
Mr. Raedts is niet in staat dit vonnis mee te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 september 2022 te Utrecht, althans in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een
personenauto), daarmee rijdende over de weg, het Lageweideviaduct en/of het
kruispunt van het Lageweideviaduct met de toerit/afrit van/naar de A2, komende
uit de richting van de Atoomweg en gaande in de richting van de Soestwetering,
althans de weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorvoertuig
toegestane maximumsnelheid van 50 km/u en/of gelet op de situatie ter plaatse
verantwoord was te rijden en/of
- op het Lageweideviaduct geen gevolg te geven aan een verkeersteken dat een
gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting
bestemde driekleurig verkeerslicht dat reeds (minimaal 3,4 seconden) rood licht
uitstraalde en/of
- zich (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, ervan te vergewissen dat
voornoemde kruising vrij was van (ander) verkeer en/of
- ( daarbij) geen voorrang te verlenen aan een voor zijn, verdachte, van links
komende motorrijder en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet,
althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor voornoemde motorrijder en/of
- ( vervolgens) in botsing te komen met voornoemde motorrijder,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een
hersenschudding, een gebroken kuitbeen, 9 gebroken ribben, een gekneusde lever
en/of een gebroken pols, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit
tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is
ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 september 2022 te Utrecht, atlhans in Nederland, als
bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende op de weg, op
het Lageweideviaduct en/of het kruispunt van het Lageweideviaduct met de
toerit/afrit van/naar de A2, komende uit de richting van de Atoomweg en gaande in
de richting van de Soestwetering, althans op de weg,
- met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat motorvoertuig
toegestane maximumsnelheid van 50 km/u en/of gelet op de situatie ter plaatse
verantwoord was heeft gereden en/of
- op het Lageweideviaduct geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een
gebod of verbod inhoudt, immers is hij niet gestopt voor een voor zijn rijrichting
bestemde driekleurig verkeerslicht dat reeds (minimaal 3,4 seconden) rood licht
uitstraalde en/of
- zich (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate, ervan heeft vergewist dat
voornoemde kruising vrij was van (ander) verkeer en/of
- ( daarbij) geen voorrang heeft verleend aan een voor zijn, verdachte, van links
komende motorrijder en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of niet,
althans niet tijdig en/of voldoende heeft uitgeweken voor voornoemde motorrijder
en/of
- ( vervolgens) in botsing is gekomen met voornoemde motorrijder,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 mei 2023, genummerd PL0900-2022280706, opgemaakt door politie Midden-Nederland, digitale pagina 1 tot en met 173, alsook een ongenummerd aanvullend procesdossier, digitale pagina 1 tot en met 5. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 6.
3.Pagina 7.
4.Pagina 8.
5.Pagina 71.
6.Pagina 72.
7.Pagina 72.
8.Pagina 124.
9.Pagina 125.
10.Pagina 125.
11.Pagina 126.
12.Pagina 129.
13.Pagina 129.
14.Pagina 129-130.
15.Pagina 121.
16.Pagina 131.
17.Pagina 149.
18.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring van 26 juli 2023 door zorgverlener [B] , digitale pagina 2 van het aanvullend procesdossier.
19.Een geschrift, zijnde een brief van Arts-assistent Chirurgie [A] van 20 oktober 2022, digitale pagina 4 van het aanvullend procesdossier.