Inleiding
1. Vergunninghouder woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Op 9 maart 2023 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dakopbouw aan de achterzijde van zijn woning. Het college dacht dat het bouwplan binnen het bestemmingsplan paste. Met het besluit van 1 mei 2023 (
het primairebesluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’.
2. Eiser, de buurman van vergunninghouder en wonend aan de [adres 2] , heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De Commissie bezwaarschriften heeft 30 januari 2024 een advies uitgebracht. Met het besluit van 22 februari 2024 (
het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, het advies van de Commissie bezwaarschriften overgenomen en de omgevingsvergunning in stand gelaten, met een aanvulling van de motivering. De aanvulling zag op het afwijken van het bestemmingsplan ten aanzien van de goothoogte. Ook is het verzoek van eiser om vergoeding van de proceskosten toegewezen.
3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft de beroepsgronden aangevuld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, met als bijlagen een advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Monumenten (CRK&M) van 4 juli 2024 en diverse nagestuurde dossierstukken. Eiser heeft daarop gereageerd en heeft diverse stukken bijgevoegd. De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, de gemachtigde van verweerder, alsmede [A] (juridisch adviseur bij de gemeente Hilversum) en de gemachtigde van vergunninghouder.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank komt in deze zaak tot de conclusie dat het beroep van eiser ongegrond is. Dit betekent dat de verlening van de omgevingsvergunning in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Per 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag voor de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
6. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen.Een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ moet onder meer worden geweigerd als het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012, de Bouwverordening, het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand.Als sprake is van strijd met het bestemmingsplan, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’.Het college kan in de gevallen genoemd in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo besluiten om af te wijken van het bestemmingsplan als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
7. Het perceel van vergunninghouder heeft op grond van het geldende bestemmingsplan ‘ [naam] ’ (het bestemmingsplan) de bestemming ‘Wonen-1’. Volgens het college past het bouwplan binnen het bestemmingplan, met uitzondering van de goothoogte. Op grond van het bestemmingsplan is de maximale goothoogte 6 meter.Het bouwplan overschrijdt de maximale goothoogte met 2,46 meter. Het college heeft in het bestreden besluit besloten op dat punt medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan.
8. De rechtbank overweegt dat het college bij de beoordeling van de ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning beleidsruimte heeft om te beslissen of hij gebruik zal maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarbij geldt in ieder geval dat het aangevraagde niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. Ook moet een belangenafweging worden gemaakt. Voor de omvang van de door het college te maken belangenafweging is bepalend op welke punten er sprake is van strijd met het bestemmingsplan. De rechter toetst of verweerder bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
9. Eiser stelt dat de gevolgen van het bouwplan onvoldoende in kaart zijn gebracht om de aanvraag te kunnen beoordelen. Ter onderbouwing van deze stelling wijst hij op het ontbreken van foto’s vanuit zijn achtertuin, het ontbreken van het aangeven van de hellingshoek, het ontbreken van situatietekeningen op schaal 1:500 en het ontbreken van een bezonningsstudie. Eiser heeft op de zitting een document overgelegd met daarop een uitdraai van een webpagina van de gemeente waarop staat dat deze ontbrekende stukken onderdeel zijn van de indieningsvereisten. De aanvraag voldoet volgens eiser daarom niet aan de indieningsvereisten. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
10. De rechtbank is van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de overgelegde gegevens voldoende waren om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak volgt dat het aan het college is om te beoordelen of het over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op een aanvraag te nemen.Bovendien volgt uit artikel 4.4 van het Besluit omgevingsrecht dat
voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, de aanvrager bij de aanvraag de bij ministeriele regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat uit de plattegrond, in combinatie met de situatietekening, kan worden afgeleid hoe het eruit komt te zien. Ook kan de hellingshoek worden afgeleid uit de doorsnede. Ook ten aanzien van de bezonningsdiagram volgt de rechtbank de uitleg van het college. Zo wordt de maximale bouwhoogte niet overschreden, maar enkel de maximale goothoogte. Gezien de positionering van de woning is voorzienbaar dat er in het midden van de dag schaduw zal vallen op het achterdakvlak van eiser. Ook is voorzienbaar dat er op een bepaald moment van de dag meer schaduw zal vallen in de achtertuin van eiser. De rechtbank volgt het college in zijn stelling dat niet aannemelijk is dat er sprake is van een onevenredige aantasting van de zonlichttoetreding. De rechtbank neemt tevens in aanmerking dat eiser geen eigen bezonningsrapport heeft overgelegd of anderszins met rapporten van deskundigen heeft onderbouwd dat de redenering van het college niet juist is. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiser stelt dat de constructieve veiligheid voor en na de bouw onvoldoende wordt gewaarborgd. Volgens eiser wordt uitgegaan van een dikte van de scheidingswand van
110 mm, terwijl dit volgens een eigen berekening van eiser 105 mm is. Ook is volgens eiser het verwijderen van een stalen balk risicovol omdat deze bij vergunninghouder het dak van de badkameropbouw zou ondersteunen waar het aansluit op de woning. Bij de woning van eiser ondersteunt het de houten balk, waar een groot deel van de dakconstructie aan de achterzijde op rust. De omgevingsvergunning is volgens eiser, gelet op voorgaande, in strijd met het Bouwbesluit.
11. Uit vaste rechtspraak volgt dat het college bij de toetsing van het bouwplan aan het Bouwbesluit moet beoordelen of aannemelijk is dat het bouwplan aan de toepasselijke voorschriften voldoet. Het college komt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan.
13. De rechtbank is van oordeel dat het college heeft kunnen concluderen dat voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit. Zij neemt daarbij in aanmerking dat eiser een rapport heeft laten opstellen door een ingenieursbureau waarin onder andere wordt geconcludeerd dat de scheidingswand 110 mm dik is. Zoals door de gemachtigde van het college is toegelicht op de zitting heeft een constructeur van de gemeente dit rapport beoordeeld en akkoord bevonden. De status van de houten balk en het verwijderen van de stalen balk is in die beoordeling meegenomen. Tevens is op de zitting door het college bevestigd dat ook wanneer sprake is van een muurdikte van 105 mm, dat deze nog steeds voldoet aan de gestelde eisen. De rechtbank stelt vast dat eiser geen tegenrapport heeft overgelegd en zijn stellingen in die zin niet heeft onderbouwd. Het is aan de vergunninghouder om ervoor te zorgen dat het bouwplan daadwerkelijk conform het bouwplan wordt gerealiseerd. Doet vergunninghouder dat niet, dan kan eiser het college verzoeken om handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
Welstand
14. Eiser stelt dat niet op de juiste wijze is beoordeeld of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Volgens eiser zijn de juiste criteria zoals vermeld in de welstandsnota niet in aanmerking genomen, te weten:
Algemeen: eiser stelt dat het ruimtelijk karakter van het gebouw niet intact wordt gelaten.
Aantal en plaatsing: eiser stelt dat al eerder een dakopbouw is geplaatst op de eerste verdieping.
Maatvoering: eiser stelt dat de hellingshoek van het dak in het bouwplan niet gelijk is aan het bestaande dak.
Vormgeving: eiser stelt dat de vormgeving in het plan niet gebaseerd is op de oude karakteristieken van het hoofdgebouw.
Materiaal en kleur: eiser stelt dat de moderne materialisatie en detaillering uit het plan disharmonisch is met de rest van het hoofdgebouw.
Eiser voert daarbij aan dat het college hierop in de beslissing op bezwaar niet inhoudelijk heeft gereageerd.
15. De rechtbank overweegt dat in zowel het welstandsadvies van de CRK&M van
5 april 2023 als in het advies van de bezwaarschriftencommissie van 30 januari 2024 wordt benoemd dat is voldaan aan de geldende criteria en dat er geen contra expertise is overgelegd die tot een andere conclusie zou leiden. Gelet op de inhoudelijke bezwaargronden van eiser over het welstandsadvies, acht de rechtbank deze motivering onvoldoende. Bovendien is gebleken dat het advies van 5 april 2023 gebaseerd is op een eerdere versie van de welstandsnota met daarin andere objectcriteria. Partijen hebben dit erkend op de zitting. Door het college is aangegeven dat moet worden getoetst aan de welstandscriteria 2023 die ten tijde van de beslissing op bezwaar golden. Dit levert een motiveringsgebrek op in de beslissing op bezwaar van 22 februari 2024.
16. Het college stelt op de zitting het gebrek te hebben hersteld door in de beroepsfase een nieuw advies te vragen aan de CRK&M op basis van de juiste welstandsnota. Met dit nieuwe advies van 4 juli 2024 is de motivering aangevuld, is aan de juiste objectcriteria getoetst en daarmee is volgens het college het gebrek hersteld. Op de zitting heeft het college nog de volgende toelichting gegeven:
Algemeen: de aanvraag voldoet aan de eis van het intact laten en respecteren van het bestaande ruimtelijke karakter van de openbare ruimte en de gebouwen;
Aantal en plaatsing: de aanvraag voldoet aan de eis van maximaal 1 dakopbouw per woning nu de dakopbouw op het hoofdgebouw wordt geplaatst;
Maatvoering: nu er geen sprake is van een zadeldak geldt deze eis van maatvoering niet;
Vormgeving: de aanvraag voldoet aan de eis van de architectonische karakteristieken nu de dakopbouw naar de beoordeling van de deskundige in lijn ligt met de karakteristieken van het hoofdgebouw;
Materiaal en kleur: de aanvraag voldoet niet aan dit vereiste nu de materialisering van het dakbedekkingsmateriaal en de zijwanden niet gelijk zijn aan het dak en de gevel van het hoofdgebouw.
17. Uit vaste rechtspraak volgt dat, hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandtoetsing bij het college zelf ligt, het college op dat advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd, of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
18. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het criterium
materiaal en kleurhet college nader heeft toegelicht hoe dit wordt getoetst, dat sprake is van een verdergaande toets bij het niet voldoen en waarom het plan volgens de commissie voor de rest wel aan de objectcriteria voldoet. De rechtbank kan dit volgen. Ook ten aanzien van de overige objectcriteria volgt de rechtbank de toelichting van het college.
19. Nu de rechtbank de toelichting van het college kan volgen, de omgevingsvergunning in stand blijft met aanvulling van de motivering en de belangen van eiser niet onevenredig worden geschaad, zal de rechtbank het vastgestelde motiveringsgebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dat betekent dat het gebrek geen gevolgen heeft voor het bestreden besluit. Wel krijgt eiser vanwege het op de zitting herstelde gebrek een proceskostenvergoeding en moet het college het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.
Afwijken van het bestemmingsplan
20. Tot slot heeft eiser, pas op de zitting, aangevoerd dat het college de verslechtering van zijn woon- en leefklimaat onvoldoende heeft meegenomen in zijn belangenafweging. Eiser wijst ook in dat kader op het ontbreken van een bezonningsstudie.
21. De rechtbank stelt voorop dat het bouwplan past binnen het bestemmingsplan, met uitzondering van de goothoogte. Dat betekent dat de belangenafweging die het college moet maken alleen ziet op de afwijking van het bestemmingsplan. Voor zover het bouwplan past binnen het bestemmingsplan, heeft de belangenafweging namelijk al bij het vaststellen van het bestemmingsplan plaatsgevonden. De belangenafweging ziet alleen op een overschrijding van de maximale goothoogte aan de achterzijde van 6 meter met 2,45 meter. Het college heeft overwogen dat gezien de positionering van de woning voorzienbaar is dat er midden op de dag schaduw zal vallen op het achterdakvlak van de woning van eiser. Ook is voorzienbaar dat er op een bepaald moment van de dag meer schaduw zal vallen in de achtertuin van eiser. Volgens het college niet aannemelijk dat er sprake is van een onevenredige aantasting van de zonlichttoetreding, zodat het college het belang van vergunninghouder zwaarder heeft laten wegen. De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, heeft kunnen verlenen De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat eiser geen eigen bezonningsrapport heeft overgelegd of anderszins met rapporten van deskundigen heeft onderbouwd dat het college is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten. De beroepsgrond slaagt niet.