ECLI:NL:RBMNE:2024:5806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
C16/580118
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over uitvoering van de beschikking inzake verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 11 oktober 2024, betreft het een kort geding tussen een man en een vrouw die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.J.A. Snouckaert van Schauburg-Buchwaldt, vordert dat de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. de Jonge, meewerkt aan de uitvoering van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap. De rechtbank had eerder bepaald dat de activa van hun vennootschap onder firma aan de man zouden worden toegedeeld, onder de verplichting om de passiva te voldoen. De man vordert nu onder andere een verklaring voor recht over beslagkosten, rekening en verantwoording van de vrouw, en betaling van bedragen die hij meent te vorderen uit hoofde van de verdeling.

De vrouw voert verweer en stelt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 oktober 2024 zijn beide partijen verschenen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man beoordeeld en enkele vorderingen afgewezen, waaronder de verklaring voor recht en de vordering tot afgifte van bankafschriften. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de vrouw aan de man een bedrag van € 4.149,94 moet betalen uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, en dat zij een voorschot van € 37.322,- moet betalen ter afwikkeling van de vennootschap onder firma. De overige vorderingen zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht,
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/580118 / KG ZA 24-431
Vonnis in kort geding van 11 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eiser,
verder te noemen: de man,
advocaat mr. C.J.A. Snouckaert van Schauburg-Buchwaldt te Veenendaal,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. de Jonge te Amersfoort.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
• de dagvaarding van de man van 25 september 2024 met bijlagen 1 tot en met 30;
• de akte houdende wijziging van eis en overlegging van aanvullende producties van de man van 27 september 2024 met bijlagen 31 tot en met 38;
• de akte houdende overlegging van nadere producties van de man van 1 oktober 2024 met bijlagen 39 tot en met 43;
• de conclusie van antwoord van de vrouw van 1 oktober 2024 met bijlagen 1 tot en met 21;
• de brief van de man met bijlage 44;
• de brief van de vrouw van 2 oktober 2024 met bijlagen 22 en 23;
• de brief van de vrouw van 2 oktober 2024 met bijlage 24;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen de man en zijn advocaat, en de vrouw en haar advocaat. De advocaat van de man heeft pleitaantekeningen overgelegd.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [2003] te [.] ( [..] ) met elkaar getrouwd. Bij beschikking van [2024] heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheidingsbeschikking is op [2024] ingeschreven in de Registers van de Burgerlijke Stand.
2.2.
Voorafgaand aan hun huwelijk hebben partijen op 9 september 20023 een akte van huwelijkse voorwaarden laten verlijden. In die akte van huwelijkse voorwaarden zijn zij (kort gezegd) met elkaar overeengekomen dat tussen hen de wettelijke gemeenschap van goederen bestaat, maar dat daarvan zijn uitgesloten de goederen die krachtens erfstelling, legaat of schenking zijn of zullen worden verkregen, alsmede de goederen die staan vermeld op de aan de akte van huwelijkse voorwaarden aangehechte staat van aanbrengsten.
2.3.
De man en de vrouw zijn op 1 juli 2009 een overeenkomst van vennootschap onder firma met elkaar aangegaan. De onderneming is door partijen uitgeoefend onder de naam [onderneming 1 (VOF)] , met als handelsnaam [handelsnaam] . Op grond van artikel 10 lid 3 van de akte van vennootschap zijn partijen ieder voor een gelijk aandeel gerechtigd tot de winst en het verlies van de vennootschap. In het kader van de echtscheiding zijn partijen met elkaar overeengekomen dat als datum van ontbinding van de VOF 10 februari 2023 heeft te gelden (de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding). Partijen zijn bovendien met elkaar overeengekomen dat de man de onderneming per die datum als eenmanszaak voortzet.
2.4.
Partijen houden, naast de VOF, ook nog ieder de helft van de aandelen in de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [onderneming 2 (B.V.)]
2.5.
In zijn beschikking van [2024] heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande wettelijke gemeenschap van goederen gelast. De rechtbank heeft zijn beslissingen in rechtsoverweging 4.41 als volgt samengevat:

4.41 De rechtbank gelast de wijze van verdeling als volgt.
Partijen dienen de overwaarde van de voormalig echtelijke woning te verdelen bij helfte.
De activa van de v.o.f./eenmanszaak moeten aan de man worden toegedeeld, onder de verplichting voor hem on de passiva van de v.o.f./eenmanszaak voor zijn rekening te nemen en te voldoen, alles per peildatum 10 februari 2023.
De aandelen in [onderneming 2 (B.V.)] die ieder op naam heeft, moeten aan hem of haar worden toegedeeld.
Partijen dienen van alle tot de gemeenschap behorende bank- en spaarrekeningen over en weer uit te wisselen wat het saldo op de peildatum was en dienen vervolgens deze saldi bij helfte te verdelen.
Ieder van partijen heeft recht op één/vierde deel van het saldo per peildatum van de beleggersrekening bij de Saxo Bank.
Alle inboedel uit de voormalig echtelijke woning wordt aan de vrouw toegedeeld en de inboedel uit zijn woning in Duitsland wordt aan de man toegedeeld.
De man dient aan de vrouw een bedrag van € 5.850,- te betalen vanwege de borg voor zijn huurwoning in [plaats] , binnen vijf dagen na afgifte van deze beschikking.
Ieder van partijen krijgt de elektrische fiets toegedeeld die hij of zij in bezit heeft, zonder nadere verrekening.
Partijen zijn intern draagplichtig voor de te betalen aanslagen IB/Zvw 2020, 2021 en 2022 en de teruggaven van die aanslagen komen ten goede van beide partijen, ieder voor de helft.
De kosten voor de beslagen komen voor rekening van de vrouw.”
2.6.
In het dictum van zijn beslissing heeft de rechtbank vervolgens de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap gelast zoals is overwogen in rechtsoverweging 4.41. Deze beslissing heeft de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7.
Tussen partijen is discussie ontstaan over de uitvoering van deze beslissing.

3.Het geschil

3.1.
Zakelijk weergegeven vordert de man om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat partijen hebben afgesproken dat de vrouw binnen 2 weken na het te wijzen vonnis de beslagkosten zal terugbetalen die mogelijk op het aan hem uitgekeerde aandeel in het saldo van de bankrekening bij de Saxo Bank en/of zijn aandeel in de overwaarde van de voormalige echtelijke woning in mindering zijn gebracht;
de vrouw te veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen over de ontwikkeling van het saldo van de aandelenrekening bij de Saxo Bank en de uitbetaling van het aandeel van de man daarin, onder verbeurte van een dwangsom € 500,- voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 5.000,-;
de vrouw te veroordelen om de rekeningafschriften over te leggen van haar bankrekeningen bij de Rabobank met rekening nummer [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] over de periode 1 januari 2023, althans 20 januari 2023 tot en met 10 februari 2023, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.500,- voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 25.000,-;
de vrouw te veroordelen om binnen 2 dagen na het te wijzen vonnis aan de man op de door hem genoemde bankrekening een bedrag van € 5.353,29 te betalen, te verhogen met de rente over het spaargeld van € 1.824,78;
de vrouw te veroordelen om binnen 2 dagen na het te wijzen vonnis een voorschot op de financiële afwikkeling van de VOF te betalen van € 37.332,-, door haar te voldoen op de derdengeldenrekening van deurwaarder Flanderijn met rekeningnummer [rekeningnummer 3] , onder vermelding van dossiernummer [dossiernummer] ;
de vrouw te veroordelen om binnen 2 dagen na het te wijzen vonnis aan hem een (tweede) voorschot op de financiële afwikkeling van de VOF te betalen van € 10.000,-;
de vrouw te veroordelen om aan de man het als productie 25 ingebrachte formulier voor de Kamer van Koophandel in origineel door haar ondertekend af te geven, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 15.000,-;
de vrouw te veroordelen in de werkelijke proceskosten van dit kort geding.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij vordert de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn vordering onder 7 ingetrokken, zodat op deze vordering niet meer hoeft te worden beslist.

4.De beoordeling

4.I Algemeen
4.1.
De kern van dit kort geding is dat partijen met elkaar van mening verschillen over de wijze waarop uitvoering moeten worden gegeven aan de verdelingsuitspraak van de rechtbank Gelderland van [2024] , en dat de man een voorschot wenst op het bedrag dat de vrouw uit hoofde van de afwikkeling van de VOF naar zijn mening aan hem is verschuldigd. Bij beoordeling van de verschillende vorderingen die de man daartoe heeft ingesteld, stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop.
4.2.
De rechtbank Gelderland heeft in zijn uitspraak van [2024] tussen partijen de wijze van verdeling van de beperkte wettelijke gemeenschap van goederen gelast. Uitgangspunt in dit kort geding is dat partijen die uitspraak dienen uit te voeren. Als zij een andere wijze van verdeling wensen dan door de rechtbank in zijn uitspraak is bepaald, kunnen zij daar in onderling overleg van afwijken. Zijn zij het echter niet over deze afwijkende verdeling eens, dan geldt de wijze van verdeling zoals de rechtbank die in zijn uitspraak heeft gelast. Met inachtneming van dit algemene uitgangspunt zal de voorzieningenrechter hierna de afzonderlijke vorderingen van de man beoordelen.
4.II Beoordeling afzonderlijke vorderingen
Verklaring voor recht kosten gelegde beslagen(
vordering 1)
4.3.
De man heeft gevorderd te verklaren voor recht dat partijen hebben afgesproken dat de vrouw binnen 2 weken na afgifte van het te wijzen vonnis aan hem de mogelijk ten zijne laste gekomen beslagkosten zal voldoen. Deze vordering zal worden afgewezen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de kortgedingrechter, gelet op het voorlopige karakter van het kort geding, slechts een voorlopig oordeel geven over de rechtsverhouding tussen partijen, en daarover niet een definitieve uitspraak doen. Dit betekent dat in een uitspraak in kort geding geen plaats is voor een verklaring voor recht. Dit neemt niet weg dat de vrouw heeft aangegeven dat zij verschillende malen aan de man heeft bevestigd dat zij hem zal compenseren indien en voor zover zou blijken dat er beslagkosten ten laste van zijn aandeel in de gemeenschappelijke woning of het saldo van de Saxo Bank zijn gebracht. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de vrouw zich aan deze toezegging zal houden.
Afleggen rekening en verantwoording(
vordering 2)
4.4.
De tweede vordering van de man betreft een verzoek om de vrouw te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen rond de betaling van zijn 1/4e aandeel van de opbrengst van de aandelenrekening bij de Saxo Bank gehouden onder nummer [rekeningnummer 4] . De man ging ervan uit dat de totale waarde van de aandelenportefeuille € 53.116,58/€ 52.162,81 bedroeg, waarvan hem op grond van de beschikking van de rechtbank van [2024] 1/4e aandeel zou toekomen. De man heeft op 23 september 2024 een bedrag van € 12.792,88 van de Saxo Bank ontvangen. Dat is dus lager dan waar hij vanuit ging. De man wil dat de vrouw daar duidelijkheid over verschaft, ook omdat er mogelijk toch beslagkosten op zijn aandeel in mindering zijn gekomen.
4.5.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij aan de man geen rekening en verantwoording is verschuldigd. Zij heeft aan de man een specificatie van de Saxo Bank gestuurd, waaruit blijkt dat het totale saldo van de aandelenrekening per 23 september 2024 € 51.171,52 bedroeg. Aan de man is 1/4e deel van dat saldo uitgekeerd. oftewel een bedrag van € 12.792,88. De man heeft deze specificatie ook zelf van de Saxo Bank ontvangen.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld waarom de vrouw gehouden zou zijn om aan hem nadere rekening en verantwoording af te leggen. De door de Saxo Bank verstrekte specificatie bevat niet alleen het saldo op het moment dat het 1/4e aandeel aan de man werd uitgekeerd, maar bevat ook informatie over de waardeontwikkeling van de portefeuille over het eerste tot en met het derde kwartaal van 2024. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien welke informatie nog meer aan de man verstrekt zou moeten worden. Het saldo van de aandelenrekening bedroeg per 23 september 2024 € 52.171,52, en daarvan heeft de man 1/4e deel uitgekeerd gekregen. Uit niets volgt dat op dit saldo beslagkosten in mindering gebracht zouden zijn. Daar komt dan nog bij dat de aandelenrekening op naam van beide partijen is gesteld, zodat de man ook zelf informatie aan de Saxo Bank kan vragen. Daaraan doet niet af dat de vrouw de inloggegevens heeft, en de man niet. Ook bij gebreke van deze inloggegevens kan de man zich als mederekeninghouder tot de Saxo Bank wenden om nadere informatie te vragen. De conclusie is dan ook dat de voorzieningenrechter deze vordering van de man zal afwijzen.
Afgifte bankafschriften(
vordering 3)
4.7.
In zijn derde vordering vordert de man om de vrouw te veroordelen (kopieën van) de bankrekeningafschriften van haar bankrekeningen bij de Rabobank met nummer [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] af te geven. De man wil de bankafschriften krijgen over de periode vanaf 1 januari 2023, althans 20 januari 2023 tot en met 10 februari 2023. De man wil de bankafschriften over deze periode ontvangen, omdat hij wil nagaan of de vrouw over deze periode nog meer gelden heeft weggesluisd.
4.8.
De vrouw heeft gesteld dat zij, naast het bedrag van € 53.670,- dat de rechtbank reeds in zijn beschikking van [2024] heeft genoemd, geen andere bedragen heeft veiliggesteld. De vrouw heeft de saldi van haar bankrekeningen per peildatum verdeling bij helfte met de man gedeeld, waaronder het bedrag van € 53.670,-. Meer heeft de vrouw niet. De vrouw heeft verder aangevoerd dat als de man inzage wenst in het verloop van het saldo van haar bankrekeningen, zij dat inzicht ook wil hebben in het verloop van de saldi van de bankrekeningen van de man. Wat de vrouw betreft moeten partijen dit niet willen. Partijen zijn als peildatum voor de verdeling van hun bankrekeningen 10 februari 2023 overeengekomen, zodat niet relevant is welke mutaties er daarvoor in het saldo van de bankrekeningen hebben plaatsgevonden.
4.9.
De voorzieningenrechter stelt bij haar beoordeling voorop dat artikel 1:83 BW bepaalt dat partijen elkaar desgevraagd inlichtingen verschaffen over het door hen gevoerde bestuur alsmede over de stand van hun goederen en schulden. Hieruit vloeit echter geen algemene verplichting voort tot rekening en verantwoording ter zake van tot een gemeenschap van goederen behorende goederen. Dit betekent dat als de man inzage wil krijgen in het verloop van de saldi van de bankrekeningen van de vrouw voor de tussen hen overeengekomen peildatum van 10 februari 2023, en in dat kader van haar de afgifte van bankafschriften verlangt, hij concrete feiten en omstandigheden zal moeten stellen waaruit volgt dat hij voldoende rechtmatig belang heeft bij afgifte van deze bankafschriften. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man dat belang onvoldoende gesteld. Hij heeft slechts gesteld dat hij de vrouw niet vertrouwt, en dat de vrouw mogelijk nog meer gelden dan het door haar erkende bedrag van € 53.670,- aan de gemeenschap heeft onttrokken. De vrouw heeft dit evenwel betwist, en de man heeft zijn stellingen verder niet onderbouwd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man dan ook voldoende aangetoond dat hij een rechtmatig belang heeft bij de door hem gevraagde bankafschriften. Ook deze vordering zal daarom afgewezen worden.
Betaling bedragen € 5.353,29 en € 1.824,78(vordering 4)
4.10.
De vierde vordering van de man heeft betrekking op de uitvoering van de verdelingsbeslissing van de rechtbank. De man meent dat de vrouw uit hoofde van de gelaste wijze van verdeling een bedrag van € 29.371,29 aan hem dient te betalen. De vrouw heeft op 27 september 2024 een bedrag van € 24.018,- aan hem voldaan, zodat van het totale bedrag dat de vrouw aan hem is verschuldigd nog een bedrag van € 5.353,29 resteert. De man vordert de vrouw te veroordelen dit bedrag aan hem te betalen. Daarnaast wil hij dat de vrouw wordt veroordeeld om een bedrag van € 1.824,78 te betalen. Dat is een vergoeding voor de rente die hij heeft moeten betalen over de periode vanaf de peildatum ontbinding huwelijksgemeenschap tot de datum waarop aan hem zijn aandeel in de gemeenschappelijke goederen is uitgekeerd.
4.11.
De vrouw heeft de berekening van het bedrag van € 29.371,29 betwist. Daartoe heeft zij verwezen naar het e-mailbericht van 26 september 2024 van haar advocaat aan de advocaat van de man. Daarin heeft zij uitgewerkt dat zij uit hoofde van de beschikking van de rechtbank een bedrag van € 28.168,- aan de man is verschuldigd. Vervolgens heeft zij met dat bedrag de helft van de door haar betaalde laatste hypotheektermijn ad € 1.650,- verrekend, alsmede de helft van de door haar betaalde collegekosten van de kinderen ad € 2.500,-. Aldus heeft zij aan de man een bedrag van € 24.018,- betaald. Later heeft zij daar nog een bedrag van € 3,04 op nabetaald. De vrouw heeft in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap dus in totaal een bedrag van € 24.021,06 aan de man voldaan. Naar de mening van de vrouw is zij in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap niets meer aan de man verschuldigd.
4.12.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De man heeft als productie 31 een door hem opgesteld overzicht in geding gebracht waaruit volgt dat de vrouw aan hem nog een bedrag van
€ 29.371,29 dient te betalen. In dat overzicht is ook een bedrag van € 1.200,- opgenomen dat de vrouw aan hem dient te voldoen met als omschrijving ‘latentie IB 2023’. De rechtbank heeft in zijn uitspraak van [2024] echter alleen maar geoordeeld over de IB schulden over de periode 2020 tot en met 2022. Voor het vorderen van een bedrag van € 1.200,- op grond van een latente aanslag IB 2023 bestaat thans dus geen grond. Wanneer dit bedrag van € 1.200,- uit het overzicht van de man wordt gefilterd, resteert een door de vrouw aan de man te betalen bedrag van
€ 28.171,29 (€ 29.371,29 -/- € 1.200,-). Dat komt overeen met het bedrag waarvan ook de vrouw heeft becijferd dat zij dit aan de man is verschuldigd (namelijk € 28.168,- + € 3,06 = € 28.171,-). Dat betekent dat in het kader van dit kort geding er vanuit gegaan kan worden dat de vrouw aan de man uit hoofde van de beschikking van de rechtbank van [2024] een bedrag van € 28.171,- is verschuldigd.
4.13.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorshands onvoldoende aannemelijk geworden dat de vrouw is gerechtigd om met het door haar verschuldigde bedrag van € 28.171,- de helft van de door haar betaalde laatste hypotheektermijn en de helft van de collegekosten van de kinderen te verrekenen. De man heeft de verschuldigdheid van deze bedragen betwist, en de vrouw heeft geen gronden aangevoerd waarom de man deze bedragen aan haar verschuldigd zou zijn. De voorzieningenrechter is dan ook voorshands van oordeel dat aan de vrouw geen bevoegdheid tot verrekening van deze bedragen toekomt.
4.14.
Niet betwist is dat de vrouw van het door haar aan de man verschuldigde bedrag van
€ 28.171,- reeds een bedrag van € 24.021,06 heeft voldaan, Dat betekent dat van het totaal verschuldigde bedrag van € 28.171,- nog een bedrag van € 4.149,94 resteert. De voorzieningenrechter zal de vrouw veroordelen om dit bedrag aan de man te voldoen.
4.15.
Wat betreft de door de man gevorderde vergoeding voor rentelasten ad € 1.824,78 overweegt de voorzieningenrechter dat in de uitspraak van de rechtbank Gelderland van [2024] voor de man geen titel besloten ligt om dit bedrag van de vrouw te vorderen. De man heeft verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw dit bedrag aan hem is verschuldigd. Hij heeft slechts in zijn algemeenheid gesteld dat hem rente en kosten bespaard hadden kunnen blijven als de vrouw eerder tot uitkering van de aan hem toekomende bedragen was overgegaan. Hij heeft echter niet onderbouwd welke schade hij daardoor precies heeft geleden, en ook niet waarom deze schade volledig aan de vrouw toegerekend zou moeten worden. De voorzieningenrechter zal dit deel van de vordering van de man dan ook afwijzen.
Voorschot verdeling VOF(vordering 5 en vordering 6)
4.16.
Met zijn vijfde en zesde vordering vordert de man betaling van een voorschot op het bedrag dat hij volgens hem in het kader van de afwikkeling van de ontbonden VOF van de vrouw te vorderen heeft. De man vordert een voorschot van € 40.000,- onder aftrek van een bedrag van
€ 2.668,- dat de vrouw al aan hem heeft voldaan, en nog een tweede voorschot van € 10.000,-. Ten aanzien van het voorschot van € 40.000,- voert de man aan dat de ABN Amro bank in 2023 het krediet van de VOF heeft opgezegd. Partijen zijn om die reden een bedrag van € 76.530,42 aan de ABN Amro verschuldigd. Dit bedrag dient nog te worden vermeerderd met rente en kosten, zodat het totaal aan de ABN Amro verschuldigde bedrag ongeveer € 80.000,- zal bedragen. ABN Amro heeft deurwaarder Flanderijn ingeschakeld, die tot incasso van het openstaande bedrag zal overgaan. De man is van mening dat partijen ieder de helft van het bedrag van € 80.000,- onder de deurwaarder moeten storten, om te voorkomen dat verdere incassomaatregelen worden genomen. Het aanvullende voorschot van € 10.000,- is volgens de man nodig om advieskosten te dekken die gemaakt zullen moeten worden in verband met advies over splitsing van de B.V. en de pensioenvoorziening die in de B.V. is opgebouwd.
4.17.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen grond is om haar te veroordelen een voorschot op de afwikkeling van de VOF te betalen. Partijen zijn met elkaar overeengekomen dat de man de VOF per 10 februari 2023 als eenmanszaak voortzet, en in de beschikking van [2024] heeft de rechtbank de activa van de VOF/eenmanszaak aan de man toegedeeld, onder de verplichting voor hem om de schulden van de VOF/eenmanszaak voor zijn rekening te nemen en te voldoen. Daaronder valt ook de schuld aan de ABN Amro. De man dient deze schuld dus bij uitsluiting van de vrouw voor zijn rekening te nemen, en heeft daarvoor ook de financiële middelen. In dat verband heeft de vrouw erop gewezen dat de man uit de verdeling van de woning een bedrag van € 66.288,92 heeft ontvangen, een bedrag van € 12.792,- als zijn aandeel in de gelden gehouden bij de Saxo Bank, en dat hij daarnaast een bedrag van € 20.000,- onder zich houdt op een tweetal zakelijke bankrekeningen gehouden bij de Commerzbank in Duitsland. Bovendien heeft hij van de vrouw op 26 september 2024 een bedrag van € 26.686,- ontvangen, waarvan een bedrag van € 24.018,- ter zake de verdeling van de huwelijksgemeenschap en een bedrag van € 2.668,- ter zake de verdeling van de VOF. In totaal heeft de man dus een bedrag van € 125.766,92 tot zijn beschikking, waaruit hij de schuld aan de ABN Amro ruimschoots kan voldoen.
4.18.
De vrouw heeft verder aangevoerd dat zij ter zake de financiële afwikkeling van de VOF slechts een gering bedrag aan de man is verschuldigd. Een groot deel van het negatieve kapitaal van de VOF bestaat uit een tweetal schulden aan [onderneming 2 (B.V.)] Dat betreft een rekening-courantschuld van € 113.665,- en een achtergestelde lening van € 100.000,-. In [onderneming 2 (B.V.)] is voor beide partijen een pensioenvoorziening opgebouwd. De vrouw is bang dat de Fiscus zich op het standpunt zal stellen dat partijen hun pensioenaanspraken al hebben genoten, en dat sprake is van afkoop van pensioen met alle fiscale gevolgen van dien. De vrouw wil daarom dat de B.V. wordt gesplitst, zodat ieder een eigen pensioen B.V. verkrijgt en dat ieder van hen verantwoordelijk wordt voor de terugbetaling van dat deel van de van de B.V. geleende gelden dat overeenkomt met het voor de dekking van zijn of haar eigen pensioen benodigde kapitaal. Als de VOF en B.V. op deze manier worden gesplitst en afgewikkeld, resteert er een aanzienlijk lager negatief kapitaal in de VOF, en is de vrouw uit hoofde van de afwikkeling van de VOF nog maar een bedrag van € 2.668,- aan de man verschuldigd. Dit bedrag heeft zij ook al aan de man voldaan. Voor het betalen van een voorschot van € 40.000,- en € 10.000,- bestaat dan ook geen enkele grond.
4.19.
Bij de beoordeling van de vorderingen van de man stelt de voorzieningenrechter voorop dat de rechtbank in zijn beschikking van [2024] in rechtsoverweging 4.17 het volgende heeft overwogen:

4.17 Partijen zijn het erover eens dat de activa van de v.o.f./eenmanszaak aan de man moeten worden toegedeeld, omdat hij de onderneming als eenmanszaak voortzet, onder de verplichting voor hem om de passiva van de v.o.f./eenmanszaak voor zijn rekening te nemen en te voldoen. In het geval de waarde van de activa per 1 februari 2023 hoger is dan de waarde van de passiva per die datum, moet de man de helft van die (positieve) waarde aan de vrouw vergoeden. In het geval de waarde van de passiva per 10 februari 2023 hoger is dan de waarde van de activa per die datum, zijn partijen intern voor de helft van de (negatieve) waarde draagplichtig. Wie van beide partijen een vordering heeft op de ander, zal pas blijken als de afwikkeling van de ontbonden v.o.f. heeft plaatsgevonden tussen partijen. […].”
In het dictum van zijn uitspraak heeft de rechtbank vervolgens de wijze van verdeling van de activa en passiva van de ontbonden VOF/eenmanszaak gelast zo, dat de activa van de VOF/eenmanszaak aan de man zullen worden toegedeeld, onder de verplichting voor hem om de schulden van de VOF/eenmanszaak voor zijn rekening te nemen en te voldoen
4.20.
Uitgangspunt in dit kort geding is dus dat in de interne verhouding tussen partijen op de man de verplichting rust om alle schulden van de VOF/eenmanszaak als eigen schuld aan de schuldeisers te voldoen. Daaronder vallen ook de schuld aan de ABN Amro, en de beide schulden aan [onderneming 2 (B.V.)] Daaraan doet niet af dat de vrouw een verdeling wil die afwijkt van de wijze van verdeling die de rechtbank heeft gelast. Het staat partijen vrij om in onderling overleg een andere verdeling overeen te komen, maar tot die tijd zijn partijen gehouden aan de wijze van verdeling zoals de rechtbank die heeft gelast. Dat geldt ook als (een van) partijen alsnog hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank instelt. De rechtbank heeft zijn uitspraak immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat partijen hangende het hoger beroep gehouden zijn aan de wijze van verdeling zoals de rechtbank die heeft gelast.
4.21.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat de VOF een fors negatief kapitaal heeft. Alleen de schulden aan de B.V. bedragen al € 213.665,-. Daarnaast is er de schuld aan de ABN Amro van € 76.530,42 in hoofdsom. Blijkens de door de man ingebrachte eindafrekening van de VOF bedroeg de waarde van de activa van de VOF per 10 februari 2023 € 73.316,-. Op basis van deze uitgangspunten heeft de VOF een negatief kapitaal van € 216.879,-. De vrouw heeft de eindafrekening van de VOF weliswaar niet goedgekeurd, maar de aard van haar bezwaren zijn niet zodanig dat de VOF bij inwilliging van haar bezwaren geen fors negatief kapitaal meer heeft. Uit hoofde van de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling zal de vrouw dus een aanzienlijke overbedelingsuitkering aan de man verschuldigd zijn.
4.22.
Ervan uitgaande dat de vrouw aan de man een aanzienlijke overbedelingsuitkering is verschuldigd, is vervolgens de vraag of sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist (in de vorm van betaling van een voorschot). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat het geval. De man heeft immers onweersproken gesteld dat de ABN Amro het krediet van de VOF heeft opgezegd, en een deurwaarder heeft ingeschakeld die de openstaande schuld van € 76.530,42 zal gaan incasseren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man voldoende aannemelijk gemaakt dat hij op dit moment niet de middelen heeft om deze schuld in één keer te voldoen. Vaststaat dat de man uit de verdeling van de woning recentelijk een bedrag van
€ 66.288,92 heeft ontvangen. Daarnaast heeft hij zijn 1/4e aandeel in de aandelenrekening bij de Saxobank van € 12.792,- ontvangen, en heeft de vrouw aan hem een bedrag van € 26.686,- voldaan uit hoofde van verdeling van de huwelijksgemeenschap en afwikkeling van de VOF. Daar staat echter tegenover dat de man recentelijk een bedrag van € 10.000,- aan de belastingdienst heeft betaald ter zake de schuld IB/ZVW 2022, en dat hij onweersproken heeft gesteld dat hij het restant van € 38.109,- ook op korte termijn zal moeten voldoen omdat hij geen verder uitstel van betaling van de Fiscus heeft gekregen. Daarnaast heeft de man aangevoerd dat hij sinds 1 maart 2024 geen inkomsten uit arbeid meer heeft, omdat zijn opdrachtgever de opdracht onverwacht heeft beëindigd. De man heeft dus geen inkomsten, maar dient wel de kosten van zijn levensonderhoud te betalen, waaronder een bedrag van € 4.250,- per maand aan huur voor zijn woning in Duitsland. Verder heeft de man aanzienlijke advocaatkosten moeten maken, waaronder voor dit kort geding een bedrag van € 9.981,21. De man verkeert al met al dus in een financieel penibele situatie. Dat betekent dat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onverwijlde spoed is om het door de man verzochte voorschot toe te kunnen wijzen.
4.23.
In haar beoordeling neemt de voorzieningenrechter tot slot nog mee dat aan toewijzing van het voorschot aan de man een restitutierisico is verbonden. Dat restitutierisico lijkt zich echter alleen te kunnen verwezenlijken als partijen alsnog een andere verdeling van de goederen en schulden van de VOF overeenkomen, of wanneer het hof in een door één van partijen in te stellen hoger beroep alsnog tot een andere verdeling komt. Tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding had echter geen van partijen hoger beroep ingesteld, terwijl partijen, als zij in onderling overleg tot een andere verdeling komen, ook afspraken kunnen maken over terugbetaling of verrekening van het voorschot dat de vrouw aan de man heeft voldaan. Tot slot is bij de beoordeling van het restitutiersico nog van belang dat de vrouw, los van de interne draagplicht van partijen, jegens de ABN Amro hoofdelijk aansprakelijk is voor de volledige schuld uit hoofde van het doorlopende krediet. Als de man niet, of niet volledig, betaalt kan de ABN Amro de schuld dus ook volledig op de vrouw verhalen. In dat geval zal zij het door haar betaalde bedrag ook van de man terug moeten vorderen, en bestaat voor haar dus hetzelfde restitutierisico als wanneer zij nu een voorschot aan de man dient te voldoen.
4.24.
Alles overwegende, komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het door de man verlangde voorschot op de afwikkeling van de VOF van € 40.000,- dient te worden toegewezen. Omdat de vrouw al een bedrag van € 2.668,- ter zake de afwikkeling van de VOF aan de man heeft voldaan, zal de voorzieningenrechter, conform de vordering van de man, een voorschot van € 37.322,- toewijzen. Betaling van dat bedrag dient te geschieden op de derdengeldenrekening van deurwaarder Flanderijn, onder vermelding van dossiernummer [dossiernummer] . De man heeft dit primair gevorderd, en door directe betaling aan de deurwaarder heeft de vrouw de zekerheid dat dit door haar betaalde bedrag ook daadwerkelijk wordt aangewend ter gedeeltelijke aflossing van de schuld aan de ABN Amro.
4.25.
De betaling van het door de man gevorderde voorschot van € 10.000,- zal de voorzieningenrechter afwijzen. De man heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt waar dit bedrag betrekking op heeft, en waarom uit hoofde van onverwijlde spoed betaling van dit tweede voorschot is vereist. Als partijen de mogelijkheden van splitsing nader willen onderzoeken, zullen zij daar beiden opdracht toe moeten geven. In dat geval zullen zij ook afspraken met elkaar moeten maken over de kosten die aan die nadere advisering zijn verbonden. Niet valt in te zien waarom de vrouw nu een voorschot op die kosten aan de man zou moeten betalen.
Proceskostenveroordeling(vordering 8)
4.26.
De laatste vordering van de man betreft een veroordeling in de werkelijke kosten die hij voor dit kort geding heeft moeten maken. De man stelt zijn proceskosten op een bedrag van
€ 9.981,20, te vermeerderen met griffierecht en nakosten. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen. Partijen zijn gewezen echtgenoten, zodat de proceskosten tussen hen op grond van artikel 237 Rv zullen worden gecompenseerd in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
4.III Conclusie
4.27.
De conclusie van al het voorgaande, is dat de voorzieningenrechter de vrouw zal veroordelen om aan de man een bedrag van € 4.149,94 te betalen uit hoofde van de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap, en de vrouw zal veroordelen om als voorschot op de financiële afwikkeling van de VOF een bedrag van € 37.322,- te betalen, te voldoen rechtstreeks op de derdengeldenrekening van deurwaarder Flanderijn onder vermelding van dossiernummer [dossiernummer] . De overige vorderingen van de man zullen worden afgewezen.
4.28.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt de vrouw om uit hoofde van de door de rechtbank gelaste wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap binnen 2 dagen na afgifte van dit vonnis aan de man een bedrag te betalen van € 4.149,94, te voldoen op bankrekening [rekeningnummer 5] onder de naam [eiser] ;
5.2.
veroordeelt de vrouw om bij wijze van voorschot op de financiële afwikkeling van de [onderneming 1 (VOF)] aan de man een voorschot te betalen van € 37.322,-, door haar te voldoen rechtstreeks op de derdengeldenrekening van gerechtsdeurwaarderskantoor Flanderijn met rekeningnummer [rekeningnummer 3] , onder vermelding van dossiernummer [dossiernummer] ;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2024.