ECLI:NL:RBMNE:2024:5791

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
10695050 \ AC EXPL 23-2024
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en schadevergoeding bij gebreken in de uitvoering

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een eiser en een gedaagde over een overeenkomst van aanneming van werk. De eiser heeft de gedaagde ingehuurd voor werkzaamheden in zijn badkamer, waarvoor hij een bedrag van € 10.357,74 heeft betaald. Na de uitvoering van de werkzaamheden heeft de eiser gebreken geconstateerd, waaronder gebarsten voegen en een cementsluier op de tegels. De gedaagde heeft een factuur voor meerwerk van € 1.796,85 gestuurd, maar de eiser heeft deze niet betaald, omdat hij van mening is dat er geen sprake is van meerwerk. De gedaagde heeft daarop de herstelwerkzaamheden opgeschort. De eiser vordert nu een vervangende schadevergoeding van € 4.761,22, vermeerderd met rente en kosten, en de teruggave van enkele goederen die de gedaagde nog in zijn bezit heeft.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat hij de gebreken niet heeft hersteld. De gedaagde mocht zijn werkzaamheden niet opschorten, omdat de herstelwerkzaamheden niet gerelateerd waren aan het onbetaald laten van het meerwerk. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot afgifte van de goederen die de eiser toebehoren, op straffe van een dwangsom. In reconventie is de gedaagde veroordeeld tot betaling van het meerwerk dat de eiser verschuldigd is.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Amersfoort
Zaaknummer: 10695050 \ AC EXPL 23-2024 CMR/51145
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L. Kruiswijk,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [voornaam van gedaagde] ,
gemachtigde: mr. C.P. van Zomeren van Stichting Univé Rechtshulp.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding van 1 september 2023;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- producties 8 en 9 van [voornaam van gedaagde] .
1.2.
Op 13 maart 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig partijen en hun gemachtigden. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord en op elkaar gereageerd. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is bepaald dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] en [voornaam van gedaagde] hebben op 1 april 2019 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten, op grond waarvan [voornaam van gedaagde] werkzaamheden heeft verricht in de badkamer van [eiser] . [eiser] heeft hiervoor in totaal € 10.357,74 betaald.
2.2.
In mei en juni 2019 heeft [eiser] aan [voornaam van gedaagde] laten weten dat er nog een aantal losse eindjes zijn die opgelost moeten worden. Het gaat om gebarsten/nog niet afgewerkte voegen, het ontbreken van kitranden, het ontbreken van een afsluiting van de waskoker, cementsluier op de tegels en aangetaste RVS-onderdelen.
2.3.
[voornaam van gedaagde] heeft [eiser] in juli 2019 gewezen op meerwerk dat hij zou hebben verricht en daarvoor heeft hij op 20 november 2023 een factuur van € 1.796,85 gestuurd. [eiser] heeft [voornaam van gedaagde] laten weten dat hij de factuur niet gaat betalen, omdat geen sprake is van meerwerk. Omdat [eiser] het in rekening gebrachte meerwerk niet heeft betaald, heeft [voornaam van gedaagde] na 1 november 2019 geen (herstel)werkzaamheden meer verricht.
2.4.
Omdat [voornaam van gedaagde] de gebreken niet heeft opgelost en hij daarmee volgens [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, vordert [eiser] in deze procedure betaling van een vervangende schadevergoeding van € 4.761,22, vermeerderd met rente en kosten. Ook vordert [eiser] teruggave van tegels, een RVS-handvat en een op maat gemaakte houten basis voor de afdichting van de waskoker die [voornaam van gedaagde] nog in zijn bezit heeft, op straffe van een dwangsom.
2.5.
[voornaam van gedaagde] vindt dat de eis van [eiser] moet worden afgewezen. [voornaam van gedaagde] betwist op zichzelf niet dat er gebreken zijn die hersteld moeten worden – zij het minder dan door [eiser] genoemd –, maar hij doet een beroep op opschorting. [eiser] heeft namelijk niet betaald voor het door [voornaam van gedaagde] verrichte meerwerk, waardoor [voornaam van gedaagde] zijn herstelwerkzaamheden heeft opgeschort. Daarnaast stelt [voornaam van gedaagde] dat de door [eiser] gevorderde schadevergoeding te hoog is en dat [eiser] niet aan schadebeperking heeft gedaan.
2.6.
[voornaam van gedaagde] heeft een tegenvordering (eis in reconventie) ingesteld. [voornaam van gedaagde] vordert betaling van het door hem gefactureerde meerwerk van in totaal € 1.796,85, vermeerderd met rente en kosten.
2.7.
[eiser] vindt dat die tegeneis moet worden afgewezen, omdat er geen sprake is van meerwerk. Volgens hem vallen de in rekening gebrachte werkzaamheden onder de oorspronkelijke opdracht.
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover dat nodig is, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Omdat de vordering in conventie en de eis in reconventie met elkaar samenhangen, worden deze voor zover mogelijk hierna samen behandeld.
Moet [eiser] meerwerk betalen? Gedeeltelijk
3.2.
[eiser] vordert vervangende schadevergoeding van [voornaam van gedaagde] , omdat hij volgens hem tekort is geschoten in de nakoming van de tussen hen gesloten overeenkomst. [voornaam van gedaagde] beroept zich op opschorting vanwege niet betaald meerwerk. Om te beoordelen of [voornaam van gedaagde] een beroep op opschorting toekomt, moet eerst worden vastgesteld of [eiser] het door [voornaam van gedaagde] in rekening gebrachte meerwerk verschuldigd is.
3.3.
Van meerwerk is sprake als [eiser] buiten de oorspronkelijke opdracht om andere werkzaamheden aan [voornaam van gedaagde] heeft opgedragen en daarvoor moet ten opzichte van de oorspronkelijke opdracht extra betaald worden als [voornaam van gedaagde] [eiser] tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging of [eiser] die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Aan de hand van deze maatstaf zal het in rekening gebrachte meerwerk worden beoordeeld.
3.4.
Op de meerwerkfactuur staan de volgende werkzaamheden omschreven:
  • plafond maken en stucen (materiaal en arbeid);
  • spotjes plaatsen (materiaal en arbeid);
  • meerwerk waskoker (arbeid);
  • aftimmeren kozijn;
  • gietmortel;
  • afvoer aanpassen en vernieuwen bad (materiaal en arbeid).
De kantonrechter is van oordeel dat het plafond maken en stucen (materiaal en arbeid) en het plaatsen van spotjes (arbeid) meerwerk is waar [eiser] voor moet betalen, maar de andere werkzaamheden niet. Hierna wordt dit oordeel toegelicht.
Plafond
3.5.
Anders dan [eiser] stelt, volgt uit de omschrijving van de werkzaamheden die in de initiële opdracht staan niet dat het plafond daar onderdeel van was. Hoewel de badkamer volledig betegeld is en er wel stucwerk in de offerte staat opgenomen, kan daaruit niet de conclusie worden getrokken dat het in de offerte opgenomen stucwerk betrekking heeft op het plafond. [voornaam van gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk uitgelegd dat voordat de muren konden worden betegeld, de muren gestuct moesten worden omdat de muren anders te ruw waren om te betegelen. Het stucwerk in de offerte ziet dus op de muren. Bovendien hoeft het plafond niet per definitie onderdeel te zijn van een complete badkamerrenovatie. Als daar niet expliciet over is gesproken, mag [eiser] er niet zonder meer vanuit gaan dat ook het plafond wordt meegenomen in deze renovatie. De werkzaamheden aan het plafond zijn dus geen onderdeel van de overeengekomen opdracht. Het gaat dus om meerwerk.
3.6.
[eiser] moet voor dit meerwerk betalen. Vaststaat dat [voornaam van gedaagde] de werkzaamheden aan het plafond heeft verricht. [eiser] wilde ook dat deze werkzaamheden zouden plaatsvinden, aangezien hij bij aanvang van de renovatie zelf sloopwerkzaamheden had verricht aan het plafond. Het gaat bovendien om werkzaamheden waarvan [eiser] had moeten begrijpen dat hier kosten aan verbonden zijn, waardoor de prijs hoger uitvalt dan de overeengekomen aanneemsom.
3.7.
[eiser] is op grond van de meerwerkfactuur in totaal € 822,80 inclusief btw verschuldigd voor het maken en het stucen van het plafond.
Spotjes
3.8.
Wat betreft de spotjes zijn partijen het erover eens dat het gaat over de spotjes die in het plafond zijn geplaatst. Hiervoor is geoordeeld dat het plafond geen onderdeel was van de initiële opdracht. Het plaatsen van de spotjes in het plafond was daar dus ook geen onderdeel van. Hoewel [eiser] stelt dat het plaatsen van de spotjes valt onder de post ‘
Electra aanpassen’ in de offerte, heeft hij dat onvoldoende onderbouwd. [voornaam van gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling immers uitgelegd dat dit gaat om het aanpassen van de elektra anders dan in het plafond. Het plaatsen van de spotjes in het plafond (het arbeid) is dus meerwerk.
3.9.
[eiser] moet voor het meerwerk ten aanzien van het arbeid voor het plaatsen van de spotjes betalen. [voornaam van gedaagde] heeft [eiser] weliswaar niet expliciet gewezen op de extra kosten voor het plaatsen van de spotjes, maar hij had moeten begrijpen dat hier, als onderdeel van het maken van het plafond, extra kosten aan verbonden zijn. Voor het materiaal voor het plaatsen van de spotjes hoeft [eiser] echter niet (extra) te betalen. Tussen partijen staat immers vast dat [eiser] de spotjes (dus het materiaal) zelf heeft aangeschaft.
3.10.
[eiser] is op grond van de meerwerkfactuur in totaal € 121,00 inclusief btw verschuldigd voor het plaatsen van de spotjes (het arbeid).
Meerwerk waskoker
3.11.
Niet ter discussie staat dat het plaatsen van de waskoker onderdeel was van de opdracht. Het meerwerk met betrekking tot de waskoker ziet volgens [voornaam van gedaagde] op het omleggen van leidingen in de vloer. Op de plek waar de waskoker moest komen lagen namelijk leidingen die niet van tevoren waren gezien en die moesten worden omgelegd.
3.12.
[voornaam van gedaagde] heeft tijdens de zitting verklaard dat het omleggen van de leidingen een complicatie was. [voornaam van gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij met [eiser] heeft besproken dat het omleggen van de leidingen ten behoeve van het plaatsen van de waskoker meerwerk was en dat dit extra kosten met zich mee zou brengen. Dat heeft [eiser] namelijk betwist. Volgens [eiser] heeft [voornaam van gedaagde] alleen gezegd dat hij (per ongeluk) een leiding heeft geraakt en dat dit gerepareerd moest worden, maar niet dat de leidingen omgelegd moesten worden. [eiser] hoefde dus ook niet zonder meer te begrijpen dat een prijsverhoging daarvan het gevolg zou zijn. Dat had [voornaam van gedaagde] expliciet met [eiser] moeten bespreken, hetgeen dus niet is gebeurd. Daarom hoeft [eiser] hiervoor niet te betalen.
Kozijn aftimmeren
3.13.
Het aftimmeren van het kozijn stond in eerste instantie in de offerte, maar dat is er op verzoek van [eiser] uitgehaald. Dit was dus geen onderdeel van de initiële opdracht. Volgens [voornaam van gedaagde] heeft [eiser] later wel de opdracht gegeven om het kozijn alsnog af te timmeren, maar dat heeft [eiser] betwist. [eiser] was juist verbaasd dat [voornaam van gedaagde] dit toch heeft gedaan, maar omdat hij het resultaat mooi vond heeft hij het zo gelaten. Het had op de weg van [voornaam van gedaagde] gelegen om nader te onderbouwen dat [eiser] hier later toch opdracht voor heeft gegeven. Hoewel [eiser] het aftimmeren van het kozijn achteraf gezien mooi vond en het daarom heeft laten zitten, heeft hij hiertoe geen opdracht gegeven. Sterker nog, [eiser] heeft dit expliciet uit de offerte laten halen. [voornaam van gedaagde] kan dan ook niet zomaar extra kosten in rekening brengen voor een andere, kennelijk duurdere manier van afwerken van het kozijn, zonder dat hij daarover met [eiser] nadere afspraken heeft gemaakt. Dat de kosten voor deze manier van afwerken hoger zijn, komt dan voor risico van [voornaam van gedaagde] .
Gietmortel
3.14.
[voornaam van gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat de vloer na het verwijderen van de oude tegels niet egaal genoeg was om opnieuw te betegelen. Daarom heeft [voornaam van gedaagde] de vloer eerst met gietmortel geëgaliseerd. [voornaam van gedaagde] heeft daarbij ook verklaard dat dit 9 van de 10 keer niet nodig is. Daarom stond het egaliseren van de vloer en de daarvoor benodigde gietmortel ook niet in de initiële opdracht. Het was kennelijk een uitzonderingsgeval. Het had dus op de weg van [voornaam van gedaagde] gelegen om dit met [eiser] te bespreken en daarbij ook aan te geven dat dit extra kosten met zich mee zou brengen. Niet is gesteld of gebleken dat hij dat heeft gedaan. Het egaliseren van de vloer met gietmortel is dan ook geen meerwerk waar [eiser] voor moet betalen.
Afvoer bad
3.15.
Wat betreft het aanpassen en vernieuwen van de afvoer van het bad heeft [voornaam van gedaagde] verklaard dat er sprake was van een constructiefout, waardoor de afvoer van het bad opnieuw moest worden aangesloten aan het riool. Dit kwam, net als bij de waskoker, pas bij het openbreken van de vloer aan het licht en was niet van tevoren gezien. Niet kan worden vastgesteld dat [eiser] over deze constructiefout en de daaraan verboden werkzaamheden is geïnformeerd en erop is gewezen dat deze werkzaamheden extra kosten met zich mee zouden brengen. Volgens [eiser] is dat niet gebeurd, en [voornaam van gedaagde] kan zich dat niet meer herinneren. Ook dit is dus geen meerwerk waar [eiser] voor moet betalen.
Conclusie
3.16.
Uit het bovenstaande volgt dat [eiser] in totaal € 943,80 inclusief btw aan meerwerk is verschuldigd voor het maken en stucen van het plafond (materiaal en arbeid) en het plaatsen van de spotjes (arbeid).
3.17.
Op de meerwerkfactuur heeft [voornaam van gedaagde] de post onvoorziene kosten van € 250,00 uit de initiële offerte gecrediteerd. De kantonrechter ziet niet in waarom deze kosten op het toe te wijzen bedrag in mindering zou moeten worden gebracht. Het meerwerk voor het plafond was immers niet onvoorzien. Het gaat om ander werk, los van de initiële opdracht. De post onvoorziene kosten wordt dan ook niet op het verschuldigde bedrag aan meerwerk in mindering gebracht.
Moet [voornaam van gedaagde] schadevergoeding betalen? Ja
[voornaam van gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst
3.18.
[eiser] vordert zoals gezegd vervangende schadevergoeding omdat de badkamer een aantal gebreken vertoont. Het gaat om:
- cementsluier op de tegels,
- aangetaste RVS-onderdelen,
- gebarsten/nog niet afgewerkte voegen,
- missende kitranden,
- en geen afsluiting van de waskoker.
3.19.
Wat betreft de eerste drie punten heeft [voornaam van gedaagde] erkent dat dit gedaan moet worden. De tekortkoming staat ten aanzien van die punten dus vast.
Het vierde punt (de missende kitranden) is tweeledig, waarbij [eiser] onderscheid maakt tussen het kitwerk in de douche en de kitranden van het plafond. [voornaam van gedaagde] zegt wel verantwoordelijk te zijn voor het kitwerk in de douche, maar niet voor de kitranden van het plafond. Het staat echter vast dat [voornaam van gedaagde] het plafond heeft gemaakt. [voornaam van gedaagde] is dan ook verantwoordelijk voor de afwerking daarvan. De stelling van [voornaam van gedaagde] dat het kitten
normaal gesprokenonder de werkzaamheden van een schilder valt, acht de kantonrechter geenszins een vanzelfsprekendheid en heeft [voornaam van gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Doordat er kitranden missen in de douche en bij het plafond, is [voornaam van gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Over het laatste herstelpunt, namelijk de afsluiting van de waskoker, stelt [voornaam van gedaagde] dat hij dit niet hoeft te herstellen aangezien dit geen onderdeel is van het initieel overeengekomen werk. De kantonrechter is van oordeel dat dit wel onderdeel is van de opdracht. In de offerte staat namelijk het maken van een waskoker opgenomen. Hoewel daar niet expliciet bij staat dat hier ook een afsluiting voor moet komen, ligt het voor de hand dat bij het maken van een waskoker ook een deksel/afsluiting hoort. De waskoker is anders immers nog open en daarmee niet af. [voornaam van gedaagde] had dus moeten zorgen voor een afsluiting van de waskoker. Omdat hij dat niet gedaan heeft, is hij tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
[voornaam van gedaagde] mocht zijn werkzaamheden niet opschorten
3.20.
Vast staat dus dat [voornaam van gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. [voornaam van gedaagde] heeft echter de herstelwerkzaamheden opgeschort, omdat [eiser] niet voor het meerwerk heeft betaald. Dit beroep op opschorting slaagt niet. Hoewel [voornaam van gedaagde] , zoals hiervoor is geoordeeld, ten aanzien van de werkzaamheden aan het plafond terecht meerwerk in rekening heeft gebracht bij [eiser] , rechtvaardigt het onbetaald laten hiervan de opschorting van de herstelwerkzaamheden niet. De herstelwerkzaamheden waar het om gaat zien immers niet op het meerwerk aan het plafond, maar gaat om andere werkzaamheden die onderdeel zijn van de initiële opdracht waar [eiser] wel voor heeft betaald. Het niet betalen van het meerwerk is dan geen reden om
dezeherstelwerkzaamheden op te schorten. Bovendien heeft [eiser] [voornaam van gedaagde] sinds 25 mei 2019, nog voordat de discussie over het meerwerk begon in juli 2019, al gewezen op diverse gebreken. Ook toen is [voornaam van gedaagde] niet overgegaan tot herstel. [voornaam van gedaagde] verkeerde dus al eerder in verzuim dan [eiser] .
3.21.
Omdat [voornaam van gedaagde] zijn herstelwerkzaamheden niet mocht opschorten, is [voornaam van gedaagde] nadat [eiser] hem een ingebrekestelling heeft gestuurd en hij niet is overgegaan tot herstel van de gebreken, in verzuim geraakt. [voornaam van gedaagde] moet dan ook schadevergoeding betalen aan [eiser] .
Hoogte schadevergoeding
3.22.
Op 28 mei 2021 heeft een deskundige de gebreken beoordeeld. De deskundige heeft de totale schade van [eiser] begroot op € 4.513,00. De kantonrechter sluit aan bij dit bedrag. [voornaam van gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat hij de herstelwerkzaamheden voor een lager bedrag had kunnen uitvoeren, maar hij heeft daar niet voor gekozen en heeft niet met stukken onderbouwd dat het door de deskundige genoemde bedrag niet marktconform is. Daarnaast heeft [voornaam van gedaagde] nog een beroep gedaan op de schadebeperkingsplicht. Volgens [voornaam van gedaagde] had [eiser] de gebreken al moeten laten herstellen en kan hij niet verantwoordelijk worden gehouden voor de gevolgschade. De kantonrechter stelt vast dat de door [voornaam van gedaagde] gestelde gevolgschade aan de douchewand in deze procedure niet wordt gevorderd. Bovendien is het [voornaam van gedaagde] die de gebreken al veel eerder had moeten herstellen en had het op de weg van [voornaam van gedaagde] gelegen om, als hij wist dat het niet meteen herstellen van de gebarsten voegen tot grote gevolgen zou kunnen leiden, [eiser] hier op te wijzen. [eiser] kon dat als consument immers niet weten. Dit heeft [voornaam van gedaagde] niet gedaan.
3.23.
[eiser] heeft het door de deskundige vastgestelde bedrag verhoogd met een opslag van 5,5% vanwege de stijging van de bouwkosten. Deze verhoging wordt toegewezen. Het is immers algemeen bekend dat het moeilijk is om een aannemer te vinden en dat de kosten in de bouw zijn gestegen de afgelopen jaren.
3.24.
[voornaam van gedaagde] moet dus in totaal € 4.761,22 aan schadevergoeding betalen aan [eiser] .
3.25.
Omdat de gevorderde schadevergoeding wordt toegewezen, heeft [eiser] onvoldoende belang bij de verklaring van recht dat [voornaam van gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Deze wordt dan ook niet gegeven.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.26.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit is bepaald. Daarom wordt € 576,30 toegewezen.
Conclusie
3.27.
Uit het voorgaande volgt dat in conventie het volgende bedrag wordt toegewezen:
- schadevergoeding
4.761,22
- buitengerechtelijke incassokosten
576,30
+
Totaal
5.337,52
Dit bedrag moet [voornaam van gedaagde] betalen aan [eiser] . De gevorderde wettelijke rente hierover wordt toegewezen zoals onder de beslissing staat vermeld.
3.28.
In reconventie wordt € 943,80 aan meerwerk toegewezen. Dit bedrag moet [eiser] betalen aan [voornaam van gedaagde] . De gevorderde wettelijke rente hierover wordt toegewezen zoals onder de beslissing staat vermeld.
Afgeven goederen
3.29.
Tot slot vordert [eiser] afgifte van een aantal zaken die [voornaam van gedaagde] nog in zijn bezit heeft: tegels, een RVS-handvat en een op maat gemaakt houten basis voor de afdichting van de waskoker. Deze vordering wordt toegewezen. [voornaam van gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij deze zaken in zijn bezit heeft gehad, maar heeft aangegeven dat hij niet met zekerheid kan zeggen dat hij deze nog heeft omdat hij ondertussen is verhuisd. Dat komt echter voor zijn risico. [eiser] heeft recht op teruggave van de spullen die zijn eigendom zijn.
3.30.
De dwangsom wordt toegewezen zoals gevorderd.
Proceskosten
In conventie
3.31.
[voornaam van gedaagde] heeft in conventie ongelijk gekregen en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
129,14
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.186,14
3.32.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
In reconventie
3.33.
Omdat partijen in reconventie over en weer (on)gelijk hebben gekregen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. Dat houdt in dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
4.1.
veroordeelt [voornaam van gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.761,22 aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 19 april 2020, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [voornaam van gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 576,30 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 1 september 2023 (de dag van de dagvaarding), tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [voornaam van gedaagde] om aan [eiser] af te geven de tegels, RVS-handvat en een op maat gemaakt houten basis voor de afdichting van de waskoker die eigendom zijn van [eiser] , op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [voornaam van gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 1.500,00,
4.4.
veroordeelt [voornaam van gedaagde] in de proceskosten van € 1.186,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [voornaam van gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
veroordeelt [voornaam van gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.7.
veroordeelt [eiser] om aan [voornaam van gedaagde] te betalen een bedrag van € 943,80, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 21 november 2023, tot de dag van volledige betaling,
4.8.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats en in het openbaar uitgesproken door mr. O.P. van Tricht op 10 april 2024.