Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Utrecht een beslissing genomen over de voorlopige hechtenis van een minderjarige verdachte, geboren in Syrië. De verdachte is sinds 24 juli 2024 in voorlopige hechtenis en er is een bevel tot gevangenhouding verleend op 1 augustus 2024, dat op 5 september 2024 is verlengd. De officier van justitie heeft opnieuw verlenging van de gevangenhouding gevorderd voor 30 dagen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en de betrokken partijen gehoord, waaronder de verdachte, zijn raadsman mr. F. Visser, en vertegenwoordigers van de jeugdreclassering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ernstige bezwaren tegen de verdachte nog steeds bestaan, maar heeft ook de uitzonderlijke persoonlijke belangen van de minderjarige in overweging genomen. De rechtbank heeft geconstateerd dat er geen passende woonplek voor de verdachte is gevonden, ondanks het overleg tussen de betrokken instanties. Dit gebrek aan resultaat heeft geleid tot de beslissing om de voorlopige hechtenis te schorsen, met ingang van 9 oktober 2024 om 12:00 uur, onder bepaalde voorwaarden. De rechtbank heeft benadrukt dat het van groot belang is dat er snel actie wordt ondernomen door de betrokken overheidsinstanties om een oplossing te vinden voor de huisvesting van de minderjarige.
De voorwaarden voor de schorsing zijn onder andere dat de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis mag onttrekken, medewerking moet verlenen aan identificatie, zich niet schuldig mag maken aan strafbare feiten, en zich moet houden aan afspraken met de reclassering. De rechtbank heeft de artikelen 65, 66, 67, 67a, 78 en 80 van het Wetboek van Strafvordering in aanmerking genomen bij haar beslissing.