ECLI:NL:RBMNE:2024:5774

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
16/091794-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meervoudige afpersing met vuurwapen gelijkend voorwerp

Op 9 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander in een maand tijd drie mannen heeft beroofd van hun geld en mobiele telefoons. In alle gevallen toonde de verdachte een voorwerp dat leek op een vuurwapen. De rechtbank oordeelde dat de feiten zeer ernstig zijn en dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd, een forse inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 36 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast werd 18 maanden voorwaardelijk opgelegd, met bijzondere voorwaarden om de kans op herhaling te verkleinen. De verdachte moet ook een schadevergoeding van € 1.600,- betalen aan een van de slachtoffers. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van de bekennende verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken die door de officier van justitie zijn aangedragen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/091794-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2005] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] in [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terecht-zittingen van 25 juni 2024 en van 25 september 2024.
De rechtbank heeft op 25 september 2024 de zaak inhoudelijk behandeld. Verdachte is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.P. van Rhijn.
Het openbaar ministerie werd ter zitting vertegenwoordigd door mr. E. Wiersma, officier van justitie.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] is mr. F.H. Batavier verschenen.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er op neer dat verdachte:
feit 1
op 15 februari 2024 te Utrecht samen met een ander [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot
afgifte van een mobiele telefoon en/of een portemonnee;
feit 2
op 3 maart 2024 te Utrecht samen met een ander [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot afgifte van
een geldbedrag van € 500,-;
feit 3
op 15 maart 2024 te Utrecht samen met een ander [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte
van een geldbedrag van € 600,-.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de drie aan hem ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak bekend het onder feit 1 ten laste gelegde te hebben begaan. Zijn raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 september 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 15 maart 2024, proces-verbaalnummer: PL0900-2024050105-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de aangifte van [slachtoffer 2] , doorgenummerde pagina 57 tot en met 66;
feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak bekend het onder feit 2 ten laste gelegde te hebben begaan. Zijn raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 september 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 maart 2024, proces-verbaalnummer PL0900-2024068844-3, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 14 en 15;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 4 maart 2024, proces-verbaalnummer PL0900-2024068844, documentcode 240304.1916.24429, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina 17 tot en met 22.
feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn zaak bekend het onder feit 3 ten laste gelegde te hebben begaan. Zijn raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 september 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal aangifte van 15 maart 2024, proces-verbaalnummer: PL0900-2024082721-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de aangifte van [slachtoffer 1] , doorgenummerde pagina 72 tot en met 75.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 15 februari 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (merk: Samsung), die geheel aan die [slachtoffer 2] toebehoorde door
- via het account “ [accountnaam] ” op [website] .com met die [slachtoffer 2] een afspraak te maken,
- die [slachtoffer 2] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan de [adres] ,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 2] te tonen, en
- tegen die [slachtoffer 2] te zeggen "Geef mij je geld. Ik wil je portemonnee zien";
feit 2
op 3 maart 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal € 500), dat geheel aan die [slachtoffer 3] toebehoorde door
- via het account “ [accountnaam] ” op [website] .com met die [slachtoffer 3] een afspraak te maken,
- die [slachtoffer 3] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan de [adres] ,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 3] te richten en
- tegen die [slachtoffer 3] te zeggen "Geef mij je geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
feit 3
op 15 maart 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal
€ 600), dat geheel aan die [slachtoffer 1] toebehoorde door
- via het account “ [accountnaam] ” op [website] .com met die [slachtoffer 1] een afspraak te maken,
- die [slachtoffer 1] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan de [adres] ,
- die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen het lichaam te duwen, waardoor een worsteling is ontstaan,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] te richten en
tegen die [slachtoffer 1] te zeggen "Geef mij je geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 3
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft ook gevorderd om bij einduitspraak het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte heeft verklaard over wat voor hem de aanleiding is geweest om over te gaan tot het plegen van de drie feiten. Verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd en heeft spijt van wat hij heeft gedaan. Tijdens zijn detentie is verdachte bezig geweest om zijn leven weer op orde te brengen. Hij is deze maand begonnen met het volgen van een opleiding tot automonteur. Voor zijn opleiding werkt hij vier dagen per week in een garage en gaat hij een dag in de week naar school. Daarmee zorgt hij voor inkomen, het ontbreken waarvan een van de redenen is geweest voor het plegen van de feiten. Ook is hij gestopt met het gebruiken van drugs en wil hij zich richten op het zijn van een goede vader voor zijn dochter. Gelet op deze omstandigheden en gezien de manier waarop verdachte zijn leven opnieuw vorm heeft weten te geven, is de strafeis van de officier van justitie te streng. Verdachte zal dan terug in detentie gaan en zijn opleiding niet meer verder kunnen vervolgen. Er is een grote kans dat verdachte dan zal worden ‘opgeleid’ door medegedetineerden en dan zijn we verdachte kwijt. De rechtbank wordt verzocht om aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest, met oplegging van een forse taakstraf van 240 uur. Als de rechtbank een gevangenisstraf wil opleggen, dan in voorwaardelijke vorm, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaar.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 18 jaar oud zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht toegepast moet worden. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval geen aanleiding gelet op de persoon van verdachte en het advies van de reclassering, inhoudend dat de reclassering op basis van het wegingskader ASR bij verdachte geen doorslaggevende factoren ziet die maken dat een pedagogische aanpak het meest effectief is.
Bepaling van de straf
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft samen met de medeverdachte (zijn ex-vriendin), op verschillende momenten in een maand tijd, drie mannen van hun geld en/of hun mobiele telefoon beroofd. Daarbij heeft verdachte in alle drie de gevallen telkens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die persoon getoond en/of op die persoon gericht, waardoor de personen zich gedwongen voelden om geld en/of goederen aan verdachte af te geven. Uit de wijze waarop verdachte en de medeverdachte te werk zijn gegaan blijkt een planmatig karakter, met geen ander doel dan de drie mannen te beroven van hun waardevolle spullen en/of geld. Ze hebben op grove wijze misbruik gemaakt van de door hen gecreëerde situatie. Het gaat om serieuze en zeer nare feiten waaraan verdachte zich samen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt.
Persoon van verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Door W. Kieft, werkzaam bij Reclassering Nederland als reclasseringswerker, is een zogenoemd Reclasseringsadvies over verdachte opgesteld. In het advies, gedagtekend op
23 augustus 2024, staat, voor zover van belang in deze zaak, het volgende.
De directe aanleiding tot het delictgedrag zou stress door financiële zorgen zijn geweest. Er is sprake geweest van een al langere opbouw van spanningen en een neerwaartse spiraal in het maatschappelijk functioneren van verdachte. Verdachte had het gevoel dat hij zijn problemen zelfstandig moest oplossen, maar hij kon door de stress niet goed meer nadenken. Verdachte wordt beschreven als loyaal, beïnvloedbaar en goed van vertrouwen. Hij is gemotiveerd om zijn opleiding af te maken, die hij in september kan hervatten. Hij heeft gedurende zijn preventieve hechtenis een werk- en stageplek gevonden en ook is hij in detentie gestopt met het roken van cannabis, wat hij weet vol te houden. In detentie is verdachte bezig geweest met de vraag hoe hij het delict heeft kunnen plegen en hij toont zich bereid om te reflecteren op zijn gedrag en om andere keuzes te maken in de toekomst.
Het risico op algemene en geweldsrecidive wordt ingeschat als gemiddeld. Door het ontbreken van een delictsverleden worden geen aanwijzingen gezien voor een structurele antisociale houding of een gebrekkige gewetensontwikkeling. Sinds de schorsing van zijn preventieve hechtenis zet hij zich op positieve wijze in voor doelen als werk, aflossen van schulden en het contact met zijn dochter.
Het eerder gegeven advies om volwassenstrafrecht toe te passen blijft in stand. Er worden geen doorslaggevende factoren gezien die maken dat een pedagogische aanpak het meest passend en effectief is.
Bij een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een drugsverbod, een contactverbod, dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening. Als deze voorwaarden worden overgenomen dan wordt geadviseerd dat de volwassenreclassering opdracht krijgt om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
Een gevangenisstraf kan het volgen van de opleiding tot automonteur belemmeren.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de duur daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan drie zeer ernstige feiten. De feiten vonden plaats in de openbaarheid en hadden geen ander doel dan geldelijk gewin. Daarnaast gaat het om feiten die een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers hebben gemaakt. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] komt ook duidelijk naar voren de impact die het gebeuren voor hem heeft gehad en nog steeds heeft.
Daar staat tegenover dat verdachte zeer jong is en nog een heel leven voor zich heeft. Ter zitting heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Uit het advies van de reclassering blijkt dat verdachte zijn detentie heeft aangegrepen om zijn toekomst opnieuw vorm te geven en problemen in zijn leven aan te pakken. Tot slot is verdachte niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de door verdachte begane feiten geen andere straf rechtvaardigen dan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Een straf gelijk aan het aantal dagen (103) voorarrest doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de drie feiten en het verwijt dat verdachte wordt gemaakt.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Om de kans op herhaling te verminderen, zal de rechtbank een deel van het op te leggen gevangenisstraf, te weten 18 maanden, in voorwaardelijke vorm opleggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen. Aan de reclassering zal opdracht worden gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
De rechtbank vindt een proeftijd van 2 jaar onder de gegeven omstandigheden volstaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank zal de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen, nu de rechtbank tot een veroordeling komt en tot oplegging van een gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de ernst van de feiten en het signaal dat van de straf moet uitgaan weegt het strafvorderlijk belang zwaarder dan het persoonlijk belang van verdachte om een eventueel hoger beroep in vrijheid af te wachten.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om het inbeslaggenomen geldbedrag van € 545,- verbeurd te verklaren. Het geldbedrag is aangetroffen op de kamer van verdachte en is verkregen door middel van de tenlastegelegde feiten.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt met betrekking tot het beslag.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen geldbedrag van € 545,- verbeurd verklaren, nu het gaat om geld dat geheel of grotendeels door middel van de bewezenverklaarde feiten is verkregen.

10.VORDERING BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd in deze procedure en vordert van verdachte betaling van € 2.600,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het door [slachtoffer 1] gevorderde bedrag ziet op vergoeding van € 600,- aan materiële schade en op vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door [slachtoffer 1] gevorderde bedrag aan schadevergoeding in zijn geheel toewijsbaar is.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vergoeding van het bedrag van € 600,- toewijsbaar is. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de vordering voor wat betreft de vergoeding van de immateriële schade te matigen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting is voldoende aannemelijk dat verdachte aan de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft toegebracht door het onder feit 3 bewezen verklaarde handelen van verdachte.
De rechtbank acht de namens de benadeelde partij gevorderde vergoeding van de materiële schade, te weten het weggenomen geldbedrag van € 600,-, toewijsbaar.
Voor wat betreft de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Voldoende is gebleken dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van verdachte lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat betekent dat de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op vergoeding van door hem geleden immateriële schade. Bij de begroting van de omvang hiervan heeft de rechtbank gekeken naar vergelijkbare zaken en gelet op de omstandigheden waaronder het onderhavige strafbare feit is gepleegd. Op grond hiervan vindt de rechtbank een vergoeding voor deze schade van € 1.000,- billijk.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van
€ 1.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2024 tot aan de dag van algehele voldoening.
Niet-ontvankelijk
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. Hetgeen door de benadeelde partij meer is gevorderd levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.600,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 maart 2024 tot de dag van volledige betaling.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 26 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 4a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaarthet laste gelegde bewezen zoals hiervoor onder onderdeel 5 is vermeld.
Verklaarthet meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Strafbaarheid
Verklaarthet bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in onderdeel 6
is vermeld.
Verklaartverdachte strafbaar.
Oplegging straf
Veroordeeltverdachte tot een gevangenisstraf van
36 maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de
gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Bepaaltdat van de gevangenisstraf een gedeelte van
18 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Steltdaarbij een proeftijd van
2(
twee) jaren vast.
Alsalgemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Steltals bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
Meldplicht bij reclassering
zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht. Betrokkene blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra deze beschikbaar is en richt zich op abstinentie van cannabis en het vergroten van copingsvaardigheden. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Drugsverbod
geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met
urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
Contactverbod
op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1] heeft of zoekt, zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt, met uitzondering van eventuele trajecten gericht op mediation/herstelbemiddeling.
Dagbesteding
[naam] onderwijs volgt totdat hij de opleiding heeft afgerond of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Hij spant zich in voor het vinden en behouden van een leerwerkplek, dan wel betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
mee werkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Waarbijde reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van
het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en
verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslag
Verklaarthet volgende voorwerp verbeurd:
545 EUR (Omschrijving MDA4R024022_808442).
Benadeelde partij
Wijstde vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.600,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2024 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd.
Verklaartde benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Veroordeeltverdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legtverdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat
€ 1.600,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2024 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 26 dagen gijzeling.
Bepaaltdat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Voorlopige hechtenis
Heftop de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. van den Brink, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout, en mr. A.J. Reitsma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Troostheide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2024.
Mr. Van den Brink is niet in staat
om dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 februari 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (merk: Samsung) en/of portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n) door
- via het account “ [accountnaam] ” en/of “ [accountnaam] ” op [website] .com met die [slachtoffer 2] een afspraak te maken,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 2] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan de [adres] ,
- ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 2] te richten en/of aan die [slachtoffer 2] te tonen, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 2] te zeggen "Geef mij je geld. Ik wil je portemonnee zien";
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 3 maart 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal €500), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 3] en/of een derde toebehoorde(n) door
- via het account “ [accountnaam] ” op [website] .com met die [slachtoffer 3] een afspraak te maken,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 3] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan de [adres] ,
- ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 3] te richten en/of aan die [slachtoffer 3] te tonen, en/of
- ( vervolgens) tegen die [slachtoffer 3] te zeggen "Geef mij je geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 15 maart 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van in totaal €600), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n)
door
- via het account “ [accountnaam] ” op [website] .com met die [slachtoffer 1] een afspraak te maken,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] te ontmoeten in het portiek van de woning gelegen aan de [adres] ,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen het lichaam te duwen, waardoor een worsteling is ontstaan,
- ( vervolgens) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [slachtoffer 1] te richten en/of aan die [slachtoffer 1] te tonen, en/of
(vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen "Geef mij je geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
( art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht )