8.3Het oordeel van de rechtbank
Jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 18 jaar oud zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht toegepast moet worden. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. De rechtbank ziet daarvoor in dit geval geen aanleiding gelet op de persoon van verdachte en het advies van de reclassering, inhoudend dat de reclassering op basis van het wegingskader ASR bij verdachte geen doorslaggevende factoren ziet die maken dat een pedagogische aanpak het meest effectief is.
Bepaling van de straf
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
Verdachte heeft samen met de medeverdachte (zijn ex-vriendin), op verschillende momenten in een maand tijd, drie mannen van hun geld en/of hun mobiele telefoon beroofd. Daarbij heeft verdachte in alle drie de gevallen telkens een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die persoon getoond en/of op die persoon gericht, waardoor de personen zich gedwongen voelden om geld en/of goederen aan verdachte af te geven. Uit de wijze waarop verdachte en de medeverdachte te werk zijn gegaan blijkt een planmatig karakter, met geen ander doel dan de drie mannen te beroven van hun waardevolle spullen en/of geld. Ze hebben op grove wijze misbruik gemaakt van de door hen gecreëerde situatie. Het gaat om serieuze en zeer nare feiten waaraan verdachte zich samen met de medeverdachte heeft schuldig gemaakt.
Persoon van verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Door W. Kieft, werkzaam bij Reclassering Nederland als reclasseringswerker, is een zogenoemd Reclasseringsadvies over verdachte opgesteld. In het advies, gedagtekend op
23 augustus 2024, staat, voor zover van belang in deze zaak, het volgende.
De directe aanleiding tot het delictgedrag zou stress door financiële zorgen zijn geweest. Er is sprake geweest van een al langere opbouw van spanningen en een neerwaartse spiraal in het maatschappelijk functioneren van verdachte. Verdachte had het gevoel dat hij zijn problemen zelfstandig moest oplossen, maar hij kon door de stress niet goed meer nadenken. Verdachte wordt beschreven als loyaal, beïnvloedbaar en goed van vertrouwen. Hij is gemotiveerd om zijn opleiding af te maken, die hij in september kan hervatten. Hij heeft gedurende zijn preventieve hechtenis een werk- en stageplek gevonden en ook is hij in detentie gestopt met het roken van cannabis, wat hij weet vol te houden. In detentie is verdachte bezig geweest met de vraag hoe hij het delict heeft kunnen plegen en hij toont zich bereid om te reflecteren op zijn gedrag en om andere keuzes te maken in de toekomst.
Het risico op algemene en geweldsrecidive wordt ingeschat als gemiddeld. Door het ontbreken van een delictsverleden worden geen aanwijzingen gezien voor een structurele antisociale houding of een gebrekkige gewetensontwikkeling. Sinds de schorsing van zijn preventieve hechtenis zet hij zich op positieve wijze in voor doelen als werk, aflossen van schulden en het contact met zijn dochter.
Het eerder gegeven advies om volwassenstrafrecht toe te passen blijft in stand. Er worden geen doorslaggevende factoren gezien die maken dat een pedagogische aanpak het meest passend en effectief is.
Bij een veroordeling wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling, een drugsverbod, een contactverbod, dagbesteding en het meewerken aan schuldhulpverlening. Als deze voorwaarden worden overgenomen dan wordt geadviseerd dat de volwassenreclassering opdracht krijgt om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
Een gevangenisstraf kan het volgen van de opleiding tot automonteur belemmeren.
Op te leggen straf
Bij het bepalen van de straf en de duur daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan drie zeer ernstige feiten. De feiten vonden plaats in de openbaarheid en hadden geen ander doel dan geldelijk gewin. Daarnaast gaat het om feiten die een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers hebben gemaakt. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] komt ook duidelijk naar voren de impact die het gebeuren voor hem heeft gehad en nog steeds heeft.
Daar staat tegenover dat verdachte zeer jong is en nog een heel leven voor zich heeft. Ter zitting heeft verdachte zijn verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Uit het advies van de reclassering blijkt dat verdachte zijn detentie heeft aangegrepen om zijn toekomst opnieuw vorm te geven en problemen in zijn leven aan te pakken. Tot slot is verdachte niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de door verdachte begane feiten geen andere straf rechtvaardigen dan oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Een straf gelijk aan het aantal dagen (103) voorarrest doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de drie feiten en het verwijt dat verdachte wordt gemaakt.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Om de kans op herhaling te verminderen, zal de rechtbank een deel van het op te leggen gevangenisstraf, te weten 18 maanden, in voorwaardelijke vorm opleggen en daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen. Aan de reclassering zal opdracht worden gegeven om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden.
De rechtbank vindt een proeftijd van 2 jaar onder de gegeven omstandigheden volstaan.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De rechtbank zal de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen, nu de rechtbank tot een veroordeling komt en tot oplegging van een gevangenisstraf die langer duurt dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Gelet op de ernst van de feiten en het signaal dat van de straf moet uitgaan weegt het strafvorderlijk belang zwaarder dan het persoonlijk belang van verdachte om een eventueel hoger beroep in vrijheid af te wachten.