In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 20 september 2024, wordt het verzoek van verzoekster om vergoeding van proceskosten behandeld. Verzoekster, woonachtig in België, had op 28 juni 2024 beroep ingesteld tegen de Dienst Toeslagen, omdat deze niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Na een besluit van de Dienst Toeslagen op 22 juli 2024, heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. De Dienst Toeslagen heeft echter niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat de proceskosten door de verweerder moeten worden vergoed. Dit is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de proceskosten van verzoekster € 218,75 bedragen, gebaseerd op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 0,25, omdat de zaak enkel over de overschrijding van de beslistermijn ging. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verweerder verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. De rechtbank heeft de Dienst Toeslagen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan verzoekster.