In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 23 september 2024, wordt het verzoek van de verzoeker behandeld om vergoeding van proceskosten na de intrekking van zijn beroep. De verzoeker had op 11 april 2023 beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 10 maart 2023. Op 29 januari 2024 heeft het UWV een nieuw besluit genomen, waardoor het eerdere besluit is gewijzigd. Na dit nieuwe besluit heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de verweerder, het UWV, in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling van de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank overweegt dat, indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de verzoeker tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat de verweerder de proceskosten moet vergoeden, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten en de rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 875,-. Daarnaast is de verweerder verplicht om het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De rechtbank heeft in haar beslissing de verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de verzoeker.