ECLI:NL:RBMNE:2024:5746

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
11040309 MC EXPL 24-2389
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude werknemer en onrechtmatig handelen met betrekking tot schadevergoeding en onderzoekskosten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 oktober 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiseres] B.V., en een werknemer, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een geschil over onrechtmatig handelen van de werknemer, die op 7 februari 2024 op staande voet is ontslagen. De werkgever, [eiseres], heeft een onderzoek laten uitvoeren door [onderzoeksbureau] naar vermoedelijke fraude door de werknemer. De werknemer heeft erkend geld te hebben onttrokken aan [eiseres] en heeft berust in het ontslag. De werkgever vordert een schadevergoeding van € 537.634,05, die grotendeels wordt toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat de werknemer opzettelijk heeft gehandeld in de zin van artikel 7:661 BW en is aansprakelijk voor de schade die is ontstaan door zijn handelen. De kantonrechter heeft ook de onderzoekskosten van € 38.635,41 toegewezen, evenals beslagkosten en een gefixeerde schadevergoeding van € 11.919,87. De wettelijke rente over de toegewezen bedragen is vanaf de datum van de dagvaarding toegewezen. De proceskosten zijn begroot op € 3.830,37, die ook door de werknemer moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 11040309 MC EXPL 24-2389 RD/960
Vonnis van 9 oktober 2024
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.T. Nijk,
tegen:
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
verder te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken ontvangen van partijen:
- de dagvaarding van 3 april 2024, met producties 1 tot en met 304;
- de conclusie van antwoord;
- de akte overlegging producties, met vermeerdering van eis van [eiseres] , met producties 31 tot en met 34.
1.2.
De kantonrechter heeft een mondelinge behandeling bepaald. Deze heeft plaatsgehad op 3 september 2024 in Lelystad. Namens [eiseres] is [A] (legal counsel) verschenen bijgestaan door een tolk en de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen met zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht.
1.3.
De kantonrechter heeft partijen gezegd dat op 2 oktober 2024 een vonnis zal worden gewezen. Om organisatorische redenen is dat uitgesteld tot vandaag.

2.Wat is de kern?

[gedaagde] is op 23 april 2007 in dienst getreden van [eiseres] als finance manager. [eiseres] heeft [onderzoeksbureau] ingeschakeld om onderzoek te doen naar het handelen van [gedaagde] vanwege een vermoeden van fraude. [gedaagde] is op 7 februari 2024 op staande voet ontslagen door [eiseres] . [gedaagde] heeft berust in het ontslag. [eiseres] heeft conservatoir beslag gelegd op de woning van [gedaagde] en wil nu dat [gedaagde] het aan [eiseres] onttrokken geld terugbetaalt. Verder wil zij dat [gedaagde] gemaakte kosten zal vergoeden, waaronder die voor [onderzoeksbureau] . De vorderingen van [eiseres] worden grotendeels toegewezen.

3.De beoordeling

3.1.
[eiseres] wil dat [gedaagde] € 537.634,05 aan haar betaalt. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] dit bedrag aan haar onttrokken. [eiseres] stelt dat hij: (i) bedragen heeft overgeboekt van de bankrekening van [eiseres] naar bankrekeningen die gekoppeld zijn aan twee van zijn privé creditcards, (ii) de door [eiseres] verstrekte zakelijke creditcard voor niet-zakelijke doeleinden heeft gebruikt, (iii) een zakelijke creditcard van een overleden collega voor niet-zakelijke doeleinden heeft gebruikt, (iv) privé-uitgaven heeft gedaan op kosten van [eiseres] , (v) bedragen gedeclareerd heeft bij [eiseres] waar geen daadwerkelijke onkosten aan ten grondslag liggen en (vi) iPhones van [eiseres] heeft meegenomen en verkocht heeft voor eigen gewin.
3.2.
[gedaagde] heeft erkend dat hij geld heeft onttrokken aan [eiseres] om zichzelf te bevoordelen. [eiseres] stelt terecht dat dit kwalificeert als onrechtmatig handelen. [gedaagde] voert aan dat hij de laatste jaren voortdurend onder hoogspanning stond. Hij heeft dit ook regelmatig bij [eiseres] aangegeven. Bij gebrek aan een deugdelijk controlemechanisme heeft [gedaagde] ook veel te lang zijn gang kunnen gaan. Wat daar ook van zij; het ontneemt niet
de verwijtbaarheid aan het handelen van [gedaagde] . Op de zitting zei [gedaagde] dat hij zich realiseerde dat hij iets deed wat niet hoorde, maar dat het moeilijk was ermee te stoppen. Gelet hierop heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter opzettelijk gehandeld in de zin van artikel 7:661 BW. [gedaagde] is daarom tegenover [eiseres] aansprakelijk voor de ontstane schade.
3.3.
[eiseres] stelt dat zij de navolgende schade heeft geleden door het handelen van [gedaagde] :
betalingen naar ICS creditcard € 97.419,52
betalingen naar ING creditcard € 25.112,18
golfartikelen bij [winkel in golfartikelen] € 3.862,50
huur Audi Q5 € 2.447,76
huur Audi A3 limousine € 1.232,64
IPhone accessoires (bij [webshop] ) € 413,22
declaratie 16-1-2024 (teamuitje) € 987,50
declaratie 6-3-2023 € 1.750,00
niet declarabele kosten op declaraties (Audi Connect en
2 maal diner [restaurant] ) € 1.213,10
10. gedeclareerde lidmaatschapskosten (Schiphol Privium Plus
en LinkedIn Premium) € 604,32
11. declaraties waar geen formulier aan ten grondslag ligt € 36.741,74
11. privé gebruik zakelijke credit card van [eiseres] verstrekt
aan [gedaagde] € 227.468,62
13.betalingen aan [autodealer] voor privé aangelegenheden € 7.198,78
14.Apple Watch aangeschaft bij [webshop] op kosten van [eiseres] € 998,73
15.privé gebruik zakelijke credit card van [eiseres] verstrekt
aan [B] € 122.006,44
16.waarde 13 IPhones die zijn weggenomen van [eiseres] en op
Marktplaats zijn verkocht € 8.177,00
Totaal € 537.634,05
3.4.
[gedaagde] erkent dat hij de bedragen onder 1, 2, 5 en 14 aan [eiseres] terug moet betalen. Dit betekent dat op grond van deze erkentenis een bedrag van € 124.763,07 zal worden toegewezen.
3.5.
De kantonrechter zal onderstaand de door [gedaagde] betwiste schadeposten beoordelen.
Golfartikelen bij [winkel in golfartikelen]
3.6.
[gedaagde] stelt bij antwoord dat van het gevorderde bedrag van € 3.862,50,
€ 1.500,00 is besteed aan cadeaubonnen die zijn weggegeven op een golftoernooi en dat
€ 2.362,50 is gebruikt voor caddiemapjes die zijn weggegeven op een ander golftoernooi. Deze bedragen moeten volgens [gedaagde] beschouwd worden als representatie- dan wel acquisitiekosten voor commerciële doeleinden.
3.7.
Tijdens het onderzoek door [onderzoeksbureau] en op de zitting heeft [gedaagde] over het bedrag van € 1.500,00 verklaard dat dit is gebruikt voor het uitdelen van spullen, voornamelijk golfballen op een door hem georganiseerd toernooi. Over het bedrag van € 2.362,50 heeft hij tijdens het onderzoek door [onderzoeksbureau] verklaard dat hij voor dit bedrag golfclubs voor zichzelf heeft gekocht.
3.8.
De kantonrechter zal het gevorderde bedrag toewijzen. [gedaagde] is niet eenduidig in zijn verklaring over de besteding. Het privékarakter lijkt overheersend. [gedaagde] was niet verantwoordelijk voor de inkoop en marketing van het bedrijf. Maar als deze kosten toch als marketingkosten aangemerkt zouden kunnen worden, dan ontbreken de bijbehorende bonnen en de toestemming voor de uitgaven van [eiseres] .
Huur Audi Q5
3.9.
[gedaagde] voert aan dat hij deze auto heeft gehuurd omdat hij met zijn elektrische leaseauto de reis naar Zuid-Frankrijk te lang vond. Verder heeft hij uit rancune gehandeld omdat hij van [eiseres] niet de auto mocht leasen die hij eigenlijk wilde.
3.10.
De kantonrechter zal het gevorderde bedrag toewijzen. Het is niet aan [gedaagde] om zonder toestemming op kosten van [eiseres] een auto te huren, terwijl hij nota bene een leaseauto tot zijn beschikking had.
IPhone accessoires
3.11.
Dit betreft een bestelling van Airpods en een oplader. [gedaagde] heeft deze bestelling op zijn huisadres laten bezorgen. Hij voert aan dat hij deze accessoires aan moest schaffen voor zijn zakelijke telefoon. Andere collega’s deden dit ook op deze manier. Hij stelt dat hij daarvoor toestemming zou hebben gekregen als hij het aan [eiseres] gevraagd zou hebben.
3.12.
[eiseres] betwist dit en brengt naar voren dat accessoires voor een telefoon niet op haar kosten worden besteld. Als dat wel zo is, dan wordt het bedrag door het personeelslid voorgeschoten en dient deze daarna een declaratie in.
3.13.
De kantonrechter zal dit bedrag toewijzen. Dat er binnen [eiseres] mogelijk meer werknemers accessoires op kosten van [eiseres] bestelden betekent nog niet dat dit ook voor [gedaagde] gold. [gedaagde] had niet aan mogen nemen dat hij wel toestemming zou krijgen om deze kosten voor rekening van [eiseres] te mogen maken. Daarbij heeft hij ook geen declaratie ingediend voor deze kosten.
Team uitje
3.14.
[gedaagde] heeft op de zitting uitgelegd dat hij een teamuitje zou organiseren, maar dat dit uitje niet is doorgegaan. Hij moet dan ook het daarvoor gedeclareerde bedrag van
€ 987,50 aan [eiseres] terugbetalen. Hij zal daartoe ook worden veroordeeld.
Declaratie 6 maart 2023
3.15.
[gedaagde] stelt dat dit zakelijke kosten zijn, omdat hij het dit bedrag niet tot privékosten kan herleiden.
3.16.
De kantonrechter zal dit bedrag toewijzen. [gedaagde] heeft tijdens het onderzoek van [onderzoeksbureau] verklaard dat deze declaratie waarschijnlijk niet legitiem is. Verder heeft hij destijds verklaard dat hij legitieme zakelijke declaraties met stukken kan onderbouwen. Hij heeft dit voor de declaratie van 6 maart 2023 nagelaten. In het licht hiervan gaat de kantonrechter ervan uit dat dit geen zakelijke kosten zijn. [gedaagde] zal dit bedrag dan ook terug moeten betalen.
Niet declarabele kosten op declaraties
3.17.
Het betreft kosten voor Audi Connect van € 726,00 en € 487,10 voor diners van [gedaagde] met zijn echtgenote. [gedaagde] stelt dat de kosten voor Audi Connect zien op het kunnen gebruiken van de navigatie in zijn leaseauto. Met betrekking tot de etentjes stelt [gedaagde] dat dit binnen [eiseres] vaker gebeurde na een periode van hard werken.
3.18.
[eiseres] stelt dat dit privé kosten betreft.
3.19.
De kantonrechter ziet aanleiding om de terugbetaling voor de kosten van Audi Connect af te wijzen. Als onweersproken staat vast dat deze kosten betrekking hebben op het gebruik van de navigatie in de leaseauto die [gedaagde] van [eiseres] tot zijn beschikking had. Deze kosten worden daarom als zakelijk aangemerkt en hoeven door [gedaagde] niet terugbetaald te worden. [gedaagde] zal de kosten voor de etentjes wel terug moeten betalen. Het kan zo zijn dat na periodes van hard werken op kosten van [eiseres] gegeten mocht worden, maar [gedaagde] had daarvoor om toestemming moeten verzoeken. Dat heeft hij niet gedaan. [gedaagde] moet dan ook € 487,10 aan [eiseres] terugbetalen.
Gedeclareerde lidmaatschapskosten
3.20.
Dit betreft kosten voor een Privium Plus lidmaatschap op Schiphol van € 285,00 en een LinkedIn Premium account van € 319,32.
3.21.
[gedaagde] voert aan dat hij het Privium abonnement heeft afgesloten omdat hij dat mogelijk in de toekomst zou gaan gebruiken. Met betrekking tot het LinkedIn account brengt hij naar voren dat hij LinkedIn alleen zakelijk gebruikte.
3.22.
De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen tot terugbetaling van deze bedragen. Onduidelijk is gebleven waarom [gedaagde] (nu al) een Privium abonnement zou moeten hebben voor mogelijk toekomstige reizen. Verder kan het zo zijn dat [gedaagde] LinkedIn alleen zakelijk gebruikte, maar de noodzaak voor een Premium account is niet gebleken. Daarbij heeft hij [eiseres] niet om toestemming gevraagd voor deze lidmaatschappen.
Declaraties waar geen formulier aan ten grondslag ligt
3.23.
[gedaagde] heeft met betrekking tot deze kosten naar voren gebracht dat dat mogelijk internetkosten betreft die hij mocht declareren.
3.24.
De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen om dit bedrag aan [eiseres] terug te betalen. [eiseres] heeft deze post voldoende onderbouwd. Zij heeft 55 betalingen aan [gedaagde] over de periode van 2 februari 2015 tot en met 31 januari 2024 overgelegd. Van 47 van deze betalingen is volgens [eiseres] geen declaratieformulier van [gedaagde] aangetroffen. Toen [gedaagde] voorafgaand aan deze procedure werd geconfronteerd met deze betalingen, heeft hij verklaard dat er geen sprake is van een legitieme betaling aan hem als er geen declaratieformulier aan de betaling ten grondslag ligt. Dat is er niet in dit geval. De enkele opmerking van [gedaagde] in deze procedure dat het zakelijke kosten zijn is dus onvoldoende.
Privé gebruik zakelijke credit card van [eiseres] verstrekt aan [gedaagde]
3.25.
Met betrekking tot deze post stelt [gedaagde] dat hij, met name van de pintransacties, niet meer weet welke kosten zakelijk en welke privé waren. Het grootste deel van de pintransacties heeft volgens hem wel betrekking op privétransacties.
3.26.
De kantonrechter zal het op dit punt gevorderde bedrag toewijzen. [eiseres] heeft alle uitgaven met de zakelijke creditcard gespecificeerd aan [gedaagde] voorgelegd. [gedaagde] heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd betwist met zijn bovenvermeld verweer. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om aan de hand van de specificatie inzichtelijk te maken welke kosten volgens hem als zakelijk aan te merken zijn en deze kosten te onderbouwen met bonnetjes. Dit heeft hij nagelaten.
Betalingen aan [autodealer] voor privé aangelegenheden
3.27.
[gedaagde] betwist deze post omdat een bedrag van € 1.488,87 dubbel is meegenomen in de berekening. [eiseres] heeft dit op de zitting erkend. Het restantbedrag wordt door [gedaagde] niet betwist. Voor deze post zal daarom een bedrag van € 5.709,91 worden toegewezen.
Privé gebruik zakelijke credit card van [eiseres] verstrekt aan [B]
3.28.
Met betrekking tot deze post stelt [gedaagde] dat hij, met name van de pintransacties, niet meer weet welke kosten zakelijk en welke privé waren. Het grootste deel van de pintransacties heeft volgens hem wel betrekking op privétransacties.
3.29.
De kantonrechter zal het op dit punt gevorderde bedrag toewijzen. [gedaagde] heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd betwist. [eiseres] heeft alle uitgaven met de zakelijke creditcard gespecificeerd aan [gedaagde] voorgelegd. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om aan de hand van de specificatie inzichtelijk te maken welke kosten volgens hem als zakelijk aan te merken zijn. Dit heeft hij echter nagelaten. Bovendien heeft [gedaagde] nagelaten een verklaring te geven voor het voortgezet gebruik van een credit card van een overleden werknemer van [eiseres] .
Waarde 13 IPhones
3.30.
[gedaagde] erkent dat hij IPhones heeft meegenomen, maar hij weet niet meer hoeveel dat er waren. Het kunnen er 8 zijn, maar ook 12 of 13.
3.31.
[eiseres] heeft haar vordering onderbouwd door het aantal gekochte IPhones te vergelijken met het aantal waarvoor [eiseres] gebruikersovereenkomsten met personeelsleden heeft gesloten. Uit deze vergelijking volgt dat 13 toestellen ontbreken.
3.32.
De kantonrechter zal het op dit punt gevorderde bedrag toewijzen. [eiseres] heeft haar vordering voldoende onderbouwd. [gedaagde] heeft een en ander onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij betwist niet hard dat het 13 iPhones waren. En in het licht van zijn erkenning dat hij IPhones heeft verkocht is het verweer van [gedaagde] dat hij niet meer weet hoeveel hij er verkocht heeft onvoldoende.
Totaalsom
3.33.
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter [gedaagde] veroordelen tot betaling van € 535.419,18.
De onderzoekskosten
3.34.
[eiseres] vordert betaling van € 38.635,41, exclusief BTW. Dit zijn de kosten die zijn gemaakt voor het onderzoek door [onderzoeksbureau] . [gedaagde] voert als verweer dat niet is gebleken dat deze kosten zijn gemaakt en bovendien vindt hij de kosten onredelijk hoog. Het was volgens [gedaagde] ook niet nodig om [onderzoeksbureau] in te schakelen. [eiseres] had dit onderzoek zelf uit kunnen voeren.
3.35.
De kantonrechter zal de onderzoekskosten toewijzen. Voor toewijzing van een vergoeding van kosten voor vaststelling van schade en aansprakelijkheid is vereist dat in de gegeven omstandigheden de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn.
3.36.
De kantonrechter volgt [eiseres] in haar standpunt dat het voor haar noodzakelijk was om een extern bureau in te schakelen voor het onderzoek, in dit geval [onderzoeksbureau] . Van [eiseres] hoefde, mede gelet op de vestigingsplaats van haar hoofdkantoor in [plaats] , niet verwacht te worden dat zij haar eigen medewerkers een dergelijk onderzoek zou laten uitvoeren in plaats van een extern onderzoeksbureau. Mede gelet op de aanzienlijke hoogte van de schade acht de kantonrechter het redelijk dat [eiseres] een uitvoerig, zorgvuldig en gedegen onderzoek verlangde naar de financiële onregelmatigheden. Zij heeft er redelijkerwijs toe mogen besluiten specialisten dit onderzoek te laten verrichten in plaats van niet-specialisten op het gebied van fraudeonderzoek.
3.37.
De kosten zijn voldoende onderbouwd. [gedaagde] erkent dat hij meermaals met [onderzoeksbureau] heeft gesproken over de fraude. [onderzoeksbureau] heeft naar aanleiding van haar onderzoek een verslag opgesteld. [eiseres] heeft de facturen van [onderzoeksbureau] in het geding gebracht. [onderzoeksbureau] heeft bevestigd dat [eiseres] deze facturen heeft voldaan. De hoogte van de kosten komt de kantonrechter niet onredelijk voor. Een uurtarief van € 215,00 dan wel € 240,00 voor een specialist is niet onredelijk te achten. De gevorderde kosten van voor het onderzoek zullen dan ook toegewezen worden.
De beslagkosten
3.38.
[eiseres] vordert betaling van de beslagkosten van € 12.237,75. Ingevolge artikel 706 Rv kunnen de kosten van het beslag van de beslagene teruggevorderd worden, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en geoordeeld en de omvang van de toe te wijzen bedragen, acht de kantonrechter de beslagen onder de banken en op de woning van [gedaagde] niet onnodig of onrechtmatig.
3.39.
[eiseres] heeft twee verzoekschriften tot het leggen van conservatoir beslag ingediend. De daarmee gepaard gaande kosten heeft [eiseres] gespecificeerd met de facturen van de deurwaarder van 15 februari 2024 en 13 maart 2024 tot een totaalbedrag van
€ 2.392,58. Dit bedrag zal als niet weersproken worden toegewezen.
3.40.
Voor het salaris gemachtigde wordt uitgegaan van het liquidatietarief kanton. Uitgaande van de toegewezen hoofdsom bedraagt dat tarief € 1.087,00 per punt. Voor beide beslagrekesten wordt één punt per rekest toegewezen. Aan salaris gemachtigde voor de beslagrekesten zal dan ook € 2.174,00 toegewezen worden. Aan beslagkosten zal in totaal een bedrag van € 4.566,58 toegewezen worden.
3.41.
Het betaalde griffierecht voor de twee verzoekschriften moet op het in rekening gebrachte griffierecht voor deze procedure in mindering worden gebracht. De rechtbank Midden-Nederland heeft voor het verzoekschrift € 688,00 in rekening gebracht. De rechtbank Amsterdam heeft eveneens € 688,00 aan griffierecht in rekening gebracht. Het totaalbedrag van € 1.376,00 zal op het aan [eiseres] in deze procedure in rekening gebrachte griffierecht in mindering worden gebracht.
De buitengerechtelijke incassokosten
3.42.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 6.775,00. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Niet gesteld is dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De vordering is dan ook niet toewijsbaar.
De gefixeerde schadevergoeding
3.43.
[gedaagde] heeft zich neergelegd bij het ontslag op staande voet. Hieruit volgt dat [eiseres] aanspraak kan maken op de gefixeerde schadevergoeding. Deze vergoeding bestaat uit het loon dat [eiseres] had moeten betalen over de opzegtermijn. Volgens artikel 7:686a lid 4 sub a BW geldt voor een verzoek tot vergoeding als gevolge van een ontslag op staande voet, een vervaltermijn van twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Het ontslag op staande voet is op 7 februari 2024 is gegeven. [eiseres] heeft in haar dagvaarding van 3 april 2024 dus tijdig aanspraak gemaakt op deze vergoeding. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen het gevorderde bedrag. Het gevorderde bedrag van € 11.919,87 aan gefixeerde schadevergoeding zal daarom toegewezen worden.
De wettelijke rente
3.44.
Beoordeeld moet worden of en per wanneer [eiseres] aanspraak kan maken op wettelijke rente over het schadebedrag, de onderzoekskosten, de beslagkosten en de gefixeerde schadevergoeding.
3.45.
[eiseres] vordert rente over het schadebedrag vanaf 16 februari 2015 zijnde, voor zover bekend, de datum van de eerste financiële malversatie van [gedaagde] . Zoals ook op de zitting is besproken kan deze datum niet als begindatum gelden voor de wettelijke rente van alle nadien ontstane schadeposten. [eiseres] heeft op de zitting aangegeven dat dan de rente vanaf het verzuim per schadepost toegekend moet worden en dat zij dit eventueel nog nader wenst te onderbouwen. Maar [eiseres] had dit meteen moeten doen. Zij zal dan ook niet in de gelegenheid worden gesteld haar vordering op dit punt nader te onderbouwen. De gevorderde rente over het schadebedrag zal daarom vanaf de datum van de dagvaarding worden toegewezen.
3.46.
[eiseres] vordert over de onderzoekskosten ook rente vanaf 16 februari 2015. Maar de onderzoekskosten zijn pas in 2024 gemaakt. Van wettelijke rente voordien kan dus geen sprake zijn. De gevorderde rente over het schadebedrag zal daarom eveneens vanaf de datum van de dagvaarding worden toegewezen.
3.47.
De wettelijke rente over de beslagkosten zal als niet weersproken worden toegewezen en dus vanaf de achtste dag na betekening van dit vonnis tot aan de volledige betaling.
3.48.
De rente over de gefixeerde schadevergoeding zal als gevorderd worden toegewezen vanaf 7 februari 2024.
De proceskosten
3.49.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, inclusief de nakosten, worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 112,37
- griffierecht € 1.409,00
- nakosten € 135,00
- salaris gemachtigde €
2.174,00(2 punten x tarief € 1.087,00)
totaal € 3.830,37
Bij het aan [eiseres] in rekening gebrachte griffierecht is rekening gehouden met de berekende griffierechten in de onder 4.43 genoemde beslagprocedures.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt als onderstaand toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 535.419,18, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2024 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 38.635,41, exclusief BTW, aan onderzoekskosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2024 tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van € 4.566,58 aan beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de achtste dag na betekening van het vonnis, tot de dag van volledige betaling;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 11.919,87 aan gefixeerde schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 februari 2024 tot de dag van volledige betaling;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 3.830,37, waarin begrepen € 2.174,00 aan salaris gemachtigde, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet, dan moet hij ook de kosten van betekening betalen;
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2024.