4.3.1Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf, opgesteld door [verbalisant 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Locatie ongeval
Datum: 8 april 2023
Adres: Marnedreef
Plaats: Utrecht
Soort weg: een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Bebouwde kom: binnen
Bijzonderheden: op/nabij vop (de rechtbank begrijpt: voetgangersoversteekplaats)
Maximum snelheid: 50 km per uur
Vermoedelijke toedracht
1: Volkswagen Polo, bestuurd door: [verdachte]
2: Voetganger, [slachtoffer]
1. reed over de Marnedreef, komende uit de richting van de Moezeldreef.
2 liep over de voetgangersoversteekplaats.
1. verleende 2 geen voorrang waardoor 1 tegen 2 aan reed.
Een proces-verbaal van forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer] , opgesteld door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer] , was op zaterdag 8 april omstreeks 14:55 uur betrokken geweest bij een aanrijding met een personenauto. Om 16:59 uur ontving de meldkamer politie het bericht dat het slachtoffer was overleden.
Op basis van wat door ons werd vastgesteld, alsmede de resultaten van de schouw, wordt gesteld dat:
- de genoemde persoon [slachtoffer] niet op natuurlijke wijze is overleden. Het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van het verkeersongeval.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffende de telefonische verklaring van getuige [getuige 1] , opgesteld door [verbalisant 4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Zaterdag 8 april 2023, reed ik als bestuurster van een personenauto over de Moezeldreef, ongeveer met een snelheid van 50 km per uur. Op het moment dat ik de kruising met de Marnedreef gepasseerd was, zag ik dat een witte personenauto mij met zeer hoge snelheid, tegemoet reed over de Moezeldreef gaande in de richting van de Marnedreef. Ik dacht dat deze auto zeker 100 km per uur reed. Ik dacht bij mij zelf nog dat ik erg langzaam reed, vergeleken met die witte auto.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgesteld door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aan de overzijde van de Marnedreef bevindt zich een voetbalveldje alwaar veel kinderen spelen.
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek verkeer forensisch onderzoek plaats delict, opgesteld door [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 7] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij zagen dat de Marnedreef:
- bestond uit één rijbaan;
- op de plaats van het verkeersongeval een nagenoeg recht wegverloop had;
- was verdeeld in 2 rijstroken voor tegengesteld verkeer, die onderling gescheiden werden door middel van onderbroken streep. Ter hoogte van het verkeersongeval was een middenberm geplaatst tussen de twee rijstroken ten behoeve van overstekende weggebruikers.
- aan beiden zijdes van de rijbaan was voorzien van een vrij liggend fietspad en een trottoir, welke waren gescheiden van de rijbaan door middel van een grasberm. Ter hoogte van het verkeersongeval was de grasberm onderbroken ten behoeve van overstekende weggebruikers.
- ter hoogte van het verkeersongeval was voorzien van kanalisatiestrepen dwars op de rijbaan, ten behoeve van overstekende weggebruikers.
Wij zagen tijdens de verwerking van de fotogrammetrische vastlegging van de PD in het programma AutoCAD dat het rechter bandenspoor een lengte had van 57,9 meter.
De personenauto kwam ongeveer 11 meter na de oversteekplaats tot stilstand. De voetgangster kwam rechts naast de personenauto op het wegdek terecht.
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek verkeer remproeven, opgesteld door [verbalisant 2] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij hebben bij drie remproeven met het ongevalsvoertuig de afstand van de remweg opgemeten:
- Bij 50 km/h was deze 8,40 meter
- Bij 90 km/h was deze 33,00 meter
- Bij 110 km/h was deze 43,85 meter
Wij zagen dat de personenauto bij de snelheid van ongeveer 120 km/h een voertuiglengte voor de tijdens het PD-onderzoek aangetroffen eindpositie van de personenauto tot stilstand kwam.
Met het ongevalsvoertuig is geremd met verschillende snelheden. Hieruit hebben we geconcludeerd dat de remvertraging van het ongevalsvoertuig toeneemt naarmate de snelheid van het voertuig toeneemt. Bij een remming met het ongevalsvoertuig met 50 km/h op het wegdek van de Marnedreef haalde het voertuig een gemiddelde remvertraging van 9,53 m/s2. Bij een remming met het ongevalsvoertuig met een snelheid tussen de 109 km/h en 119 km/h haalde het voertuig een gemiddelde remvertraging van 10,44 m/s2.
Een proces-verbaal van snelheids- en vermijdbaarheidsberekening, opgesteld door [verbalisant 2] en [verbalisant 8] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aan de hand van de lengte van de bandensporen en de vastgestelde gemiddelde remvertraging van de personenauto op het wegdek van de Marnedreef hebben wij een snelheidsberekening gedaan. Wij hebben hierbij gerekend met een bij remproeven vastgestelde gemiddelde remvertraging van 10,44 m/s2 en een remweg van 57,9 meter. Wij berekenden een snelheid van 34,77 m/s ofwel 125 km/h bij aanvang van het eerst afgetekende bandenspoor.
Uit de statische vermijdbaarheidsberekening blijkt dat het verkeersongeval te voorkomen was geweest. De bestuurder van de personenauto had bij een snelheid van 50 km/h met een gemiddelde remvertraging van 1,47 m/s2 geremd moeten hebben om te voorkomen dat hij de voetgangster zou raken. Uit de remproeven blijkt dat de personenauto deze remvertraging kon behalen.
Ook blijkt dat als de bestuurder van de personenauto met een snelheid van 50 km/h had gereden en op hetzelfde perceptiepunt, liggend op 63,9 meter voor de oversteekplaats, had gereageerd op de naderende ongevalsdreiging, hij zijn voertuig 45,4 meter voor de plaats waar de voetgangster had overgestoken tot stilstand kunnen brengen.
De verklaring van verdachte op de terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij wat ik fout heb gedaan, ik heb te hard gereden. Het kan kloppen dat ik meer dan 100 kilometer per uur heb gereden.
4.3.2Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als zeer onvoorzichtig en onoplettend, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Dit is een zwaardere vorm van schuld dan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, de schuldgradatie waar de officier van justitie en de verdediging van uitgaan.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij tot dit oordeel komt.
Het ongeval
Uit het bewijs volgt dat verdachte op 8 april 2023 rond drie uur ’s middags in een personenauto reed op de Marnedreef in Utrecht. De Marnedreef is een weg die door een onderbroken enkele witte middenstreep verdeeld is in twee rijstroken voor verkeer van verschillende rijrichtingen. De maximumsnelheid op deze weg is 50 kilometer per uur. Uit het onderzoek naar het ongeval – de remproeven en snelheids- en vermijdbaarheidsberekening – is gebleken dat verdachte ten tijde van het ongeval ongeveer 125 kilometer per uur heeft gereden. Het slachtoffer kwam van de Zamenhofdreef en wilde te voet de Marnedreef oversteken bij een oversteekplaats. Vanuit het perspectief van verdachte stak zij over van rechts naar links. Op het moment dat verdachte het slachtoffer opmerkte, heeft hij geremd, maar vanwege de hoge snelheid kon hij de auto niet op tijd tot stilstand brengen, waardoor hij het slachtoffer heeft aangereden. De auto is ongeveer 11 meter na de plek van de aanrijding tot stilstand gekomen. Het slachtoffer is naast de auto op het wegdek terechtgekomen. Zij is naar het ziekenhuis vervoerd en is dezelfde dag aan haar verwondingen overleden.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beantwoording van de vraag of het verkeersongeval te wijten is aan de schuld van verdachte, komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bij de vaststelling van de mate waarin een verdachte schuld heeft aan een ongeval, wordt onderscheid gemaakt tussen i) roekeloos, ii) zeer onvoorzichtig en onoplettend en iii) aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt door een zeer forse overschrijding van de maximumsnelheid in de bebouwde kom. Het verkeersongeval is dus aan zijn schuld te wijten. Ten aanzien van de
matevan schuld overweegt de rechtbank het volgende.
Geen sprake van ‘roekeloos rijgedrag’
Van roekeloosheid is sprake wanneer iemand opzettelijk in ernstige mate verkeersregels schendt en daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De wetgever heeft in dit verband een weggebruiker voor ogen gehad die zich door welbewuste schending van verkeersregels onverschillig toont tegenover het daardoor gecreëerde ernstige gevaar voor medeweggebruikers. De vraag is of daarvan sprake is in onderhavig geval, waarin het verwijtbare rijgedrag in de kern is terug te voeren op een ernstige snelheidsovertreding.
Het is niet uitgesloten dat een enkele verkeersovertreding roekeloos rijgedrag oplevert, maar die overtreding moet volgens de toelichting op de wet dan wel bestaan in een ‘samenstel van gedragingen’, een samenstel dat uiting zal moeten geven aan de hiervoor genoemde onverschilligheid bij de overtreder. Het samenstel van gedragingen kan onder uitzonderlijke omstandigheden berusten op een ernstige snelheidsoverschrijding in een bijzonder gevaarlijke situatie, zoals bij wegwerkzaamheden. In het onderhavige geval is van een dergelijke bijzondere situatie geen sprake. Om toch te kunnen spreken van een ‘samenstel van gedragingen’, zouden nadere vaststellingen nodig zijn (te denken valt aan langdurig te snel rijden of bijzondere manoeuvres tijdens de snelheidsoverschrijding). De rechtbank heeft in dit verband echter geen relevante nadere vaststellingen gedaan. De rechtbank kwalificeert het rijgedrag van verdachte dus niet als roekeloos in vorenbedoelde zin.
Wel sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag
Wel komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Anders dan de officier van justitie en de verdediging concludeert de rechtbank dat verdachte niet slechts ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’ is geweest. De rechtbank betrekt bij dat oordeel de volgende omstandigheden. Verdachte was beginnend bestuurder en had in zijn rijgedrag dus rekening moeten houden met zijn eigen onervarenheid als automobilist. Hij was bovendien ter plaatse bekend, nu hij in de directe omgeving woont. Verdachte kon daarom weten dat ter hoogte van de plaats van het ongeval langs de weg een rij bomen staat, die het zicht vanaf de rijbaan op medeweggebruikers (waaronder fietsers en voetgangers) kan belemmeren. Ook wist hij dat zich op de plek van het ongeval een bijzondere verkeerssituatie met een oversteekplaats bevond. Het ongeval vond plaats midden op de dag en in de buurt van een winkelcentrum en andere voorzieningen, zoals een voetbalveld. Onder die omstandigheden had van verdachte mogen worden verwacht dat hij zich juist bij het naderen van de oversteekplaats aan de maximumsnelheid had gehouden om te kunnen anticiperen op overstekende voetgangers of fietsers op de oversteekplaats. In plaats daarvan reed hij tweeënhalf keer de maximum toegestane snelheid (ongeveer 125 km per uur waar hij 50 km per uur mocht rijden). Verdachte heeft vlak voor de aanrijding wel geremd, maar reed dusdanig hard, dat hij nooit op tijd had kunnen remmen om het ongeval te voorkomen. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld.