ECLI:NL:RBMNE:2024:5745

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
8 oktober 2024
Zaaknummer
16-173047-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop door zeer onvoorzichtig rijgedrag

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 april 2023 in Utrecht een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte reed met een personenauto op de Marnedreef en heeft daarbij een overstekende voetgangster aangereden, waardoor zij is overleden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 125 km/h reed, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 km/h was. De rechtbank kwalificeerde het rijgedrag van de verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend, wat resulteerde in een veroordeling tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. De benadeelde partij, de zus van het slachtoffer, vorderde affectieschade, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering omdat zij niet tot de kring van personen behoort die recht heeft op vergoeding van affectieschade volgens de wet. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd en blanco strafblad, verantwoordelijk was voor zijn daden en dat het ongeval ernstige gevolgen had voor de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-173047-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 8 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting op 24 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
  • de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. M.S. Martherus-Meijers;
  • wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Dogan, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht;
  • wat benadeelde partij [benadeelde] en haar raadsvrouw, mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 8 april 2023 in Utrecht als bestuurder van een personenauto een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer] is overleden;
subsidiair
op 8 april 2023 in Utrecht als bestuurder van een personenauto gevaar heeft veroorzaakt op de weg.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dit betekent dat er geen formele belemmeringen bestaan om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, met dien verstande dat het rijgedrag van verdachte is aan te merken als aanmerkelijk onvoorzichtig. Volgens de officier van justitie kan roekeloosheid, als zwaarste vorm van schuld, niet bewezen worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen bewijsverweer gevoerd, behalve dat zij zich ook op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf, opgesteld door [verbalisant 1] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Locatie ongeval
Datum: 8 april 2023
Adres: Marnedreef
Plaats: Utrecht
Soort weg: een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Bebouwde kom: binnen
Bijzonderheden: op/nabij vop (de rechtbank begrijpt: voetgangersoversteekplaats)
Maximum snelheid: 50 km per uur
Vermoedelijke toedracht
1: Volkswagen Polo, bestuurd door: [verdachte]
2: Voetganger, [slachtoffer]
1. reed over de Marnedreef, komende uit de richting van de Moezeldreef.
2 liep over de voetgangersoversteekplaats.
1. verleende 2 geen voorrang waardoor 1 tegen 2 aan reed. [2]
Een proces-verbaal van forensisch overlijdensonderzoek persoon [slachtoffer] , opgesteld door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer] , was op zaterdag 8 april omstreeks 14:55 uur betrokken geweest bij een aanrijding met een personenauto. Om 16:59 uur ontving de meldkamer politie het bericht dat het slachtoffer was overleden. [3]
Op basis van wat door ons werd vastgesteld, alsmede de resultaten van de schouw, wordt gesteld dat:
- de genoemde persoon [slachtoffer] niet op natuurlijke wijze is overleden. Het slachtoffer is overleden aan de gevolgen van het verkeersongeval. [4]
Een proces-verbaal van bevindingen betreffende de telefonische verklaring van getuige [getuige 1] , opgesteld door [verbalisant 4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Zaterdag 8 april 2023, reed ik als bestuurster van een personenauto over de Moezeldreef, ongeveer met een snelheid van 50 km per uur. Op het moment dat ik de kruising met de Marnedreef gepasseerd was, zag ik dat een witte personenauto mij met zeer hoge snelheid, tegemoet reed over de Moezeldreef gaande in de richting van de Marnedreef. Ik dacht dat deze auto zeker 100 km per uur reed. Ik dacht bij mij zelf nog dat ik erg langzaam reed, vergeleken met die witte auto. [5]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , opgesteld door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aan de overzijde van de Marnedreef bevindt zich een voetbalveldje alwaar veel kinderen spelen. [6]
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek verkeer forensisch onderzoek plaats delict, opgesteld door [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 7] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij zagen dat de Marnedreef:
  • bestond uit één rijbaan;
  • op de plaats van het verkeersongeval een nagenoeg recht wegverloop had;
  • was verdeeld in 2 rijstroken voor tegengesteld verkeer, die onderling gescheiden werden door middel van onderbroken streep. Ter hoogte van het verkeersongeval was een middenberm geplaatst tussen de twee rijstroken ten behoeve van overstekende weggebruikers.
  • aan beiden zijdes van de rijbaan was voorzien van een vrij liggend fietspad en een trottoir, welke waren gescheiden van de rijbaan door middel van een grasberm. Ter hoogte van het verkeersongeval was de grasberm onderbroken ten behoeve van overstekende weggebruikers.
  • ter hoogte van het verkeersongeval was voorzien van kanalisatiestrepen dwars op de rijbaan, ten behoeve van overstekende weggebruikers.
Wij zagen tijdens de verwerking van de fotogrammetrische vastlegging van de PD in het programma AutoCAD dat het rechter bandenspoor een lengte had van 57,9 meter. [8]
De personenauto kwam ongeveer 11 meter na de oversteekplaats tot stilstand. De voetgangster kwam rechts naast de personenauto op het wegdek terecht. [9]
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek verkeer remproeven, opgesteld door [verbalisant 2] , [verbalisant 8] en [verbalisant 9] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Wij hebben bij drie remproeven met het ongevalsvoertuig de afstand van de remweg opgemeten:
- Bij 50 km/h was deze 8,40 meter
- Bij 90 km/h was deze 33,00 meter
- Bij 110 km/h was deze 43,85 meter
Wij zagen dat de personenauto bij de snelheid van ongeveer 120 km/h een voertuiglengte voor de tijdens het PD-onderzoek aangetroffen eindpositie van de personenauto tot stilstand kwam. [10]
Met het ongevalsvoertuig is geremd met verschillende snelheden. Hieruit hebben we geconcludeerd dat de remvertraging van het ongevalsvoertuig toeneemt naarmate de snelheid van het voertuig toeneemt. Bij een remming met het ongevalsvoertuig met 50 km/h op het wegdek van de Marnedreef haalde het voertuig een gemiddelde remvertraging van 9,53 m/s2. Bij een remming met het ongevalsvoertuig met een snelheid tussen de 109 km/h en 119 km/h haalde het voertuig een gemiddelde remvertraging van 10,44 m/s2. [11]
Een proces-verbaal van snelheids- en vermijdbaarheidsberekening, opgesteld door [verbalisant 2] en [verbalisant 8] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Aan de hand van de lengte van de bandensporen en de vastgestelde gemiddelde remvertraging van de personenauto op het wegdek van de Marnedreef hebben wij een snelheidsberekening gedaan. Wij hebben hierbij gerekend met een bij remproeven vastgestelde gemiddelde remvertraging van 10,44 m/s2 en een remweg van 57,9 meter. Wij berekenden een snelheid van 34,77 m/s ofwel 125 km/h bij aanvang van het eerst afgetekende bandenspoor.
Uit de statische vermijdbaarheidsberekening blijkt dat het verkeersongeval te voorkomen was geweest. De bestuurder van de personenauto had bij een snelheid van 50 km/h met een gemiddelde remvertraging van 1,47 m/s2 geremd moeten hebben om te voorkomen dat hij de voetgangster zou raken. Uit de remproeven blijkt dat de personenauto deze remvertraging kon behalen.
Ook blijkt dat als de bestuurder van de personenauto met een snelheid van 50 km/h had gereden en op hetzelfde perceptiepunt, liggend op 63,9 meter voor de oversteekplaats, had gereageerd op de naderende ongevalsdreiging, hij zijn voertuig 45,4 meter voor de plaats waar de voetgangster had overgestoken tot stilstand kunnen brengen. [12]
De verklaring van verdachte op de terechtzitting, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij wat ik fout heb gedaan, ik heb te hard gereden. Het kan kloppen dat ik meer dan 100 kilometer per uur heb gereden. [13]
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat een aan de schuld van verdachte te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als zeer onvoorzichtig en onoplettend, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Dit is een zwaardere vorm van schuld dan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, de schuldgradatie waar de officier van justitie en de verdediging van uitgaan.
De rechtbank legt hierna uit waarom zij tot dit oordeel komt.
Het ongeval
Uit het bewijs volgt dat verdachte op 8 april 2023 rond drie uur ’s middags in een personenauto reed op de Marnedreef in Utrecht. De Marnedreef is een weg die door een onderbroken enkele witte middenstreep verdeeld is in twee rijstroken voor verkeer van verschillende rijrichtingen. De maximumsnelheid op deze weg is 50 kilometer per uur. Uit het onderzoek naar het ongeval – de remproeven en snelheids- en vermijdbaarheidsberekening – is gebleken dat verdachte ten tijde van het ongeval ongeveer 125 kilometer per uur heeft gereden. Het slachtoffer kwam van de Zamenhofdreef en wilde te voet de Marnedreef oversteken bij een oversteekplaats. Vanuit het perspectief van verdachte stak zij over van rechts naar links. Op het moment dat verdachte het slachtoffer opmerkte, heeft hij geremd, maar vanwege de hoge snelheid kon hij de auto niet op tijd tot stilstand brengen, waardoor hij het slachtoffer heeft aangereden. De auto is ongeveer 11 meter na de plek van de aanrijding tot stilstand gekomen. Het slachtoffer is naast de auto op het wegdek terechtgekomen. Zij is naar het ziekenhuis vervoerd en is dezelfde dag aan haar verwondingen overleden.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Bij de beantwoording van de vraag of het verkeersongeval te wijten is aan de schuld van verdachte, komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Bij de vaststelling van de mate waarin een verdachte schuld heeft aan een ongeval, wordt onderscheid gemaakt tussen i) roekeloos, ii) zeer onvoorzichtig en onoplettend en iii) aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt door een zeer forse overschrijding van de maximumsnelheid in de bebouwde kom. Het verkeersongeval is dus aan zijn schuld te wijten. Ten aanzien van de
matevan schuld overweegt de rechtbank het volgende.
Geen sprake van ‘roekeloos rijgedrag’
Van roekeloosheid is sprake wanneer iemand opzettelijk in ernstige mate verkeersregels schendt en daardoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. De wetgever heeft in dit verband een weggebruiker voor ogen gehad die zich door welbewuste schending van verkeersregels onverschillig toont tegenover het daardoor gecreëerde ernstige gevaar voor medeweggebruikers. De vraag is of daarvan sprake is in onderhavig geval, waarin het verwijtbare rijgedrag in de kern is terug te voeren op een ernstige snelheidsovertreding.
Het is niet uitgesloten dat een enkele verkeersovertreding roekeloos rijgedrag oplevert, maar die overtreding moet volgens de toelichting op de wet dan wel bestaan in een ‘samenstel van gedragingen’, een samenstel dat uiting zal moeten geven aan de hiervoor genoemde onverschilligheid bij de overtreder. Het samenstel van gedragingen kan onder uitzonderlijke omstandigheden berusten op een ernstige snelheidsoverschrijding in een bijzonder gevaarlijke situatie, zoals bij wegwerkzaamheden. In het onderhavige geval is van een dergelijke bijzondere situatie geen sprake. Om toch te kunnen spreken van een ‘samenstel van gedragingen’, zouden nadere vaststellingen nodig zijn (te denken valt aan langdurig te snel rijden of bijzondere manoeuvres tijdens de snelheidsoverschrijding). De rechtbank heeft in dit verband echter geen relevante nadere vaststellingen gedaan. De rechtbank kwalificeert het rijgedrag van verdachte dus niet als roekeloos in vorenbedoelde zin.
Wel sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag
Wel komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Anders dan de officier van justitie en de verdediging concludeert de rechtbank dat verdachte niet slechts ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’ is geweest. De rechtbank betrekt bij dat oordeel de volgende omstandigheden. Verdachte was beginnend bestuurder en had in zijn rijgedrag dus rekening moeten houden met zijn eigen onervarenheid als automobilist. Hij was bovendien ter plaatse bekend, nu hij in de directe omgeving woont. Verdachte kon daarom weten dat ter hoogte van de plaats van het ongeval langs de weg een rij bomen staat, die het zicht vanaf de rijbaan op medeweggebruikers (waaronder fietsers en voetgangers) kan belemmeren. Ook wist hij dat zich op de plek van het ongeval een bijzondere verkeerssituatie met een oversteekplaats bevond. Het ongeval vond plaats midden op de dag en in de buurt van een winkelcentrum en andere voorzieningen, zoals een voetbalveld. Onder die omstandigheden had van verdachte mogen worden verwacht dat hij zich juist bij het naderen van de oversteekplaats aan de maximumsnelheid had gehouden om te kunnen anticiperen op overstekende voetgangers of fietsers op de oversteekplaats. In plaats daarvan reed hij tweeënhalf keer de maximum toegestane snelheid (ongeveer 125 km per uur waar hij 50 km per uur mocht rijden). Verdachte heeft vlak voor de aanrijding wel geremd, maar reed dusdanig hard, dat hij nooit op tijd had kunnen remmen om het ongeval te voorkomen. Daarmee heeft hij naar het oordeel van de rechtbank zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 8 april 2023 te Utrecht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Marnedreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend,
- met een zeer hoge snelheid te rijden en
- bij het naderen van en/of ter hoogte van de oversteekplaats de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig niet zodanig aan te passen dat hij in staat was om zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg kon overzien en deze vrij was van verkeer en
- daarbij een voetgangster, die doende was voornoemde Marnedreef – gezien verdachte(s) rijrichting van rechts naar links – over te steken, niet tijdig waar te nemen en
- vervolgens niet tijdig en voldoende af te remmen en niet tijdig en voldoende uit te wijken voor voornoemde voetgangster en
- vervolgens tegen die voetgangster aan te rijden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Zij gaat er hierbij van uit dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag en heeft rekening gehouden met de gevolgen voor de nabestaanden. Daartegen heeft zij afgewogen de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het feit dat hij een jonge man is met een blanco strafblad en dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de omstandigheden en gevolgen in deze zaak de gevorderde taakstraf dient te worden gematigd tot 200 uren en dat een groter deel van de rijontzegging voorwaardelijk dient te worden opgelegd dan is gevorderd door de officier van justitie. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte een blanco strafblad heeft en door de gebeurtenissen getraumatiseerd is. Iedere dag zit hij in de auto en wordt hij herinnerd aan het ongeluk. De straf moet bovendien naar het oordeel van de verdediging niet in overwegende mate worden ingegeven door de ernst van de gevolgen van het ongeluk. Het verzoek is om in ieder geval geen gevangenisstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig verkeersfeit. Hij heeft, zoals hiervoor is toegelicht, zeer onvoorzichtig en onoplettend gehandeld door als bestuurder van een auto binnen de bebouwde kom 75 kilometer per uur te hard te rijden. Door zo hard te rijden heeft hij het slachtoffer, dat net begonnen was met oversteken, niet op tijd gezien en heeft hij zijn auto niet op tijd tot stilstand kunnen brengen. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat dit fatale ongeluk voorkomen had kunnen worden als verdachte zich aan de verkeersregels had gehouden. Over de omstandigheden en aanleiding van het ongeluk heeft verdachte weinig verklaard, maar geconfronteerd met de onderzoeksresultaten heeft hij verklaard dat hij inderdaad te hard heeft gereden. Hij heeft echter geen inzicht gegeven in de omstandigheden die hebben geleid tot het ongeval.
Verdachte heeft door zijn gedragingen een overstekende voetgangster aangereden en het slachtoffer is dezelfde dag nog in het ziekenhuis overleden als gevolg van de aanrijding. Deze onomkeerbare situatie heeft bij de nabestaanden onherstelbaar leed veroorzaakt. Uit de slachtofferverklaring van de zus van het slachtoffer blijkt dat zij nog iedere dag de emotionele gevolgen ervaart van het gemis van haar zus door het ongeluk op 8 april 2023. De rechtbank is zich ervan bewust dat geen enkele straf het verdriet en het gemis van de nabestaanden kan compenseren.
Persoon van verdachte
De rechtbank twijfelt er niet aan dat het ongeval ook voor verdachte een ingrijpende gebeurtenis is geweest. Verdachte heeft 30 EMDR behandelingen gehad om met de gevolgen van het ongeval om te kunnen gaan. De rechtbank ziet dat verdachte sinds het ongeluk vorderingen heeft gemaakt met behulp van therapie, maar ook dat hij nog lijdt en heel moeilijk over het ongeluk kan praten. De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf rekening met het feit dat verdachte jong en psychisch kwetsbaar is. Ook houdt zij rekening met de omstandigheid dat verdachte een blanco strafblad heeft.
Strafoplegging
Op grond van de ernst van het feit vindt de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank acht, zoals in rubriek 4 is toegelicht, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Dat brengt mee dat sprake is van een ‘ernstige mate van schuld’. De rechtbank komt daarom tot een andere straf dan de officier van justitie en de raadsvrouw, die uitgaan van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, dat kwalificeert als ‘aanmerkelijke schuld’. Volgens de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is bij het veroorzaken van een verkeersongeval, waarbij sprake is van ernstige schuld aan de zijde van verdachte en het slachtoffer is overleden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een rijontzegging van twee jaar aangewezen. De rechtbank neemt deze oriëntatiepunten als uitgangspunt. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van twee jaren en met aftrek van voorarrest opleggen. Ook vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee jaren passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

Benadeelde partij [benadeelde] , de zus van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 17.500. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, namelijk affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Hoewel broers en zussen niet standaard aanspraak kunnen maken op affectieschade, meent de benadeelde partij in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer te hebben gestaan, dat haar een beroep op de hardheidsclausule van artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) toekomt.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de gevorderde affectieschade van de benadeelde partij toe te wijzen, met toepassing van de wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel. Volgens de officier van justitie was sprake van een speciale en nauwe band tussen de zussen. Zo woonden zij als enigen van hun gezin in Nederland en brachten nagenoeg iedere dag samen door.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep door de benadeelde partij op de hardheidsclausule van artikel 6:108 lid 4 van het BW moet worden afgewezen. De lijn in de jurisprudentie is dat gevorderde affectieschade door een broer of zus meestal wordt afgewezen en in deze zaak is volgens de verdediging geen sprake van een geval waarin uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de affectieschade wel zou moeten worden toegekend.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart de benadeelde partij, [benadeelde] , niet-ontvankelijk in de vordering en licht dit als volgt toe.
Het wettelijk kader - affectieschade
Op grond van de sinds 1 januari 2019 in werking getreden Wet Affectieschade kunnen nabestaanden vergoeding van schade vorderen die bestaat uit het verdriet door het overlijden van een naaste, als gevolg van een strafbaar feit. In artikel 6:108 lid 4 BW is gespecificeerd wie hiervoor in aanmerking komen. Het uitgangspunt van de wet is dat alleen een beperkte kring van personen affectieschade kan vorderen, zoals de partners en kinderen van het slachtoffer. Een zus van een slachtoffer behoort in beginsel juridisch gezien niet tot die kring. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat een andere persoon, die in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de gekwetste staat dat hij als ‘naaste’ in de zin van artikel 6:108, derde lid, BW wordt aangemerkt, aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade. [14] Dit betreft de zogeheten hardheidsclausule.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel affectieschade wordt een broer of zus genoemd als voorbeeld voor toepassing van deze hardheidsclausule. De memorie van toelichting noemt daarbij als voorbeeld van een nauwe persoonlijke betrekking een relatie van broers of zussen die langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen (Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3 (MvT), p. 15). De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de zus van het slachtoffer een geslaagd beroep kan doen op deze hardheidsclausule, en daarmee aanspraak maakt op vergoeding van affectieschade.
Beoordeling van de vordering van de benadeelde partij
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij een zus van het slachtoffer is. Aangezien het uitgangspunt is dat broers en zussen geen aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, moet sprake zijn van een bijzonder geval, in die zin dat de zussen een hechte affectieve relatie hebben die (zeer) uitgaat boven de ‘gewone’ hechte relatie die broers en zussen kunnen hebben.
De benadeelde partij heeft in dat kader aangevoerd dat haar zus, toen zij naar Nederland kwam, tien jaar bij haar en haar gezin heeft gewoond. Daarna ging haar zus met haar echtgenoot wonen in Den Haag. Toen haar zus na het overlijden van haar echtgenoot, met wie zij 7 jaar getrouwd is geweest, weer in Utrecht kwam wonen, brachten de zussen iedere dag met elkaar door: zij gingen wandelen, boodschappen doen, koken en samen eten. De zussen waren bovendien de enige twee van het gezin in Nederland.
Zonder af te doen aan de waardevolle band die de benadeelde partij met haar zus had en hoe invoelbaar haar leed ook is, is de rechtbank in dit geval van oordeel dat de aangevoerde omstandigheden een beroep op de wettelijke hardheidsclausule niet rechtvaardigen. De rechtbank is in de gegeven omstandigheden van oordeel dat – gelet op de strikte toepassing van de hardheidsclausule in de jurisprudentie, die is ingegeven door de bedoeling van de wetgever – onvoldoende onderbouwd is dat sprake was van een hechte affectieve relatie die een in het algemeen gebruikelijk hechte relatie van broers en zussen overstijgt. Zo hebben de zussen weliswaar tien jaren samengewoond, maar dat was intussen langer geleden en niet het geval tijdens het incident. Ook is niet gebleken dat zij in een bepaalde zorgrelatie tot elkaar stonden. Uit hetgeen verder is aangevoerd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken van de zeer uitzonderlijke omstandigheden die de wetgever heeft bedoeld. De enkele omstandigheid dat de zus de enige familie was van het slachtoffer in Nederland, is daartoe onvoldoende, zo blijkt ook uit jurisprudentie. Dit betekent dat het beroep op de hardheidsclausule van de benadeelde partij niet slaagt en zij geen aanspraak kan maken op vergoeding van affectieschade.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
2 jarenvast;
  • ontzegt verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
    2 jaren;
  • bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
Benadeelde partij
  • verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Edgar, voorzitter, mrs. D. Riani el Achhab en G.M.C. Klink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.W.S. Stukker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 oktober 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 8 april 2023, te Utrecht, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Marnedreef, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een (zeer) hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was te rijden en/of
- ( bij het naderen van en/of ter hoogte van de oversteekplaats) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig aan te passen dat hij, verdachte, in staat was om zijn, verdachtes, motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en deze vrij was van verkeer en/of
- ( daarbij) een voetgangster (die doende was voornoemde Marnedreef – gezien verdachte(s) (rij)richting van rechts naar links – over te steken, althans die zich (daartoe) op die Marnedreef bevond) niet (tijdig) waar te nemen en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor voornoemde voetgangster en/of
- ( vervolgens) (met onverminderde snelheid) op/tegen die voetgangster te botsen en/of aan te rijden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 8 april 2023, te Utrecht, althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Marnedreef,
- met een (zeer) hoge snelheid, in elk geval met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur en/of gelet op de situatie ter plaatse verantwoord heeft gereden en/of
- ( bij het naderen van en/of ter hoogte van de oversteekplaats) de snelheid van het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft aangepast dat hij, verdachte, in staat was om zijn, verdachtes, motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, die weg kon overzien en deze vrij was van verkeer en/of
- ( daarbij) een voetgangster (die doende was voornoemde Marnedreef – gezien verdachte(s) (rij)richting van rechts naar links – over te steken, althans die zich (daartoe) op die Marnedreef bevond) niet (tijdig) heeft waargenomen en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende is uitgeweken voor voornoemde voetgangster en/of
- ( vervolgens) (met onverminderde snelheid) op/tegen die voetgangster is gebotst en/of is aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 24 december 2023, genummerd PL0900-2023102666, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 212. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 5.
3.Pagina 78.
4.Pagina 80.
5.Pagina 163.
6.Pagina 169.
7.Pagina 30.
8.Pagina 33.
9.Pagina 71.
10.Pagina 108.
11.Pagina 109.
12.Pagina 128.
13.Verklaring van verdachte op de terechtzitting van 24 september 2024.
14.Artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder g BW.