4.3Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de volgende bewijsmiddelen acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Voor het primair ten laste gelegde, medeplegen poging doodslag, ontbreekt dat bewijs, zodat vrijspraak volgt. De rechtbank legt hierna uit waarom zij tot dit oordeel komt.
Inleiding
Aangever [slachtoffer] was op 4 januari 2024 met verdachte en getuige [getuige] aan het chillen in een auto op een parkeerplaats in Leerdam. Nadat op enig moment een andere auto op die parkeerplaats is aangekomen is [slachtoffer] uitgestapt en in zijn nek gestoken.
Uit de (hierna opgenomen) bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de minuten voorafgaand aan het steekincident chatcontact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft hem geschreven dat hij op dat moment in gezelschap was van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] , dat ze aan het ‘chillen’ waren op een parkeerplaats en heeft de locatie van die parkeerplaats genoemd. Vervolgens wordt in het berichtenverkeer door verdachte als eerste gesproken over ‘klappen van [slachtoffer] ’ (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer] ). Medeverdachte [medeverdachte] heeft het even later in het gesprek over ‘rippe’ (de rechtbank begrijpt: rippen). Medeverdachte [medeverdachte] is naar de genoemde parkeerplaats gereden en heeft aangever [slachtoffer] vervolgens in de nek gestoken. Na het steekincident laat [medeverdachte] verdachte via de chat nog weten dat hij en [slachtoffer] moeten zwijgen tegen de politie.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde (medeplegen poging doodslag)
De rechtbank is met de raadsvrouw en de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder primair ten laste gelegde, namelijk het medeplegen van poging tot doodslag, heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan van dit feit sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij moet verdachte een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld hebben geleverd.
Het initiatief om [slachtoffer] geweld aan te doen komt in het chatgesprek weliswaar van verdachte, maar had betrekking op ‘klappen’. Medeverdachte [medeverdachte] is vervolgens op pad gegaan en heeft aangever [slachtoffer] in de hals gestoken. Het enkele doorgeven van de locatie van [slachtoffer] , na met [medeverdachte] te hebben gechat over klappen en rippen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te kunnen oordelen dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte] heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het medeplegen van poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen en bewijsmotivering van het subsidiaire (medeplichtigheid aan poging tot doodslag)
De rechtbank komt op grond van de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan poging tot doodslag.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 5 januari 2024, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 4 januari 2024 zijn [verdachte] , [getuige] en ik naar een parkeerplaats in Leerdam gegaan. Wij kwamen ongeveer om 21.40 uur aan bij de parkeerplaats.
Ik zag dat er een auto vanaf de Diefdijk de parkeerplaats op reed. Ik zag dat de auto achter mij auto stopte. Er liep iemand naast de auto en deze persoon liep mijn kant op.Ik zag ineens dat de man uithaalde met zijn linker hand. Ik zag dat hij uithaalde in de richting van mijn hals. Ik zag dat hij een mes in zijn hand had. Ik zag dat hij namelijk recht naar voren een stekende beweging maakte. Ik voelde een zachte tik in mijn hals. Ik voelde een prik. Nadat de man mij gestoken had, hoorde ik hem zeggen:" Jij gaat geen aangifte doen".
Een proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer] van 7 februari 2024, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 31 januari 2024 hebben wij elkaar telefonisch gesproken. Je hebt toen verklaard dat je toch weet wie jou heeft neergestoken. Je hebt aan de telefoon verklaard dat je bent neergestoken door [medeverdachte] .
V: Klopt dat?
A: Ja.
V: Wat is er gebeurd op 4 januari 2024?
A: We stonden op de dijk. We waren met zn 3tjes. Ik [getuige] en [verdachte] . Plotseling kwam er een auto op die plek rijden. Die ging naast mijn auto parkeren en [medeverdachte] stapte uit. Toen stapte ik uit en tijdens het uitstappen stak hij in mijn nek.
V: Toen zei hij 'geen aangifte doen'.
V: Hoe weet je dat het [medeverdachte] was?
A: Stem. Ik zag hem nauwelijks maar aan zijn stem hoorde ik dat hij het was.
Een proces-verbaal van bevindingen met als bijlage het medisch dossier van [slachtoffer] van 4 april 2024, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Verslag van SEH arts, [A] van 4 januari 2024:
E: top-teen, ontkleed,: steekverwonding hals ventraal, ca 2 cm, geen lucht eruit, geen actief bloedverlies, wel zwelling eronder.
CTA halsvaten: radioloog belt: vaten intact, geen dissecties o.i.d., echter wel zeer uitgebreid vrij lucht, vanaf hart tot aan schedelbasis, verdacht voor trachea letsel.
Conclusie: Uitgebreid subcutaan emfyseem rechts zoals hierboven beschreven. Geen aanwijzingen voor vaatletsel. Hematoom in mediastinum superior, doorlopend tot op aortaboog.
Een proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2024, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven:
Chatgesprekken:
Door slachtoffer [slachtoffer] werd verklaard dat hij is neergestoken door [medeverdachte] in opdracht van [verdachte] . Tussen de chatberichten van de telefoon van [verdachte] vond ik het volgende gesprek, gevoerd op 4 januari 2023
(de rechtbank begrijpt 4 januari 2024)via snapchat, tussen [verdachte] en [medeverdachte]
[verdachte] = [verdachte] ( [verdachte] )
[medeverdachte] = [medeverdachte] ( [medeverdachte] )
S = Spraakbericht welke niet is terug te luisteren
[medeverdachte] : Fk [slachtoffer] zei tegen orange da die me ging klapem (21:46)
[verdachte] : Wtf, HZ, Wnr? (21:46) (…)
[verdachte] : Bra, wat een toeval. Ik zit nu in zijn waggie (21:47)
[verdachte] : Bij boven [naam] . Ja met [getuige] (21:48)
[verdachte] : Ey gaan we [slachtoffer] klappen. (21:48)
[verdachte] : Ey maatje (21:51)
[medeverdachte] : rippe (21:58)
[verdachte] : wnr? (21:58)
[medeverdachte] : [medeverdachte] : zie je wannr tijd rijo (2158)
[verdachte] : Jo, ik moet alleen 2220 thuis zijn. (2158)
[medeverdachte] : Bek dicht tegen woute (22:04)
[verdachte] : ja doe ik (2204u)
[medeverdachte] : zorg da [slachtoffer] ook zwijg (22:11)
De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting op 29 september 2024, voor zover relevant -zakelijk weergegeven-:
Met rippen bedoel ik het stelen van drugs en met klappen wordt slaan bedoeld. Ik wist dat [medeverdachte] vaker met messen rondliep.
Vrijspraak van medeplichtigheid aan poging tot moord
De rechtbank acht niet bewezen dat de medeverdachte [medeverdachte] aangever met voorbedachten rade heeft geprobeerd te doden. Hieruit volgt dat (ook) verdachte moet worden vrijgesproken voor het medeplegen van poging tot moord.
Medeplichtigheid aan poging tot doodslag: bewezenverklaring
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf of op het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Dit wordt ook wel ‘dubbel opzet’ genoemd. Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring en legt hierna uit waarom.
In het chatgesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] wordt gesproken over het ‘klappen’ en ‘rippen’ door hen van aangever [slachtoffer] . Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat met klappen slaan werd bedoeld en met rippen het stelen van drugs. Verdachte wist, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, dat medeverdachte [medeverdachte] geregeld met een mes liep.
In het chatgesprek wordt verder door verdachte verteld waar het slachtoffer zich op dat moment bevindt ‘bij boven [naam] ’ en gevraagd wanneer ‘wnr’ het slachtoffer zal worden geript. Hij geeft daarbij aan dat hij bijna thuis moet zijn.
Verdachte heeft door het doorgeven van de locatie, gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aan medeverdachte [medeverdachte] informatie verschafte tot het plegen van een strafbaar feit waarbij geweld zou worden gebruikt. Verdachte heeft, terwijl hij wist dat [medeverdachte] geregeld messen bij zich had, de locatie doorgegeven waar er ‘geklapt’ of ‘geript’ moest worden. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans dat bij -met name- het rippen van het slachtoffer daadwerkelijk ernstig geweld zal worden gebruikt.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen voldoende voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan (een poging tot) doodslag. Dat het opzet van de verdachte niet op dat delict was gericht, doet hier niet aan af. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan gekwalificeerde doodslag of een poging daartoe is slechts noodzakelijk dat het misdrijf waarop het opzet van de medeplichtige wel was gericht (rippen/afpersen/beroven), voldoende verband houdt met het gronddelict. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, sprake.
De verklaring van verdachte, namelijk dat hij en [medeverdachte] het wel vaker over rippen hadden bij wijze van grap, maakt dit oordeel niet anders. In de chat wordt namelijk zeer concreet gesproken over het rippen van aangever [slachtoffer]
op dat moment. Ook spreken de verdachten er daarna nog over dat aangever zijn mond moet houden tegen de politie. De rechtbank leidt daaruit mede af dat verdachte wel degelijk wist wat er mogelijk stond te gebeuren en dat hij deze kans op de koop heeft toegenomen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte medeplichtig is geweest aan poging tot doodslag.