In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap (verzoekster) en een werknemer (verweerder). De werknemer, die sinds 1 januari 2019 als chauffeur werkzaam was, had een salaris van € 2.871,90 bruto per maand. De verzoekster verzocht de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden vanwege een verstoorde arbeidsverhouding, terwijl de werknemer het verzoek afwees en om een transitievergoeding en achterstallig loon vroeg.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding, wat een redelijke grond voor ontbinding opleverde volgens artikel 7:669 lid 3 BW. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zich provocerend had opgesteld in de discussie over het cabinebeleid en dat hij herhaaldelijk was aangesproken op zijn gedrag zonder zelfinzicht te tonen. Dit leidde tot een onwerkbare situatie, waardoor herplaatsing niet mogelijk was.
De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 oktober 2024. De kantonrechter kende de werknemer een transitievergoeding toe van € 7.169,48 bruto en wees het verzoek om een billijke vergoeding af. Daarnaast werd het verzoek om achterstallig loon van € 4.857,18 bruto toegewezen, met de toezegging van de verzoekster om dit bedrag te betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg.