ECLI:NL:RBMNE:2024:5714

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
C/16/580748 / KL ZA 24-249
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal privaatrechtelijk kort geding met Pools recht en Nederlandse rechter

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 oktober 2024 uitspraak gedaan. De eiser, een inwoner van Polen, vorderde onder meer een verbod op negatieve uitlatingen door de gedaagden, die betrokken waren bij een vaststellingsovereenkomst (VSO) die eerder was gesloten. De eiser stelde dat de gedaagde sub 1, die ook bestuurder is van gedaagde sub 2, zich in strijd met de VSO had gedragen door negatieve opmerkingen te maken tijdens een referentiecheck voor een CFO-functie. De rechtbank moest eerst de bevoegdheid van de Nederlandse rechter vaststellen, gezien het internationale karakter van de zaak. De rechtbank oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was op basis van de woonplaats van gedaagde sub 1 en de vestiging van gedaagde sub 2 in Nederland. Vervolgens werd de vraag van het toepasselijke recht behandeld. De rechtbank concludeerde dat het Pools recht van toepassing was, omdat de schade zich in Polen had voorgedaan en de VSO onder Pools recht viel. De eiser verzuimde echter zijn stelplicht ten aanzien van het Pools recht, waardoor de rechtbank niet toekwam aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen. Uiteindelijk werden de vorderingen van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/580748 / KL ZA 24-249
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] (Polen),
eiser,
advocaat: mr. M.J.G. Pennings,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.H.D. Vergouwen,
en

2.[gedaagde sub 2] B.V.,

kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. J.W. Boelhouwer,
gedaagden.
Partijen worden hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 13 producties;
  • de brief van 17 september 2024 van [gedaagde sub 2] met 4 producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 september 2024.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. M.J.G. Pennings. [gedaagde sub 1] is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.D. Vergouwen. Namens [gedaagde sub 2] zijn verschenen de heren [A] en [B] , bijgestaan door mr. J.W. Boelhouwer en haar kantoorgenoot mr. T.G. Bijlsma. Partijen hebben aan de hand van (overgelegde) pleitaantekeningen hun standpunten (nader) toegelicht. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Vervolgens is in overleg met partijen de zaak aangehouden voor schikkingsonderhandelingen. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt en de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] werkte in de periode tussen 26 februari 2018 en januari 2024 (op basis van een overeenkomst van opdracht) als zelfstandig consulent voor (de rechtsvoorganger van) [gedaagde sub 2] in Polen (hierna: [rechtsvoorganger] ). Vanaf het tweede kwartaal van 2021 was hij ook statutair bestuurder van [rechtsvoorganger] . In die hoedanigheid diende hij onder meer verantwoording af te leggen aan de Raad van Commissarissen van [rechtsvoorganger] .
2.2.
[gedaagde sub 1] is bestuurder van [gedaagde sub 2] en tevens lid van de Raad van Commissarissen van [rechtsvoorganger] . [gedaagde sub 2] en [rechtsvoorganger] zijn onderdeel van het [onderneming] .
2.3.
[eiser] en [rechtsvoorganger] hebben op 16 januari 2024 een vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) gesloten, waardoor de rechtsverhouding tussen hen is geëindigd. In de VSO is onder meer het volgende opgenomen:
“4.2 The Parties shall not make or publish any disparaging remarks, opinions or views that could negatively affect the reputation of the other Party or […] Entities or its or their officers, directors, employees, owners and stockholders or representatives. Furthermore the Parties should not encourage or support any other parties to issue disparaging remarks or to make claims against the other Party.
(…)
4.5
Should the Party violate the obligation to keep the content of this Settlement confidential or obligation under par. 4.2 or statement provided in 4.3 would appear untrue, the other Party shall have the right to claim the contractual penalty of EUR 100.000 (one hundred thousand euro) for the first violation. EUR 50.000 (fifty thousand euro) for the next violations.
4.6.
The provisions of this paragraph do not limit the rights of the parties to assert claims under generally applicable laws, including the Act on Combating Unfair Competition of April 16, 1993 with amendments.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert in dit kort geding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. [gedaagde sub 1] te verbieden tot het doen van negatieve en diffamerende uitlatingen over [eiser] , zoals bedoeld in artikel 4.2 VSO, zulks op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 per overtreding;
B. [gedaagde sub 2] te gebieden om maatregelen te treffen die ertoe leiden dat haar bestuurders, werknemers en opdrachtgevers, alsook werknemers in haar dochterondernemingen zich onthouden van het doen van negatieve en diffamerende uitlatingen over [eiser] en daartoe een interne instructie te geven; alsook expliciet aan [rechtsvoorganger] een instructie te geven tot volledige naleving van de VSO;
C. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op de door [eiser] geleden schade ad € 600.000,00;
D. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing heeft [eiser] – samengevat – het volgende gesteld. [eiser] was voorgedragen voor een CFO-functie bij een beursgenoteerd bedrijf. Aan hem werd een contract aangeboden met een waarde van 1,8 miljoen euro (voor een periode van 24 tot 26 maanden, afhankelijk van de voortgang). Het slotstuk van de selectieprocedure vormde een integriteitsonderzoek. In dat verband heeft een recruitmentbureau telefonisch navraag gedaan bij een aantal referenties, onder wie [gedaagde sub 1] . Tijdens dat telefoongesprek (waarvan [eiser] over een geluidsopname beschikt) heeft [gedaagde sub 1] in strijd gehandeld met artikel 4.2 VSO door zich negatief en diffamerend uit te laten over [eiser] . Hierdoor is [eiser] voor de CFO-functie afgewezen. [gedaagde sub 1] was betrokken bij de totstandkoming van de VSO en was dus bekend met het verbod in artikel 4.2 van de VSO. Hij had zich daarvan rekenschap moeten geven en zich moeten onthouden van het doen van negatieve en diffamerende uitlatingen. [gedaagde sub 1] heeft daarom onrechtmatig gehandeld jegens [eiser] als bedoeld in artikel 6:162 BW. [gedaagde sub 2] is volgens [eiser] op grond van artikel 6:170 BW (hoofdelijk) aansprakelijk voor de schade die voortvloeit uit onrechtmatige gedragingen van [gedaagde sub 1] . Als [gedaagde sub 1] niet als een ondergeschikte is te kwalificeren dan geldt dat [gedaagde sub 2] op grond van artikelen 6:171 en 6:76 (aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten en hulppersonen) hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde sub 1] .
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren (afzonderlijk) verweer.
3.4.
De voorzieningenrechter zal hierna – voor zover voor de beoordeling van belang – ingaan op de stellingen van partijen.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
Dit kort geding heeft een internationaal karakter. [eiser] woont in Polen. Daarom moet allereerst de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen.
4.2.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 4 lid 1 van de toepasselijke Verordening (EU) nr. 1215/2012 (EEX-Vo 2012), omdat [gedaagde sub 1] woonplaats heeft in Nederland en [gedaagde sub 2] hier ook gevestigd is.
Toepasselijk recht
4.3.
Vervolgens moet worden beoordeeld welk recht op de vorderingen van toepassing is. Pas op de zitting heeft [eiser] desgevraagd toegelicht waarom volgens hem Nederlands recht van toepassing is. Volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is echter Pools recht van toepassing.
4.4.
De vaststelling van het toepasselijke recht moet plaatsvinden aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna:
Rome II), omdat de vorderingen gebaseerd zijn op onrechtmatige daad.
Recht van het land waar de schade zich voordoet
4.5.
In artikel 4 lid 1 Rome II staat dat het recht dat van toepassing is op onrechtmatige daad het recht is van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
4.6.
Niet in geschil is dat [eiser] woont en gewoonlijk werkzaam was in Polen. Dit betekent dat Polen het land is waar de schade zich voordoet. Dat [eiser] stelt dat hij een wereldburger is en de schade - waar hij ook gaat - met zich mee draagt, is voor de aanknoping van het toepasselijke recht niet relevant.
Nauwere band
4.7.
Ook lid 3 van artikel 4 Rome II leidt naar het Poolse recht. Daarin is bepaald dat als uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander dan het in de leden 1 en 2 bedoelde land, het recht van dat andere land van toepassing is. Een kennelijk nauwere band met een ander land zou met name kunnen berusten op een reeds eerder bestaande, nauw met de onrechtmatige daad samenhangende betrekking tussen de partijen, zoals een overeenkomst.
4.8.
[eiser] heeft gesteld dat van een nauwere band met Nederland dan met Polen sprake is omdat de uitlatingen zijn gedaan in Nederland, vanaf een Nederlands telefoonnummer, en omdat [gedaagde sub 1] de Nederlandse nationaliteit heeft en gelieerd is aan een in Nederland gevestigde vennootschap. Deze op zichzelf juiste feiten brengen geen nauwere band met Nederland mee omdat [eiser] de norm die hij aan de gestelde onrechtmatige daad ten grondslag heeft gelegd heeft afgeleid van artikel 4.2 VSO. [eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] het verbod van artikel 4.2 VSO doelbewust heeft overtreden en dat zijn onrechtmatig handelen wordt ingekleurd door de VSO. De VSO is dus volgens [eiser] een betrekking die nauw met de gestelde onrechtmatige daad samenhangt. De aanknoping aan de VSO leidt ook tot Pools recht omdat in artikel 7.6 VSO is bepaald dat de VSO wordt beheerst door het Pools recht en dat alle bepalingen hiervan zullen worden geïnterpreteerd in overeenstemming met de Poolse wet.
Tussenconclusie
4.9.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het Pools recht in deze zaak van toepassing is. Dit geldt ingevolge artikel 15 sub g Rome II ook voor vorderingen op basis van aansprakelijkheid voor handelingen van derden, zoals het geval is bij de vordering van [eiser] tegen [gedaagde sub 2] .
Toepassing Pools recht in kort geding?
4.10.
Regels van internationaal privaatrecht en het door die regels aangewezen recht dienen ambtshalve door de rechter te worden toegepast (art. 25 Rv jo art. 10:2 BW). Dit geldt, in beginsel, ook voor de voorzieningenrechter in kort geding. Het karakter van het kort geding brengt wel de verruimde plicht van partijen met zich, met name de eiser (in deze zaak [eiser] ), om de rechter te informeren over het toepasselijk recht.
4.11.
De vorderingen van [eiser] tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn gegrond op het Nederlands recht. [eiser] is, ook na kritische vragen van de voorzieningenrechter, bij zijn standpunt gebleven dat Nederlands recht van toepassing is. Over het Pools recht heeft [eiser] niets gesteld. Aldus heeft [eiser] niet aan zijn verplichting voldaan de voorzieningenrechter te informeren over het toepasselijke recht. [eiser] heeft ook het door [gedaagde sub 2] overgelegde memorandum over het Pools recht inhoudelijk onweersproken gelaten. In dat memorandum staat dat naar Pools recht van een aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] en of [gedaagde sub 2] geen sprake is. Door ten aanzien van de inhoud van het Pools recht zijn stelplicht te verzaken, zijn vorderingen te baseren op het niet van toepassing zijnde Nederlandse recht en de stellingen van [gedaagde sub 2] over het Pools recht onweersproken te laten, is niet gebleken van ook maar een begin van aannemelijkheid van enige aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] .
4.12.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank niet aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen naar Pools recht toe. De vorderingen van [eiser] moeten dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] betalen.
4.14.
De proceskosten van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- griffierecht € 320,00
- salaris gemachtigde € 697,00
- nakosten € 173,00 +plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 1.190,00
4.15.
De proceskosten van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris gemachtigde € 697,00
- nakosten € 173,00 +plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 1.558,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde sub 1] tot op heden begroot op € 1.190,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.558,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe.
Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.4.
verklaart proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.
4578