ECLI:NL:RBMNE:2024:5711

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 24/4257
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor verbouwing kantoor naar woningen

In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt heeft verleend aan de maatschap [derde belanghebbende] voor de verbouwing van een kantoor naar zes woningen. Eisers, beiden uit [woonplaats], hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en hebben beroep ingesteld nadat het college op 21 mei 2024 besloot de vergunning in stand te laten. De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2024 behandeld en direct uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de vergunning geen nadelige gevolgen heeft voor de normale verkeersafwikkeling en dat er geen onevenredige parkeerdruk of hinder ontstaat. De rechtbank stelt vast dat de vergunning niet in strijd is met een goed woon- en leefklimaat en dat de vergunningsvrije dakkapellen geen onderdeel uitmaken van de vergunning. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4257
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , en

[eiseres],
beiden uit [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. A. Durmus),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt, het College
(gemachtigde: B. Dekker).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de maatschap [derde belanghebbende] uit [vestigingsplaats] ( [derde belanghebbende] )

(gemachtigde: mr. drs. H.J.M. van Schie).

Inleiding

1. In deze zaak gaat het om een vergunning die het college aan [derde belanghebbende] heeft verleend voor het verbouwen van een kantoor, zodat het daarna als zes woningen kan worden gebruikt. Eisers hebben tegen deze vergunning bezwaar gemaakt. Het college heeft op 21 mei 2024 besloten de vergunning in stand te laten. Tegen die beslissing op bezwaar hebben eisers beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep van eisers op 11 september 2024 op zitting behandeld. Hierbij waren aanwezig: eiser 1, vergezeld door zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college vergezeld door de [functie] [A] en de gemachtigde van [derde belanghebbende] vergezeld door [B] als vertegenwoordiger van [derde belanghebbende] .
3. Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan, waarbij is gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan. De motivering van die uitspraak staat hierna onder de beslissing.

Beslissing

4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Beoordelingskader
5. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
6. De omgevingsvergunning ziet op het verbouwen en het wijzigen van het gebruik van het pand aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Met de vergunning kunnen daarin zes wooneenheden worden gerealiseerd. Dit past niet binnen het bestemmingsplan, omdat wonen binnen de geldende bestemming ‘kantoor’ niet is toegestaan. Het college is bevoegd om een omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik te verlenen. [2] Bij de beslissing om wel of geen gebruik te maken van die bevoegdheid, heeft het college beleidsruimte en moet het de betrokken belangen afwegen. Voor de invulling van deze beleidsruimte heeft het college beleidsregels vastgesteld. Die beleidsregels moet het college toepassen, tenzij dit vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zou zijn.
7. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht en de toe te passen beleidsregels. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Gevolgen voor de verkeersafwikkeling
8. De rechtbank is van oordeel dat het college de gevolgen voor het verkeer voldoende heeft onderzocht en heeft kunnen concluderen dat geen sprake is van nadelige gevolgen voor de normale verkeersafwikkeling.
8.1.
Voor de vergunningaanvraag heeft [derde belanghebbende] onderzoek laten doen naar de gevolgen voor de verkeersafwikkeling. Dit is opgenomen in de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag. Het college heeft op basis van het minst gunstige scenario de parkeerbehoefte onderzocht en vastgesteld dat daarin wordt voorzien. Daarnaast heeft de verkeerskundige van de gemeente, op basis van dezelfde getallen, positief geadviseerd over de verkeersafwikkeling. Ter zitting heeft de [functie] toegelicht dat de gemeente De Bilt een gemeentelijk verkeer- en vervoerplan hanteert op basis van de CROW-normering en kencijfers verkeersgeneratie. Hierin zijn voor verschillende typen wegen de intensiteiten vastgesteld. Ook in het minst gunstige scenario wordt ruim binnen deze normen gebleven. Op basis van deze informatie heeft het college geconcludeerd dat de invloed op de normale verkeersafwikkeling verwaarloosbaar is en ligt binnen de capaciteit van de betrokken wegen. De wijziging van het gebruik is daarom niet in strijd met de beleidsregel, waarin staat dat geen sprake mag zijn van nadelige gevolgen voor de normale verkeersafwikkeling. De rechtbank kan deze motivering volgen en de beroepsgrond slaagt daarom niet.
Gevolgen voor de parkeerdruk
9. De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft kunnen oordelen dat deze ontwikkeling geen onevenredige parkeerdruk veroorzaakt. Bij het pand aan de [adres] zijn voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig om te voldoen aan de parkeerbehoefte zoals die geldt voor het minst gunstige scenario. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hinder en een goed woon- en leefklimaat
10. De rechtbank is ook van oordeel dat de het college voldoende heeft onderzocht en gemotiveerd dat de onderwerpen ‘hinder’ en ‘een goed woon- en leefklimaat’ niet aan de verlening van de vergunning in de weg staan.
10.1.
Eisers hebben in het beroepschrift niet concreet toegelicht waarom sprake zou zijn van hinder of van een aantasting van een goed woon- en leefklimaat. De rechtbank stelt vast dat het college in het besluit wel op deze onderwerpen is ingegaan. Zo heeft het college de mate van inkijk bij omliggende woningen en percelen beoordeeld, is ingegaan op de beschikbare parkeerplaatsen en op de bijdrage aan de sociale controle op de staat. De rechtbank kan deze motivering volgen.
10.2.
Ter zitting hebben eisers toegelicht dat het hen bij het onderwerp hinder gaat om een steegje tussen de nummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] , waarop meerdere voordeuren van de nieuwe woningen uitkomen. Waar deze hinder concreet in zou bestaan, hebben eisers echter niet nader kunnen duiden, waarbij de rechtbank betrekt dat eisers op nummer [huisnummer 3] wonen. Het college heeft terecht mogen aannemen dat de aanwezigheid van een steeg met voordeuren niet tot zodanige hinder zal leiden dat dit aan verlening van de vergunning in de weg zou staan. De rechtbank kan deze motivering volgen en de beroepsgrond slaagt daarom niet.
Vergunningsvrije dakkapellen
11. De rechtbank is van oordeel dat het college slechts een besluit hoefde te nemen over de activiteit waarvoor [derde belanghebbende] een vergunning heeft aangevraagd. Voor die activiteit heeft het college beoordeeld of sprake is van strijd met de goede ruimtelijke ordening. In de aanvraag zijn geen dakkapellen opgenomen. De dakkapellen zijn daarom geen onderdeel van de aangevraagde activiteit. De stelling van eisers dat het college in de beoordeling toch ook de niet in de aanvraag genoemde dakkapellen had moeten betrekken, is daarom onjuist.
11.1.
Het college hoefde de mogelijkheid dat later, zonder vergunning, dakkapellen zouden worden gerealiseerd, niet in de beoordeling van de aanvraag te betrekken. Zowel bij gebruik als kantoor, als bij gebruik als woningen, kunnen zonder omgevingsvergunning dakkapellen worden gerealiseerd. [3] Omdat die vergunningsvrij zijn, vindt daarvoor geen toetsing aan de goede ruimtelijke ordening plaats. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
12. De rechtbank is van oordeel dat het college de belangen van eisers en de mate waarin zij gevolgen zullen ondervinden van de activiteiten waarvoor de vergunning is verleend, voldoende in de besluitvorming heeft betrokken. Hiervoor is reeds besproken hoe het college de onderwerpen verkeer, parkeren, hinder en goede ruimtelijke ordening in de beoordeling heeft betrokken. Van andere belangen van eisers is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
14. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2024 door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Khalloufi, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Zie artikel 2.12, lid 1 onder a, onder 2, van de Wabo en artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
3.Zie artikel 2, aanhef en lid 4, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.