ECLI:NL:RBMNE:2024:5710

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
4 oktober 2024
Zaaknummer
UTR 24/3486
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving energielabelplicht bij woningverkoop en de gevolgen van het ontbreken ervan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een boete die hen is opgelegd wegens het niet beschikbaar stellen van een energielabel bij de verkoop van een woning. De eisers, beiden uit [woonplaats], hebben een boete van € 225,- per persoon ontvangen van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, vertegenwoordigd door de Inspectie Leefomgeving en Transport. De boete werd opgelegd op 8 augustus 2023, en het bezwaar van eisers werd bij besluit van 2 april 2024 afgewezen.

De rechtbank behandelt de zaak op 26 augustus 2024, waarbij eiser 1 en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn. De rechtbank stelt vast dat er geen geschil is over de overtreding van de labelplicht, die vereist dat bij de verkoop van een woning een energielabel beschikbaar moet zijn. Eisers betogen dat de labelplicht geen meerwaarde heeft, omdat de koper hun dochter is en zij al op de hoogte is van de staat van de woning. De rechtbank verwerpt deze argumenten en stelt dat de labelplicht rust op de verkoper, ongeacht de kennis van de koper.

De rechtbank concludeert dat de minister rechtmatig heeft gehandeld door de boete op te leggen. De beroepsgronden van eisers slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 september 2024. De eisers krijgen het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/3486

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2024 in de zaak tussen

1.
[eiser 1], en
2.
[eiser 2],
beiden uit [woonplaats] , eisers
en
de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening(voorheen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), namens deze, de Inspectie Leefomgeving en Transport, (de minister)
(gemachtigde: mr. W.J. Samuels).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een boete. Aan eisers is een boete opgelegd van € 225,- per persoon. Deze boete is opgelegd omdat eisers een woning hebben verkocht zonder daarbij een energielabel aan de koper beschikbaar te stellen.
2. Bij besluit van 8 augustus 2023 heeft de minister de boete opgelegd. Met het bestreden besluit van 2 april 2024 op het bezwaar van eisers is de minister bij dat besluit gebleven.
3. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 26 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser 1 en de gemachtigde van de minister, vergezeld van [A] , deelgenomen.

Achtergrond energielabel en wettelijk kader

5. Omdat dit een van de eerste uitspraken is over de boete vanwege het ontbreken van een energielabel, zet de rechtbank hieronder de achtergrond van het energielabel en het wettelijk kader uiteen.
5.1.
Het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie hebben richtlijnen vastgesteld met als doel het energieverbruik van gebouwen te beperken. Een groot deel van het energieverbruik in de Europese Unie komt namelijk voor rekening van gebouwen. Een van de instrumenten die in deze richtlijnen wordt voorgeschreven, is het energieprestatiecertificaat. In Nederland wordt dit het energielabel genoemd. Daarmee worden kopers en huurders van een gebouw of een deel van een gebouw geïnformeerd over de energieprestaties en de mogelijkheden die te verbeteren. Op basis van die informatie kunnen de kopers en huurders een geïnformeerde keuze maken over mogelijke verbeteringen. Om de kwaliteit van deze informatie te waarborgen, zijn per lidstaat normen vastgesteld.
5.2.
In de Europese Richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen [1] is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat bij de verkoop van een gebouw of gebouwunit aan de koper een energieprestatiecertificaat wordt getoond en overhandigd. Ook is bepaald dat de lidstaten sancties moeten stellen op het naleven van deze verplichting. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
5.3.
Artikel 120 van de Woningwet voorziet in de implementatie van deze verplichting. Hier is namelijk bepaald dat in een algemene maatregel van bestuur voorschriften kunnen worden opgenomen voor de nakoming van dergelijke internationale verplichtingen. Het Besluit energieprestaties gebouwen (Beg) bevat die voorschriften. Artikel 2.1, vierde lid van het Beg verplicht de eigenaar bij de verkoop van een gebouw een energielabel beschikbaar te stellen aan de koper. Dit wordt hierna de ‘labelplicht’ genoemd. In artikel 1.1, tweede lid, van het Beg staat dat onder gebouw ook wordt verstaan delen van een gebouw die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt.
5.4.
Artikel 120, tweede lid, van de Woningwet verbiedt handelen in strijd met de labelplicht. In artikel 120b Woningwet staat dat de minister bij overtreding een last onder dwangsom of een boete kan opleggen. Het is in de eerste plaats aan de minister om de afweging te maken of het opleggen van een boete is aangewezen. Deze afweging wordt door de bestuursrechter terughoudend getoetst.
5.5.
Op 1 januari 2024 is het Beg vervallen. Dit is gebeurd omdat op die datum de Omgevingswet en het Besluit bouwwerken leefomgeving in werking zijn getreden. Omdat de bestuurlijke sanctie vóór 1 januari 2024 is opgelegd, is in deze zaak het recht van vóór die datum nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet. [2]

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een overtreding. Bij de verkoop van de woning hadden eisers aan de koper een energielabel beschikbaar moeten stellen. Dat hebben zij niet gedaan. De woning is als appartement een deel van een gebouw dat afzonderlijk wordt gebruikt en daarmee in het Beg gelijkgesteld aan een gebouw. De labelplicht is daarom van toepassing. Eisers hebben uitgelegd dat het appartement in het verleden, tezamen met de rest van het gebouw, eigendom was van een coöperatie. Of in die situatie ook een labelplicht zou hebben gegolden, is niet relevant voor de beoordeling van het boetebesluit.
7. De vraag is of de minister in dit geval had moeten afzien van het opleggen van de boete. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De minister mocht besluiten de boete op te leggen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7.1.
Eisers stellen dat de minister van het opleggen van de boete had moeten afzien, omdat de label-plicht in dit geval geen meerwaarde heeft. Eisers voeren hiervoor twee redenen aan. Allereerst is in dit geval de koper tevens de dochter van eisers. Zij woont al meerdere jaren in de woning en neemt actief deel in de vereniging van eigenaars. Daardoor is zij op de hoogte van de staat van de woning. Het energielabel heeft daarom geen toegevoegde waarde.
7.2.
Deze stelling van eisers is onjuist. De labelplicht rust op de verkoper, ongeacht de kennis waarover de koper beschikt. De minister toetst niet wie de koper is en ook niet over welke kennis de koper beschikt. Daarnaast bevat het energielabel meer informatie dan de door eisers genoemde informatie over investeringen ter verbetering van de energieprestaties die recent zijn gerealiseerd of waarover de vereniging van eigenaars heeft gesproken. Op grond van artikel 1 Beg bevat het energielabel ook een berekening van de energieprestatie, de referentiewaarden en aanbevelingen voor verbeteringen van de energieprestatie, inclusief ramingen van de terugverdientijd en de kostenvoordelen. Het energielabel voegt daarom wel iets toe.
7.3.
De tweede reden waarom de minister volgens eisers had moeten afzien van het opleggen van de boete, is dat investeringen voor het verbeteren van de energieprestaties alleen binnen de vereniging van eigenaars kunnen worden afgesproken. Een energielabel voor een individuele woning heeft ook om die reden geen toegevoegde waarde.
7.4.
Ook deze tweede stelling van eisers is onjuist. Het energielabel is bedoeld voor de informatieverstrekking aan de koper, zodat deze een afgewogen keuze kan maken. Of de koper vervolgens daadwerkelijk in staat is de energieprestaties te verbeteren, is voor de verplichting van de verkoper niet van belang.
7.5.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de minister de boete aan eisers kon opleggen. Er is geen grond voor het oordeel dat de minister niet in redelijkheid handhavend kon optreden door de boete op te leggen. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank concludeert dat de minister handhavend mocht optreden en aan eisers de boete mocht opleggen. Het beroep is ongegrond. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2024.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking), PB L 153/13.
2.Zie voor een overzicht van het overgangsrecht bij handhavingsbesluiten: