4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2 primaire (poging doodslag)
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Uit de inhoud van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet worden afgeleid dat verdachte opzet had op de dood van aangever, ook niet in voorwaardelijke zin.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 primair
Verdachte heeft ter
terechtzitting van 13 september 2024onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 22 maart 2024 was ik in [woonplaats] en heb ik in de woning van [slachtoffer] een autosleutel, een telefoon en een portemonnee weggenomen. Ook heb ik de auto van [slachtoffer] weggenomen. Ik ben naar de woning van [slachtoffer] gegaan en het was mijn bedoeling om hem te beroven.
Ik heb bij hem aangebeld en ben naar binnen gegaan. Mijn gezicht was bedekt met een capuchon en iets als een sjaal. Er ontstond een schermutseling. Ik heb hem weggeduwd, waardoor hij op de trap viel. Ik heb toen mijn handen voor ongeveer één minuut in zijn gezicht gehouden. Ik wilde hem om zijn handen en benen vastbinden met tape dat ik had meegenomen, maar dat is niet gelukt. Vervolgens heb ik spullen van hem gepakt en ben ik weggegaan.
In de auto van [slachtoffer] ben ik weggereden. Op de autosnelweg A16 wilde de politie mij tegenhouden. Een politievoertuig gaf mij een volgteken en ik wilde het voertuig voorbij rijden. Op dat moment kwamen ze toch weer voor mij te rijden. Ik wilde nog een keer wegkomen door ze voorbij te rijden, maar na een botsing belandde ik tegen de vangrails aan.
Uit de
aangifte van [slachtoffer]van 23 maart 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 22 maart 2024 in [woonplaats] was ik thuis en werd aangebeld. Ik deed de deur los maar ik deed mijn voet voor de deur zodat de deur niet meteen open kon. De persoon buiten ramde tegen de deur en stapte meteen naar binnen. Hij greep mij, ik kon niet zien hoe hij eruitzag, hij had een grote jas en een capuchon over zijn hoofd en een soort sjaal over zijn mond.
Hij gooide met me en sloeg mij. Hij gooide me tegen de trap aan. Hij heeft mij diverse keren geprobeerd te smoren. Hij heeft mijn keel dichtgeknepen zodat ik geen adem meer kon halen. Hij heeft met een hand mijn mond en met zijn andere hand mijn neus dichtgeknepen. Dat is vier of vijf keer gebeurd. Hij heeft echt geprobeerd me te laten stikken. Ik probeerde hem weg te duwen, maar hij gooide mij tegen de trap aan. In de gang lag ik op de grond en heeft hij mij diverse keren geprobeerd mij te verstikken. Hij heeft mijn telefoon en portemonnee meegenomen. Ik heb een Ford Focus met kenteken [kenteken] .
In een
Letselrapportage van de GGDvan 24 maart 2024is met betrekking tot het letsel van aangever [slachtoffer] , zakelijk weergegeven, onder meer het volgende opgenomen:
Betrokkene geeft aan mishandeld te zijn. Samenvatting letsel: Schaafletsel gelaat. Kneuzing van ribben onderzijde rechter ribbenkas. Verspreid over het gezicht bevinden zich oppervlakkige, niet scherp afgegrensde en niet goed te tellen schaafverwondingen, wisselend in vorm, met name op de kin, boven de mond, op de linkerwang en boven de linker wenkbrauw. De onderzijde van de rechter ribbenkast is aan de buitenzijde
drukpijnlijk en pijnlijk bij bewegen. De gemelde toedracht past zeer goed bij het letsel.
Verbalisant en forensisch onderzoeker [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal forensisch onderzoek persoonvan 13 juni 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Op 23 maart 2024 werd er een forensisch onderzoek ingesteld aan het slachtoffer. Rond de hals zag ik wat lichte verkleuringen.
Uit de
aangifte van [politieagent 2]van 23 maart 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 23 maart 2024 was ik bestuurder en reed ik samen met collega [politieagent 1] in een opvallend dienstvoertuig op de snelweg A16 in de richting van Dordrecht. Ik zag een Ford Focus met kenteken [kenteken] rijden. Toen ik mijn voertuig voor de Ford Focus had gepositioneerd zette [politieagent 1] het "politie volgen" transparant aan. Ik zag in mijn binnenspiegel dat de Ford Focus welke achter mij reed wegstuurde naar links namelijk rijstrook één. Ik zag dat hij accelereerde en zag dat hij niet aan het volgteken voldeed. Hierop stuurde ik mijn dienstvoertuig naar links om de vluchtende Ford Focus te blokkeren om te voorkomen dat hij mij links zou inhalen.
Ik zag dat de Ford Focus accelererend op ons dienstvoertuig bleef inrijden. Ik voelde dat de achterkant van ons voertuig met kracht naar voren werd geduwd doordat de Ford Focus tegen ons aan reed. Ik voelde dat ons dienstvoertuig door de klap ook zijwaarts werd weggedrukt. Het gevolg hiervan was dat ik voelde dat mijn dienstvoertuig uit de rijstrook raakte en ik voelde dat ik de controle over mijn dienstvoertuig verloor. Ik kon te nauwer nood mijn dienstvoertuig weer terug onder controle krijgen. Wij reden op het moment dat de Ford Focus ons aanreed ongeveer 120/130 kilometer per uur.
Ik keek in mijn binnenspiegel waar de Ford Focus was, en ik zag dat hij achter mij slingerende stuurbewegingen maakte. Ik zag dat hij weer op mijn dienstvoertuig af reed. Ik voelde dat hij nogmaals tegen de achterzijde van mijn dienstvoertuig aan reed. Hierbij voelde ik weer een sterke voorwaartse en zijwaartse kracht op het dienstvoertuig. Het gevolg hiervan was dat mijn dienstvoertuig weer ernstig slingerde over de rijstrook en dat ik de controle over mijn dienstvoertuig weer kwijt was. Ik kreeg ternauwernood mijn dienstvoertuig weer onder controle.
Uit de
aangifte van [politieagent 1]van 23 maart 2024 volgt, zakelijk weergegeven:
Op 23 maart 2024 was ik bijrijder en reed ik samen met verbalisant [politieagent 2] in een herkenbaar politie dienstvoertuig. Op de A16 kregen wij een Ford Focus met kenteken [kenteken] in het zicht.
Op de A16 ter hoogte van hectometerpaal 34.0 haalde [politieagent 2] de Ford Focus in. Wij passeerden de Ford Focus waarna [politieagent 2] ons voertuig een rijstrook naar rechts verplaatste om zo voor het voertuig te gaan rijden. Op het moment dat de Ford Focus achter ons reed gaven wij een volgteken middels de rode transparant aan de achterzijde van ons dienstvoertuig. Ik zag in mijn spiegels dat de Ford Focus een rijstrook naar links verplaatste. Ik zag dat het voertuig ons probeerde in te halen. Hierop verplaatste mijn collega ons dienstvoertuig naar links om de weg voor het voertuig te blokkeren. Ik zag dat het voertuig van verdachte plotseling een slingerende beweging naar rechts maakte. Ik voelde dat ons dienstvoertuig hierbij hard aan de linker achterkant geraakt werd. Ik voelde dat de achterkant van ons dienstvoertuig hard naar rechts werd geduwd. Hierdoor werd de neus van ons voertuig richting de vangrail geduwd. Onze snelheid bedroeg op dat moment, naar later bleek, 123 kilometer per uur.
Ik zag en voelde dat het voertuig ons nogmaals raakte aan de rechter achterkant. Hierbij werd opnieuw ons voertuig uit balans gebracht en brak ons dienstvoertuig aan de achterkant uit. [politieagent 2] wist het voertuig met moeite onder controle te houden en een crash te voorkomen. Ik voelde dat ons dienstvoertuig geramd werd en vreesde dat wij met hoge snelheid de vangrail in zouden klappen. Door de klap waarmee verdachte ons voertuig ramde werd ik heen en weer geslingerd in mijn stoel. De bestuurder van de Ford Focus heeft opzettelijk ons voertuig hard geramd.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 27 maart 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd:
Het betrokken dienstvoertuig is voorzien van dashcams. Ik heb de camerabeelden bekeken. Van de camera aan de voorzijde zag ik dat het dienstvoertuig de Ford passeerde. Ik zag op 00:09:28 dat het dienstvoertuig zichtbaar werd verstoord in zijn rijpatroon en positie op de rijbaan. Ik zag op de bewegende beelden dat de beelden snel van links naar rechts bewoog en dat de positie kort veranderde en daarna weer werd hersteld naar voorgaande positie. Ik zag rechtsonder in het beeld dat het dienstvoertuig 123 kilometer per uur reed.
Van de camera aan de achterzijde zag ik op 00:09:24 dat het zilverkleurige voertuig, rechts in het beeld, naast de achterzijde van het dienstvoertuig reed. Ik zag rechtsonder in het beeld dat het dienstvoertuig 109 kilometer per uur reed. Ik zag op 00:09:25 dat het voertuig plotseling richting de achterzijde van het dienstvoertuig bewoog. Ik zag dat het voertuig op korte afstand van de achterzijde van het dienstvoertuig reed. Ik zag rechtsonder in het beeld dat het dienstvoertuig 114 kilometer per uur reed. Ik zag op 00:09:28 dat het voertuig richting de achterzijde van het dienstvoertuig bewoog. Ik zag op de bewegende beelden dat het rijpatroon en positie op dat moment werd verstoord. Ik zag op de bewegende beelden dat de beelden snel van links naar rechts bewogen, dat kan duiden op het corrigeren van de positie van het dienstvoertuig, na de impact van het zilverkleurige voertuig. Ik zag rechtsonder in het beeld dat het dienstvoertuig 123 kilometer per uur reed.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Ten aanzien van feit 1 (diefstal met geweld)
Verdachte is in de avond van 22 maart 2024 naar de woning van aangever gegaan. Aangever heeft verklaard dat verdachte met een capuchon op zijn hoofd en een sjaal voor zijn gezicht naar binnen kwam en aangever direct vastgreep. Aangever verklaarde verder dat verdachte hem sloeg, tegen de trap aan gooide, probeerde vast te binden met duct tape en meermaals probeerde te smoren, waarna verdachte er met de telefoon, portemonnee en auto van aangever vandoor is gegaan.
Verdachte verklaarde voor het eerst ter zitting dat hij inderdaad naar het huis van aangever is gegaan, maar dat zou zijn geweest om aangever te vragen wat spullen aan hem te geven. Volgens verdachte viel aangever hem toen aan en heeft hij zich tegen aangever moeten verdedigen.
De rechtbank gaat uit van de verklaring van aangever. Aangever heeft meerdere keren gedetailleerd en consistent verklaard over wat er in zijn woning is gebeurd en zijn verklaring vindt op belangrijke punten steun in het dossier. Zo blijkt uit de letselrapportage dat het letsel van aangever zeer goed past bij de door hem gemelde toedracht. Ook het aangetroffen sporenbeeld past bij de verklaring van aangever; in de hal van de woning vond de politie de bril, het gehoorapparaat en een deel van het kunstgebit van aangever. Ook zat er nog een stuk duct tape om de enkel van aangever. Uit het feit dat verdachte met een rol duct tape naar de woning is gegaan, leidt de rechtbank af dat verdachte de bedoeling had om indien nodig het verzet van aangever te breken door hem vast te binden.
Kortom: aangever heeft zich verzet tegen het geweld van verdachte; en niet andersom. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de telefoon, portemonnee, autosleutel en auto van aangever heeft gestolen en geweld heeft gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair (poging tot zware mishandeling)
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woningoverval (feit 1) en de rechtbank ziet het geweld dat hij daarbij heeft gebruikt ook in die context. Het was verdachtes bedoeling om spullen te stelen; niet om aangever te doden of zwaar letsel toe te brengen. Dat betekent dat van ‘vol opzet’ op de dood of zwaar lichamelijk letsel geen sprake is. Vervolgens is de vraag of sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarvoor is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden (primair) of zwaar letsel zou oplopen (subsidiair). Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aangever heeft geslagen, tegen de trap aan heeft gegooid, zijn keel heeft dichtgeknepen en meermaals de mond en neus van aangever heeft dichtgehouden. Aangever heeft verklaard dat verdachte hem probeerde te laten stikken. Uit het dossier valt echter niet op te maken hoe lang, met welke intensiteit en met hoeveel kracht dit is gebeurd. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld of er een aanmerkelijke kans was dat aangever door het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van poging doodslag.
De rechtbank kwalificeert het geheel aan gedragingen van verdachte wel als poging tot zware mishandeling. Aangever is een 80-jarige man. Het is een feit van algemene bekendheid dat mensen op leeftijd fysiek kwetsbaarder zijn. Alleen al het slaan en tegen de trap gooien van aangever had dus nog veel slechter af kunnen lopen dan de gekneusde ribben, schaafwonden en blauwe plekken bij aangever. Bovendien heeft verdachte meerdere keren de keel van aangever dichtgeknepen en hem gesmoord. Die handelingen maken ademhalen moeilijk of onmogelijk. Tijdens de zitting verklaarde verdachte dat hij ongeveer een minuut lang met zijn hand in het gezicht van aangever heeft gezeten. Hersenschade als gevolg van zuurstoftekort is dan een reëel gevaar. Tezamen genomen brengen de gewelddadige handelingen van verdachte tegen de 80-iarige aangever dus een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel mee. Door zo te handelen als hij heeft gedaan, kan worden geconcludeerd dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Ten aanzien van feit 3 primair (poging doodslag)
Het volgende kan worden vastgesteld. Na de woningoverval is verdachte ervandoor gegaan in de auto van aangever. Nummerplaatherkenning bracht de politie op zijn spoor op de A16 en verbalisanten [politieagent 2] en [politieagent 1] hebben verdachte een stopteken gegeven. Verdachte probeerde te vluchten en wisselde van rijstrook voor een inhaalactie. Om verdachte te blokkeren wisselden de verbalisanten eveneens van rijstrook. Vervolgens is verdachte tweemaal met de voorkant van zijn auto tegen de achterkant van het dienstvoertuig van [politieagent 2] en [politieagent 1] aangereden, waarna hij zelf in een slip terechtkwam en te voet verder is gevlucht.
Verdachte heeft een andere lezing. Volgens verdachte was er maar één botsing en werd hij juist geramd door de verbalisanten. Die verklaring is in strijd met de bewijsmiddelen. Daaruit blijkt namelijk dat er wel degelijk twee momenten waren waarop de voertuigen met elkaar in aanraking kwamen en dat het beide keren verdachte was die zijn voertuig plotseling richting het dienstvoertuig stuurde.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich met deze gedragingen schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag. Daarbij is het volgende van belang. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat het dienstvoertuig bij de eerste botsing 114 kilometer per uur reed. Bij de tweede botsing, enkele seconden later, reed het dienstvoertuig 123 kilometer per uur. Dat is in lijn met de verklaring van [politieagent 2] dat verdachte accelererend op het dienstvoertuig in bleef rijden. Toen de eerste botsing kennelijk niet het gewenste effect had, heeft verdachte zijn snelheid verhoogd en nogmaals het dienstvoertuig geramd. Verdachte kwam van achteren en moet dus nog harder hebben gereden dan 123 kilometer per uur. Het is natuurlijk levensgevaarlijk om bij dit soort snelheden tegen een voorliggende auto aan te rijden. Verbalisanten konden hun voertuig ternauwernood onder controle houden en dat terwijl zij in een speciaal interventievoertuig reden en uit hoofde van hun functie over extra rijvaardigheden beschikten. Een crash op hoge snelheid heeft vaak fatale gevolgen. Bovendien reden er nog andere auto’s in de buurt, waardoor de acties van verdachte extra gevaarlijk waren. Met andere woorden: er was een aanmerkelijke kans dat de opzettelijke aanrijdingen een dodelijke afloop tot gevolg zouden hebben.
Die aanmerkelijke kans heeft verdachte ook bewust aanvaard. Verdachte wilde blijkbaar koste wat het kost ontsnappen en heeft zich niet bekommerd om de mogelijke gevolgen van zijn acties voor de agenten en voor de overige weggebruikers. Door met deze snelheden meerdere botsingen te veroorzaken, kan het niet anders dan dat hij het risico dat hij zelf het leven zou verliezen op de koop toe heeft genomen.
Uit dit alles leidt de rechtbank af dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op een fatale afloop. Dat betekent dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag