Op 9 januari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een verzoek tot vermindering of kwijtschelding van een ontnemingsbedrag. De veroordeelde, een besloten vennootschap, had in 2018 een ontnemingsmaatregel opgelegd gekregen van € 316.272,00 wegens wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was vastgesteld na een veroordeling door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad had in 2020 het cassatieberoep tegen deze veroordeling niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de ontnemingsmaatregel onherroepelijk werd.
In het verzoek dat op 24 oktober 2023 werd ingediend, stelde de veroordeelde dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die niet bekend waren ten tijde van de ontnemingsmaatregel. De veroordeelde was op 1 maart 2023 vrijgesproken van het feit (gewoonte)witwassen, wat volgens haar de basis vormde voor de ontnemingsmaatregel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de grondslag voor de ontnemingsmaatregel, namelijk valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie, nog steeds van toepassing was.
De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde niet aannemelijk had gemaakt dat het hof in de ontnemingszaak tot een ander oordeel zou zijn gekomen, zelfs niet na de vrijspraak van het feit (gewoonte)witwassen. Het verzoek tot vermindering of kwijtschelding van het ontnemingsbedrag werd dan ook afgewezen. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer, bestaande uit de rechters J.E.S. Dolmans, G. Schnitzler en L.E. Verschoor-Bergsma, en werd openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.