ECLI:NL:RBMNE:2024:5686

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
10888832 \ UC EXPL 24-497
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding na verkeersongeval met gehuurde auto

In deze zaak vordert eiseres, een VOF, een schadevergoeding van € 15.000,- van gedaagde, die als bestuurder van een gehuurde Mercedes-Benz AMG betrokken was bij een verkeersongeval. De eiseres baseert haar vordering op een schuldbekentenis die gedaagde op 7 mei 2022 heeft getekend, na het ongeval. Gedaagde betwist de rechtsgeldigheid van de schuldbekentenis en voert aan dat hij onder druk heeft getekend, met een beroep op bedreiging en misbruik van omstandigheden. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij de mondelinge behandeling op 7 augustus 2024 plaatsvond. Gedaagde was aanwezig met zijn gemachtigde, mr. G. Boot, en de eiseres was vertegenwoordigd door een medevennoot. De kantonrechter oordeelt dat de schuldbekentenis rechtsgeldig is, ondanks de verweren van gedaagde. De rechter concludeert dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij onder druk heeft getekend. De kantonrechter wijst de vordering van eiseres toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast worden de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat de aanmaning niet voldeed aan de wettelijke eisen. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die in totaal € 2.063,54 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10888832 \ UC EXPL 24-497
Vonnis van 18 september 2024
in de zaak van
[eiseres] VOF,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. Boot.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 januari 2024, met producties;
- de conclusie van antwoord van 9 april 2024, met één productie;
- de brief van 27 juni 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de aanvullende producties van [eiseres] van 16 juli 2024;
- de aanvullende producties van [gedaagde] van 22 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2024, de griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt. Bij de mondelinge behandeling was de heer [A] (medevennoot) aanwezig namens [eiseres] . De heer [gedaagde] was ook aanwezig met zijn gemachtigde mr. G. Boot.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat vandaag het vonnis wordt gewezen.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
[gedaagde] was op 6 mei 2022 als bestuurder van een luxe personenauto, een Mercedes-Benz AMG E 63 S, betrokken bij een verkeersongeval. Hij had die auto van [eiseres] gehuurd voor een bruiloft. Door het ongeval heeft de auto schade opgelopen. [eiseres] vordert daarom € 15.000,- van [gedaagde] , vermeerderd met rente en kosten. Dat bedrag was volgens [eiseres] het overeengekomen eigen risico bij schade door schuld of diefstal. [eiseres] baseert haar vordering primair op een schuldbekentenis die [gedaagde] na het ongeval op 7 mei 2022 heeft getekend. Subsidiair doet zij een beroep op onrechtmatige daad.
2.2.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is zijn beroep op de vernietigbaarheid van de schuldbekentenis vanwege een wilsgebrek (bedreiging of misbruik van omstandigheden). Daarnaast voert [gedaagde] als verweer dat hij op 6 mei 2022 een borgsom van € 1.500,- heeft betaald en dat hij in de veronderstelling was dat die borgsom ook het maximale eigen risico was bij schade door schuld of diefstal. Verder betwist hij de rechtsgeldigheid van het door of namens beide partijen ondertekende huurcontract waarop een eigen risico van € 15.000,- is aangekruist bij ongeval door schuld of diefstal. Hij betwist ook de gestelde omvang van de schade aan de auto.
2.3.
[eiseres] betwist dat [gedaagde] een borgsom heeft betaald. Volgens haar heeft hij alleen de huursom van € 650,- betaald. [eiseres] betwist ook dat sprake is geweest van een wilsgebrek toen [gedaagde] de schuldbekentenis tekende.
De beoordeling van de kantonrechter
2.4.
In de schuldbekentenis tussen [eiseres] en [gedaagde] van 7 mei 2022 is, samengevat, opgenomen dat [gedaagde] € 15.000,- (handgeschreven: vijftien duizend) verschuldigd is aan [eiseres] vanwege herstel van schade aan de auto als gevolg van het verkeersongeval op 6 mei 2022. Er staat ook in dat het bedrag mag worden terugbetaald in 30 maandelijkse termijnen van € 500,- in contanten met als begindatum 1 juni 2022. Door of namens beide partijen is de schuldbekentenis ondertekend, maar [gedaagde] heeft hierna niets aan [eiseres] betaald.
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] de veroorzaker was van het verkeersongeval en dat daardoor schade is ontstaan aan de gehuurde auto. Het staat vast dat de gehuurde auto WA-verzekerd was en dat de schade van derden door deze verzekeraar is gedekt.
Het beoordelingskader
2.6.
Op grond van artikel 3:44 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) zou sprake zijn van bedreiging als [eiseres] [gedaagde] bewoog tot het tekenen van de schuldbekentenis door hem onrechtmatig met enig nadeel in persoon of goed te bedreigen. Deze bedreiging moet zodanig zijn, dat een redelijk oordelend mens daardoor kan worden beïnvloed. Misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 4 BW) zou aanwezig zijn als [eiseres] wist of moest begrijpen dat [gedaagde] door een bijzondere omstandigheid, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen werd tot het tekenen van de schuldbekentenis en [eiseres] dit bevorderde.
De omstandigheden die [gedaagde] heeft aangevoerd
2.7.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij zijn eigen auto, een ongeveer tien jaar oude Toyota Aygo, met de sleutels had achtergelaten bij [eiseres] . Hij stelt dat [eiseres] die auto pas wilde teruggeven nádat hij de schuldbekentenis had getekend. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] hier nog aan toegevoegd dat hij op 7 mei 2022 ook nog eens € 1.500,- contant moest bijbetalen om zijn eigen auto van [eiseres] terug te krijgen. Via een ingebrachte getuigenverklaring heeft de broer van [gedaagde] , die op 7 mei 2022 met hem mee was gegaan om de auto op te halen, de gang van zaken met betrekking tot het tekenen van de schuldbekentenis onderschreven. In het verlengde hiervan heeft [gedaagde] toegelicht dat hij de volgende dag naar zijn werk moest en hiervoor zijn auto nodig had. Hij had naar eigen zeggen ook veel aan zijn hoofd, vanwege het ongeluk dat een dag eerder was gebeurd. Volgens [gedaagde] kan hieruit worden geconcludeerd dat sprake was van bedreiging/dwang.
2.8.
Daarnaast voert hij aan dat er sprake was van misbruik van omstandigheden, gelet op de gebeurtenissen ten tijde van het ophalen van zijn auto en het moeten ondertekenen van de schuldbekentenis. Hij had geen enkele kans om zijn eigen auto mee te nemen zonder eerst de schuldbekentenis te tekenen, aldus [gedaagde] .
2.9.
[eiseres] heeft betwist dat [gedaagde] een borgsom heeft betaald van € 1.500,- bij het sluiten van de huurovereenkomst. Zij heeft ook betwist dat [gedaagde] op 7 mei € 1.500,- aan haar heeft betaald. [eiseres] heeft verder betwist dat zij de sleutels van de auto van [gedaagde] onder zich had en dat zij deze sleutels niet wilde teruggeven.
Het verweer van [gedaagde] slaagt niet
2.10.
Het verweer van [gedaagde] slaagt niet, de kantonrechter licht dit als volgt toe. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat de door hem gestelde feitelijke gang van zaken, die door [eiseres] is betwist, kwalificeert als bedreiging of misbruik van omstandigheden. [gedaagde] zat uiteraard in een lastige positie doordat hij flinke schade had gereden. De auto van [eiseres] kon na het ongeval niet meer rijden en is weggesleept. Bovendien heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat een inzittende van zijn voorligger letselschade had opgelopen en dat zijn echtgenote, die bij hem in de auto zat, in het ziekenhuis gecontroleerd moest worden vanwege haar zwangerschap. [eiseres] moet zich van die moeilijke omstandigheden ook bewust zijn geweest. Die omstandigheden zijn echter niet zodanig bijzonder dat [eiseres] de schuldbekentenis niet had mogen voorleggen en niet had mogen aandringen op ondertekening. Zelfs als het juist is dat [eiseres] de auto van [gedaagde] niet wilde teruggeven, hetgeen zij ontkent, dan nog had [gedaagde] ondertekening van de schuldbekentenis kunnen weigeren. Hij had er immers ook voor kunnen kiezen om (tijdelijk) ander vervoer te regelen om mee naar zijn werk te gaan en (juridisch) advies in te winnen over de financiële gevolgen van het ongeval.
2.11.
Dat [gedaagde] na het ongeluk veel aan zijn hoofd had is begrijpelijk, maar ook hiermee heeft hij onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een dusdanige (geestelijke) toestand dat hij daardoor bewogen werd om de schuldbekentenis te tekenen.
2.12.
De kantonrechter overweegt daarnaast dat de getuigenverklaring van de broer van [gedaagde] alleen de aangevoerde gang van zaken onderschrijft met betrekking tot het tekenen van de schuldbekentenis. Daarom leidt deze verklaring niet tot een andere conclusie.
2.13.
[gedaagde] heeft verder niet onderbouwd dat hij op 7 mei 2022 € 1.500,- contant moest betalen. Hij heeft dit bedrag ook niet vermeld op de schuldbekentenis als betaald. Dat had wel voor de hand gelegen. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat [gedaagde] moest bijbetalen om zijn auto terug te krijgen en hierover staat ook niets in de schriftelijke verklaring van de broer van [gedaagde] . Het verweer dat al € 1.500,- is betaald slaagt dus niet.
[gedaagde] moet € 15.000,- aan [eiseres] betalen
2.14.
Gelet op het bovenstaande is de schuldbekentenis rechtsgeldig. Dat brengt mee dat de vordering van [eiseres] met betrekking tot de hoofdsom wordt toegewezen. De overige grondslagen en verweren behoeven geen nadere bespreking. De kantonrechter hoeft dus ook niet te beoordelen of [gedaagde] bij het sluiten van de huurovereenkomst een borgsom heeft betaald, hetgeen hij stelt en [eiseres] betwist. De kantonrechter hoeft ook de omvang van de schade aan de huurauto niet vast te stellen.
De buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen
2.15.
[eiseres] vordert ook vergoeding van € 925,- aan buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] heeft aan [gedaagde] een aanmaning verstuurd die niet voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. In de aanmaning is namelijk geen betalingstermijn van veertien dagen gegeven die ingaat op de dag na ontvangst van de aanmaning door [gedaagde] . Dit is wel vereist op grond van artikel 6:96 lid 6 BW (Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.16.
De kantonrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
[gedaagde] wordt veroordeelt in de proceskosten
2.17.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom zijn eigen proceskosten dragen en de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] betalen. Omdat de gemachtigde van [eiseres] niet aanwezig was bij de mondelinge behandeling, zal daarvoor geen procespunt worden toegewezen.
2.18.
De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
406,00
(1,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.063,54

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 7 april 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.063,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.