ECLI:NL:RBMNE:2024:5685

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
11250848 \ UV EXPL 24-176
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid werknemer voor functie en afwijzing opvolgende arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. De werknemer was in dienst getreden op 21 augustus 2023 en had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Na afloop van deze overeenkomst heeft de werkgever besloten geen opvolgende arbeidsovereenkomst aan te bieden, omdat zij van mening was dat de werknemer niet geschikt was voor de functie van Hoofdconducteur. De werknemer was het hier niet mee eens en vorderde in kort geding dat de werkgever haar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou aanbieden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de werknemer onvoldoende geschikt was voor de functie. De werkgever had de werknemer herhaaldelijk gewezen op het belang van op tijd komen voor haar diensten, maar de werknemer was meermaals te laat gekomen zonder gegronde redenen. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever voldoende aannemelijk had gemaakt dat de werknemer niet voldeed aan de eisen die aan de functie werden gesteld. Bovendien werd er geen verband aangetoond tussen een verziekte werksfeer en de beoordeling van de werknemer.

De vorderingen van de werknemer werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter benadrukte dat de werkgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het bepalen van de geschiktheid van een werknemer voor een functie, en dat de kantonrechter deze beoordeling slechts marginaal kan toetsen aan de beginselen van redelijkheid en billijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11250848 UV EXPL 24-176 SGK/44740
Kortgedingvonnis van 3 september 2024
inzake
[eiseres],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.Th. de Haan,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. Y.S. Farzanh.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 12 augustus 2024 met producties 1 tot en met 21;
  • de brief van de gemachtigde van [eiseres] met nogmaals productie 9, inclusief een memorystick met een geluidsopname;
  • de conclusie van antwoord van 16 augustus 2024 met producties 1 tot en met 12;
  • de brief van de gemachtigde van [eiseres] met productie 22;
  • de e-mail van de gemachtigde van [eiseres] van 19 augustus 2022 met daarbij producties 23 tot en met 26 en een wijziging van eis;
  • de pleitnota van de gemachtigde van [eiseres] ;
  • de pleitnota van de gemachtigde van [gedaagde] ;
1.2.
Op 20 augustus 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig [eiseres] samen met haar ouders en gemachtigde mr. A.Th. de Haan. Namens [gedaagde] waren aanwezig [A] ( [functie 1] ), [B] ( [functie 2] ), [C] ( [functie 3] ) en gemachtigde mr. Y.S. Farzanh. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van dat wat is besproken tijdens de mondelinge behandeling.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.Waar deze zaak over gaat

2.1.
[eiseres] is op 21 augustus 2023 bij [gedaagde] in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar in de functie van Aspirant hoofdconducteur. Na een opleidingsperiode is zij per 28 november 2023 benoemd in de functie van Hoofdconducteur(trice). Zowel in de arbeidsovereenkomst als in de daarop van toepassing zijnde [.] -cao is opgenomen dat bij gebleken geschiktheid aan de werknemer na een jaar een arbeidsovereenkomst wordt aangeboden voor onbepaalde tijd. [gedaagde] heeft [eiseres] na afloop van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangeboden, omdat volgens [gedaagde] gebleken is dat [eiseres] niet geschikt is voor de functie. [eiseres] is het daar niet mee eens. Zij stelt dat zij wel degelijk geschikt is voor haar functie en [gedaagde] afspraken over het aanbieden van een opvolgende arbeidsovereenkomst niet is nagekomen.
2.2.
[eiseres] vordert - na wijziging van eis - dat [gedaagde] wordt veroordeeld om haar binnen 24 uur na dit vonnis een arbeidsovereenkomst aan te bieden voor de functie van Hoofdconducteur
primairvoor onbepaalde tijd dan wel
subsidiairvoor bepaalde tijd en haar toe te laten tot het verrichten van de bedongen werkzaamheden.
Meer subsidiairvordert zij dat [gedaagde] wordt veroordeeld om haar binnen 24 uur toe te laten om op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel bepaalde tijd de bedongen werkzaamheden te verrichten in de functie van Hoofdconducteur. Dit alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
2.3.
[gedaagde] is het hier niet mee eens. Volgens [gedaagde] kan de vordering van [eiseres] in kort geding niet worden toegewezen, omdat toewijzing zou leiden tot een constitutieve uitspraak. [gedaagde] voert daarnaast aan dat zij vindt dat [eiseres] niet geschikt is gebleken voor de functie van Hoofdconducteur, zodat zij [eiseres] geen arbeidsovereenkomst hoeft aan te bieden en de vordering ook om die reden moet worden afgewezen.

3.De beoordeling door de kantonrechter

Spoedeisend belang
3.1.
Een vordering in een kort geding kan alleen worden toegewezen als de eisende partij daarbij een spoedeisend belang heeft. De kantonrechter oordeelt dat het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering. [gedaagde] heeft het spoedeisend belang ook niet betwist. [eiseres] is dus in zoverre ontvankelijk in haar vorderingen.
Verdere juridische toetsingskader kort geding
3.2.
Voor toewijzing van de vordering van [eiseres] in kort geding is verder vereist dat de aan de vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Gelet op het voorlopige karakter van een kort geding procedure is er geen plaats voor (uitgebreide) bewijslevering en kan geen constitutieve (vaststellende) uitspraak worden gedaan.
3.3.
[gedaagde] voert als formeel verweer dat de vordering van [eiseres] in kort geding niet kan worden toegewezen, omdat dat zal leiden tot een constitutieve uitspraak over de rechtsverhouding van partijen per 21 augustus 2024. De kantonrechter volgt [gedaagde] hierin gedeeltelijk. Van een constitutieve uitspraak is namelijk alleen sprake als het vonnis zelf wijziging brengt in de rechtstoestand. Als een partij wordt veroordeeld tot een prestatie, ook als dit het verrichten van een rechtshandeling is, is geen sprake van een constitutief vonnis. Het vonnis is dan condemnatoir (veroordelend). [1] Dit leidt ertoe dat het meer subsidiaire gevorderde in dit kort geding niet kan worden toegewezen en het primaire en subsidiair gevorderde in beginsel wel zou kunnen worden toegewezen. De kantonrechter zal echter ook het primaire en subsidiaire gevorderde afwijzen, op de hierna te bespreken inhoudelijke grond.
Toetsingskader primair en subsidiair gevorderde
3.4.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan [eiseres] een opvolgende arbeidsovereenkomst aan te bieden voor onbepaalde tijd (primair) dan wel bepaalde tijd (subsidiair). In beginsel rust op de werkgever geen verplichting om met een werknemer een arbeidsovereenkomst aan te gaan of die te verlengen. Dit kan echter anders zijn als, zoals in dit geval, een werknemer bij gebleken geschiktheid een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in het vooruitzicht is gesteld. Daarbij geldt wel dat het aan de werkgever is om te beoordelen of hij de werknemer geschikt vindt voor de functie. De werkgever heeft daarbij een ruime beoordelingsvrijheid. De kantonrechter kan een oordeel van de werkgever over de geschiktheid van de werknemer en zijn beslissing om de werknemer wegens onvoldoende geschiktheid geen opvolgende arbeidsovereenkomst aan te bieden, slechts marginaal toetsen aan de hand van de beginselen van redelijkheid en billijkheid en de norm van goed werkgeverschap. Het toetsingskader is in dit opzicht minder streng dan bij een opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wegens disfunctioneren.
3.5.
Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] in dit geval in redelijkheid kunnen oordelen dat [eiseres] onvoldoende geschikt is voor de functie van Hoofdconducteur en in redelijkheid kunnen besluiten haar geen opvolgende arbeidsovereenkomst voor onbepaalde dan wel bepaalde tijd aan te bieden. De kantonrechter legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Meermaals te laat aanwezig voor een dienst zonder een gegronde reden
3.6.
Op 20 februari 2024 heeft [gedaagde] besloten dat zij [eiseres] definitief geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal aanbieden. [gedaagde] noemt hiervoor als reden dat [eiseres] meermaals, zonder een gegronde reden, te laat is gekomen voor een dienst, terwijl [gedaagde] haar er nadrukkelijk op had gewezen dat zij op tijd aanwezig moet zijn voor een dienst en te laat komen onacceptabel is.
3.7.
[eiseres] heeft niet weersproken dat zij tijdens haar opleidingsperiode al - in ieder geval één keer - te laat is gekomen voor haar dienst en zij er toen duidelijk op is gewezen dat zij op tijd moet komen voor haar dienst. Dat hierover in de beoordeling direct na haar opleidingsperiode niets wordt benoemd, doet hier niets aan af. Het staat vast dat [eiseres] desondanks kort daarna in één maand tijd twee keer te laat is gekomen voor haar dienst, namelijk op 22 december 2023 en op 17 januari 2024. Op 17 januari 2024 had [eiseres] zich vergist in de starttijd van haar dienst en tussen partijen is niet in geschil dat dat geen gegronde reden is om te laat te komen voor een dienst. Wat betreft het te laat komen op 22 december 2023 heeft [gedaagde] aanvankelijk begrepen dat [eiseres] te laat was vanwege privéproblemen. Weliswaar heeft [eiseres] zich later, en ook in deze procedure, op het standpunt gesteld dat sprake was van overmacht, doordat zij vaststond in de Westerscheldetunnel door een ongeval, maar [gedaagde] heeft gemotiveerd betoogd dat gelet op het tijdstip dat de dienst van begon (14:00 uur) en het moment waarop de tunnel (gedeeltelijk) afgesloten is geweest (van 10:35 uur tot 11:00 uur, zo blijkt uit e-mails van de Klantenservice van de Westerscheldetunnel ), het vrijwel onmogelijk is dat [eiseres] daardoor niet op tijd voor haar dienst aanwezig kon zijn. [eiseres] stelt weliswaar dat het enige tijd duurt voordat het verkeer weer goed door kan rijden nadat de tunnel (gedeeltelijk) gesloten is geweest, maar gelet op de korte tijd dat de tunnel (volledig) gesloten is geweest, is het naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk dat [eiseres] daardoor op 22 december 2023 te laat is gekomen. Dat [eiseres] op 22 december 2023 te laat was om een (andere) gegronde reden, heeft [eiseres] niet aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat [eiseres] nadat zij door [gedaagde] er nadrukkelijk op is gewezen dat zij op tijd moet zijn voor haar dienst, in korte tijd twee keer, zonder een gegronde reden, te laat is gekomen voor een dienst.
3.8.
[gedaagde] heeft vervolgens op 18 januari 2024 een gesprek met [eiseres] gevoerd – dat daarna schriftelijk is bevestigd – waarbij [gedaagde] haar er (wederom) nadrukkelijk op heeft gewezen dat te laat komen onacceptabel is, dat [gedaagde] van haar verwacht dat ze professioneel gedrag laat zien, waar op tijd komen een onderdeel van is en wanneer ze dit niet doet, dit vergaande consequenties kan hebben, zoals het niet verlengen van haar contract. Daarbij heeft [gedaagde] haar medegedeeld dat zij op dat moment voornemens was om haar jaarcontract niet om te zetten in een contract voor onbepaalde tijd.
3.9.
Het staat vast dat [eiseres] daarna, op 20 februari 2024, toch weer te laat is gekomen voor een dienst. Voor [gedaagde] was dit de spreekwoordelijke druppel die ertoe heeft geleid dat [functie 1] [A] diezelfde dag [eiseres] heeft medegedeeld dat haar definitief geen opvolgende arbeidsovereenkomst wordt aangeboden. [eiseres] heeft toegelicht dat zij te laat kwam omdat zij nog moest tanken en dat zij dat vanwege veiligheidsoverwegingen graag voor haar dienst wilde doen in plaats van ’s nachts, na haar dienst. De kantonrechter overweegt dat hoewel het niet onbegrijpelijk is dat [eiseres] niet ’s nachts wilde tanken, het niet onredelijk is dat [gedaagde] deze consequentie verbindt aan het feit dat [eiseres] weer te laat is voor een dienst. [eiseres] had– gelet op de duidelijke mededeling van [gedaagde] op 18 januari 2024 – kunnen en moeten begrijpen dat [gedaagde] niet accepteert dat zij om deze reden te laat komt voor een dienst. Er was immers geen sprake van overmacht. Zij had op een eerder moment kunnen tanken, zodat zij dit niet vlak voor haar dienst nog moest doen met als gevolg dat zij te laat kwam voor haar dienst. Of het voor deze betreffende dienst al dan niet erg zou zijn dat zij te laat kwam en [eiseres] al dan niet toestemming had van een collega voor het te laat komen – zoals [eiseres] stelt, maar [gedaagde] betwist – is daarbij niet relevant.
3.10.
Naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter leidt het voorgaande ertoe dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiseres] er nadrukkelijk door haar op is gewezen dat zij op tijd moet zijn voor een dienst en te laat komen onacceptabel is, maar dat zij toch meermaals zonder een gegronde reden te laat is gekomen. [gedaagde] heeft daarbij onweersproken gesteld dat het heel belangrijk is dat een Hoofdconducteur op tijd aanwezig is voor een dienst. Een Hoofdconducteur is werkzaam op de trein en wanneer deze niet op tijd aanwezig is voor een dienst, kan de trein niet vertrekken, met alle gevolgen van dien.
Verziekte werksfeer
3.11.
[eiseres] stelt dat een verziekte werksfeer op de standplaats waar zij werkzaam was van invloed is geweest op de beoordeling van [gedaagde] over haar functioneren. Volgens [eiseres] hebben collega’s haar verdacht gemaakt en kwaad over haar gesproken. [gedaagde] erkent dat er een probleem is gesignaleerd op de standplaats waar [eiseres] werkzaam was in de manier waarop collega’s met elkaar omgaan. Echter dat er een verband is tussen de verziekte werksfeer en de beoordeling van [gedaagde] over het functioneren van [eiseres] is niet gebleken. Weliswaar was [gedaagde] na de opleidingsperiode in de beoordeling heel tevreden over [eiseres] en is dit vrij snel daarna volledig veranderd, maar [gedaagde] heeft toegelicht dat al tijdens de opleidingsperiode er verbeterpunten waren, maar [gedaagde] dit niet in de beoordeling heeft opgenomen omdat zij [eiseres] de kans wilde geven om te landen en te leren.
Toezeggingen [functie 2]
3.12.
[eiseres] heeft verder nog aangevoerd dat [gedaagde] op basis van toezeggingen van [functie 2] [B] (hierna: [B] ) niet bij haar beslissing had kunnen blijven om [eiseres] geen opvolgende arbeidsovereenkomst aan te bieden. De kantonrechter volgt [eiseres] daarin niet en overweegt daartoe als volgt.
3.13.
[eiseres] heeft, vanwege haar ongenoegen over het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst, per e-mail op 23 februari 2024 haar verhaal gedaan bij onder andere [B] . Daarna heeft er op 29 maart 2024 een gesprek plaatsgevonden waarna [gedaagde] [eiseres] heeft bericht geen reden te zien om het besluit om haar geen opvolgende arbeidsovereenkomst aan te bieden te herzien. Vervolgens heeft [eiseres] op 5 april 2024 telefonisch contact opgenomen met [B] , waarbij zij heeft medegedeeld dat zij haar kant van het verhaal kwijt wil, omdat zij dat naar haar mening nog niet goed heeft kunnen doen. [eiseres] heeft dit gesprek stiekem opgenomen. Uit de geluidsopname volgt dat [B] onder andere heeft gezegd dat [eiseres] moet zorgen dat er weinig of niets op haar werk is aan te merken, ze dan in juli nog eens het gesprek gaan voeren en haar dan mogelijk een opvolgend contract voor bepaalde tijd wordt aangeboden. Uiteindelijk heeft [gedaagde] , zonder eerst het gesprek nog met [eiseres] te voeren, besloten bij haar besluit te blijven om [eiseres] geen opvolgende arbeidsovereenkomst aan te bieden.
3.14.
De kantonrechter stelt voorop dat deze gang van zaken – waar beide partijen een aandeel in hebben – niet de schoonheidsprijs verdient. Door achter de rug van haar [functie 1] om met de [functie 2] in gesprek te gaan en vervolgens dit gesprek stiekem op te nemen, heeft [eiseres] de verhoudingen op de spits gedreven. Anderzijds heeft [B] onzorgvuldig gehandeld door niet eerst nog met [eiseres] het gesprek te voeren, alvorens haar werd medegedeeld dat [gedaagde] bij haar besluit blijft haar geen opvolgende arbeidsovereenkomst aan te bieden. Dit leidt er echter niet toe dat [gedaagde] [eiseres] alsnog een arbeidsovereenkomst moet aanbieden.
3.15.
Volgens [eiseres] heeft [B] tijdens het telefoongesprek haar toegezegd dat haar een opvolgende arbeidsovereenkomst wordt aangeboden, wanneer zij tot het einde van het dienstverband van onbesproken gedrag is. Nog daargelaten of de uitspraken van [B] zo moeten worden begrepen – [B] betwist dat namelijk en stelt dat enkel is toegezegd dat hij het gesprek met haar dan zou aangaan – is gebleken dat ook na het gesprek met [B] op 5 april 2024 [eiseres] niet van onbesproken gedrag is. Zo erkent [eiseres] dat zij op het perron heeft gerookt op een plek waar het niet is toegestaan. Ook als [eiseres] maar net buiten de rookzone stond, zoals [eiseres] zelf stelt, is het niet onredelijk dat [gedaagde] hier zwaar aan tilt. [eiseres] heeft als Hoofdconducteur immers een voorbeeldfunctie.
Conclusie
3.16.
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de conclusie dat [gedaagde] op 20 februari 2024 in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat [eiseres] ongeschikt is voor de functie en mogen besluiten [eiseres] geen opvolgende arbeidsovereenkomst aan te bieden. De door [eiseres] aangevoerde omstandigheden leiden niet tot een ander oordeel. De vorderingen van [eiseres] worden daarom afgewezen.
[eiseres] moet de proceskosten betalen
3.17.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 814,00 (tarief kort geding gemiddeld)
- nakosten € 135,00
Totaal € 949,00
3.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] ook de kosten van betekening betalen.
4.3.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.

Voetnoten

1.Vgl. Asser Procesrecht/Boonekamp 6 2020/145