ECLI:NL:RBMNE:2024:5682

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2024
Publicatiedatum
2 oktober 2024
Zaaknummer
24/878
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen Uwv

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 september 2024, in de zaak met nummer UTR 24/878, beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de proceskosten. Verzoeker had eerder een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd gekregen door het Uwv, maar na bezwaar werd deze beslissing herzien en werd hem een IVA-uitkering toegekend met terugwerkende kracht tot 24 maart 2023. De hoogte van deze uitkering werd vastgesteld op € 264,32 per maand, maar het Uwv nam later een nieuwe beslissing waarbij het dagloon werd verhoogd naar € 42,67.

Verzoeker trok zijn beroep op 5 september 2024 in en vroeg de rechtbank om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Het Uwv gaf aan akkoord te gaan met deze veroordeling. De rechtbank oordeelt dat, omdat het Uwv tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker, het verzoek om proceskostenveroordeling gegrond is. De rechtbank wijst de kosten toe, die worden vastgesteld op € 875,- voor de rechtsbijstand, en bepaalt dat het Uwv ook het griffierecht van € 51,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter S.C.A. van Kuijeren en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/878

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.I. Bal),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het Uwv in de proceskosten.
1.1.
Het Uwv heeft met het besluit van 14 april 2023 aan verzoeker een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
1.2.
Met het besluit op bezwaar van 28 december 2023 heeft het Uwv het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en aan hem een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend met ingang van 24 maart 2023. De hoogte van de uitkering is vastgesteld op € 264,32 per maand, exclusief vakantiegeld. Bij de berekening is uitgegaan van een WIA-dagloon van € 17,50, bepaald op basis van een referteperiode van 1 maart 2020 tot en met 28 februari 2021 en het door de ex-werkgever over de referteperiode opgegeven loon van in totaal € 3.977,56.
1.3.
Het Uwv heeft op 19 augustus 2024 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Daarbij heeft het Uwv de hoogte van de IVA-uitkering berekend op basis van een dagloon van € 42,67.
1.4.
Verzoeker heeft het beroep op 5 september 2024 ingetrokken en de rechtbank verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten die hij in beroep heeft moeten maken.
1.5.
De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Bij brief van 13 september 2024 heeft het Uwv de rechtbank meegedeeld akkoord te gaan met een veroordeling in de proceskosten.
1.6.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3. Gelet op het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat het Uwv tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker.
4. Het verzoek om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door verzoeker in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- met een wegingsfactor 1).
5. Uit het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb volgt dat het Uwv verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 51,- te vergoeden. Dit volgt rechtstreeks uit de wet. Verzoeker zal zich hiervoor tot het Uwv moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het Uwv tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).