In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 september 2024 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de beslissing tot toepassing van vervangende hechtenis. De veroordeelde was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 30 uren, met de waarschuwing dat bij niet-naleving vervangende hechtenis van 15 dagen zou worden opgelegd. De Reclassering meldde echter dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren had verricht, waarna de officier van justitie op 12 juli 2024 besloot tot toepassing van vervangende hechtenis. Deze beslissing werd op 19 juli 2024 rechtsgeldig betekend aan de veroordeelde.
De veroordeelde heeft op 24 juli 2024 een bezwaarschrift ingediend tegen deze beslissing, dat op 26 september 2024 ter zitting werd behandeld. Tijdens de zitting zijn de officier van justitie, mr. T. van Brakel, en de raadsvrouw van de veroordeelde, mr. M. Neijenhuis, gehoord. De officier van justitie stelde dat de omzettingsbeslissing, ondanks het ontbreken van een handtekening van een officier van justitie, rechtsgeldig was. De politierechter oordeelde echter dat de omzettingsbeslissing niet rechtsgeldig was, omdat deze niet was ondertekend door een bevoegde officier van justitie, wat noodzakelijk is voor de rechtsgeldigheid van de beslissing.
De politierechter verklaarde het bezwaarschrift gegrond en bepaalde dat de veroordeelde nog 18 uren taakstraf moest verrichten, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 9 dagen indien deze taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. De termijn voor het verrichten van de taakstraf werd vastgesteld op 3 maanden na de uitspraak. De beslissing werd genomen door mr. A.M.M. Lemmen, politierechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier.