ECLI:NL:RBMNE:2024:5664

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2024
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Zaaknummer
16/003682-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid

Op 2 oktober 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 april 2023 in Utrecht een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, terwijl zij een voetgangersoversteekplaats naderde, keek op haar navigatie en negeerde een rood verkeerslicht, waardoor zij twee overstekende voetgangers aanreed, die beiden overleden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat leidde tot de veroordeling tot een taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden. De rechtbank nam in haar overwegingen de impact van het ongeval op de nabestaanden mee en benadrukte dat de gevolgen van het ongeval onomkeerbaar zijn. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet alleen een moment van onoplettendheid had, maar gedurende een langere tijd niet op de weg had gelet, wat haar schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 bevestigde. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij ook de verklaringen van de nabestaanden zijn meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/003682-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 oktober 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 mei 2024 (regie) en 12 september 2024 (inhoudelijke behandeling). Op 18 september 2024 is het onderzoek ter terechtzitting enkelvoudig gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. Rethmeier en van hetgeen verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De nabestaanden van slachtoffer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) worden bijgestaan door mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort. De rechtbank heeft kennisgenomen van de spreekrechtverklaringen van [A] (moeder van [slachtoffer 1] ), [B] (grootvader van [slachtoffer 1] ) en de door mr. C.H. Dijkstra namens [C] (broer van [slachtoffer 1] ) voorgedragen brief.
De nabestaanden van slachtoffer [slachtoffer 2] worden bijgestaan door mr. R. Schreudering, advocaat te Utrecht. De rechtbank heeft kennisgenomen van de spreekrechtverklaringen van [D] (dochter van mevrouw [slachtoffer 2] ) en [E] (zoon van mevrouw [slachtoffer 2] ). Daarnaast heeft mr. R. Schreudering namens de door hem vertegenwoordigde nabestaanden het spreekrecht uitgeoefend.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
primair(artikel 6 Wegenverkeerswet)
op 21 april 2023 in Utrecht als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Biltse Rading, een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt door zich zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te gedragen door, terwijl zij een voetgangersoversteekplaats naderde, op het scherm van haar telefoon (navigatie) te kijken en/of in haar tas te rommelen en door rood licht te rijden, waardoor zij tegen de overstekende voetgangers is gebotst en als gevolg waarvan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn gedood;
subsidiair(artikel 5 Wegenverkeerswet)
op 21 april 2023 in Utrecht als bestuurder van een personenauto op de hiervoor beschreven manier gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat er geen formele belemmeringen zijn om de zaak inhoudelijk te behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. Voor wat betreft de mate van schuld heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het rijgedrag van verdachte kan worden gekwalificeerd als zeer onvoorzichtig en/of onoplettend in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Verdachte heeft langere tijd niet opgelet en haar aandacht niet bij de weg gehad, waardoor van momentane onoplettendheid geen sprake is.
Voor zover van belang worden de standpunten van de officier van justitie hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Volgens de raadsvrouw is slechts sprake geweest van een moment van onoplettendheid waardoor de ondergrens van artikel 6 WVW, de aanmerkelijke mate van schuld, niet wordt gehaald. De raadsvrouw voert aan dat verdachte was afgeleid door haar navigatie en in een moment van onoplettendheid, namelijk door het (kortstondig) op de navigatie kijken en zich te focussen op de stoplichten en borden die zich verder op de weg bevonden, een ernstig ongeval heeft veroorzaakt.
Daarnaast kan volgens de raadsvrouw niet bewezen worden dat verdachte heeft gerommeld in haar tas, zoals in de tenlastelegging is omschreven.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor zover van belang worden de standpunten van de verdediging hieronder besproken bij het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voordat de rechtbank overgaat tot een inhoudelijke beoordeling van deze zaak, merkt zij vooraf op dat een zaak als deze op geen enkele manier een goede uitkomst kan hebben. Er heeft een tragisch verkeersongeval plaatsgevonden, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] zijn overleden. Dat heeft niemand gewild. Het intense verdriet van de ouders, de broer, het broertje en de grootouders van [slachtoffer 1] en van de dochter en zoons van mevrouw [slachtoffer 2] is zeer invoelbaar. Zij hebben dat in de aangrijpende spreekrechtverklaringen duidelijk gemaakt.
De rechtbank moet op deze plaats de vragen beantwoorden of verdachte strafrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt en hoe haar rijgedrag juridisch gekwalificeerd kan worden. Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, in die zin dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] zijn overleden. De rechtbank merkt het rijgedrag van verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend.
De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
4.3.1
Bewijsmiddelen [1]
Een proces-verbaal van aanrijding misdrijf, voor zover inhoudende:
Locatie ongeval
Datum : 21 april 2023
Adres : Biltse Rading
Plaats : Utrecht
Wegsituatie : rechte weg
Bijzonderheden : op/nabij vop(de rechtbank begrijpt: voetgangersoversteekplaats) [2]
Betrokken partijen:
Betrokkene 1: personenauto, bestuurster [verdachte]
Betrokken 2: voetganger [slachtoffer 2] [3]
Betrokken 3: voetganger [slachtoffer 1] .
Bij of kort na het ongeval zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] overleden. [4]
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek, voor zover inhoudende:
Op 21 april 2023 omstreeks 15:30 uur heeft op de Biltse Rading in Utrecht een verkeersongeval plaatsgevonden. [5]
Voor bestuurders op de Biltse Rading die de oversteekplaats voor voetgangers naderden werd door middel van borden conform model J32 van bijlage 1 van het RVV 1990 met een onderbord met daarop de tekst “100 meter” kenbaar gemaakt dat zij een verkeerslicht naderden. [6]
Op het kruispunt stelden wij een onderzoek in naar de zichtbaarheid van de relevante verkeerslantaarns. Wij zagen dat de verkeerslantaarns op de rijrichting van de personenauto, op een afstand van circa 100 meter, duidelijk zichtbaar waren. [7]
Het verkeersongeval had plaatsgevonden ter hoogte van de oversteekplaats voor voetgangers. Deze oversteekplaats werd geregeld door middel van een verkeersregelinstallatie. De verkeersregelinstallatie en de bijbehorende lantaarns werkten naar behoren. [8]
Een proces-verbaal analyse VRI data, voor zover inhoudende:
Uit het onderzoek op de plaats van het verkeersongeval bleek dat de bestuurster van de personenauto had gereden over de rechterrijstrook van de Biltse Rading. De betreffende rijrichting was binnen de verkeerslichtenregeling opgenomen als richting 14.
De voetgangers staken de Biltse Rading over van rechts naar links, gezien vanuit de rijrichting van de personenauto. De betreffende looprichting was binnen de verkeerslichtenregeling opgenomen als richting 93. [9]
Analyse
Het verkeerslicht voor rechtdoorgaand verkeer (richting 14) straalde vanaf 15:28:59.6 uur rood licht uit. De personenauto deactiveerde detectielus d141, ongeveer 24 meter voor de stopstreep, om 15:29:06.5 uur. De personenauto activeerde detectielus d0512, ongeveer 17 meter na de stopstreep, om 15:29:08.9 uur. Het verkeersongeval had hiertussen plaatsgevonden. De bestuurster van de personenauto was het kruispunt opgereden op het moment dat het voor haar geldende verkeerslicht rood licht uitstraalde.
Het tijdsverschil tussen de start van de roodfase (15:28:59.6 uur) en de activatie van detectielus d143 (15:29:03.1 uur) bleek 2,9 seconde te zijn. Detectielus d143 lag 84,6 meter voor de stopstreep. Uit het PD-onderzoek is gebleken dat de verkeerslichten van richting 14 vanaf een afstand van 100 meter goed zichtbaar waren voor bestuurders op die rijrichting. Hieruit bleek dat de bestuurster van de personenauto 84,6 meter voor de stopstreep al had kunnen waarnemen dat het verkeerslicht rood licht uitstraalde. De bestuurster van de personenauto had bij een snelheid van 70 km/h het voertuig in deze afstand tot stilstand kunnen brengen.
Het tijdsverschil tussen de start van de roodfase (15:28:59.6 uur) en de de-activatie van detectielus d141 (15:29:06.5 uur) bleek 6,9 seconde te zijn. Detectielus d141 eindigde 24 meter voor de stopstreep. Wanneer de correctie van 0,6 seconde wordt toegepast, bleek dat de bestuurster van de personenauto het kruispunt was opgereden op het moment dat het voor haar geldende verkeerslicht minimaal 6,3 seconde rood licht uitstraalde. [10]
Het verkeersongeval had plaatsgevonden tussen de deactivatie van detectielus d141 (15:29:06.5 uur) en de activatie van detectielus d0512 (15:29:08.9 uur). De groenfase voor richting 93 was gestart om 15:29:00.5 uur en geëindigd om 15:29:06.6 uur. De geelfase voor richting 93 was gestart om 15:29:06.6 uur en geëindigd om 15:29:09.5 uur. Hieruit bleek dat de voetgangers het kruispunt opgelopen waren op het moment dat het voor hen geldende verkeerlicht (richting 93) constant groen of knipperend groen licht uitstraalde. [11]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 september 2024, voor zover inhoudende:
Vlak voor het ongeval op 21 april 2023 keek ik op het scherm van mijn mobiele telefoon naar de navigatie. Ik was bezig met de navigatie.
Ik heb de verkeerslichten bij de voetgangersoversteekplaats, het waarschuwingsbord en de voetgangers niet gezien.
Vlak voor de aanrijding heb ik geremd en naar links gestuurd om de voetgangers te ontwijken.
Een proces-verbaal van bevindingen van 22 april 2023, voor zover inhoudende:
Ik deelde de vrouw mede dat ik in het kader van het onderzoek haar telefoon in beslag zou nemen. Ik zag dat de vrouw knikte en dat zij vervolgens haar telefoon aan mij overhandigde. Ik zag dat dit een telefoon van het merk Apple type Iphone was. [12]
Ik zag dat het beeldscherm ingeschakeld was en dat er een kaart van navigatie werd getoond die ik herken van de website "Google maps”. [13]
Het schouwverslag van 21 april 2023 van [slachtoffer 2] , voor zover inhoudende:
Cliënt: [slachtoffer 2] .
Conclusie: een niet natuurlijk overlijden omdat betrokkene door een voertuig is aangereden. [14]
Het schouwverslag van 22 april 2023 van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende:
Cliënt: [slachtoffer 1] .
Conclusie: niet-natuurlijk overlijden door een hoog energetisch trauma van voetganger ( [slachtoffer 1] ) versus auto waarbij hersenschade, ruggenmerg schade en skeletschade is opgetreden. [15]
4.3.2
Bewijsoverwegingen
Vastgestelde feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast, dat overigens tussen partijen niet ter discussie heeft gestaan.
Op 21 april 2023 omstreeks 15:30 uur heeft er op de Biltse Rading in Utrecht ter hoogte van een voetgangersoversteekplaats een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een door verdachte bestuurde personenauto en overstekende voetgangers. Het verkeer bij deze voetgangersoversteekplaats werd geregeld door een (in werking zijnde) verkeersregelinstallatie. Verdachte heeft een in haar richting gekeerd verkeerslicht dat op rood stond genegeerd. Uit de data van de verkeersregelinstallatie blijkt dat verdachte vanaf 84,6 meter voor de stopstreep had kunnen waarnemen dat het verkeerslicht rood licht uitstraalde en het desbetreffende verkeerslicht al minimaal 6,3 seconden op rood stond op het moment dat verdachte de stopstreep passeerde. Op datzelfde moment staken mevrouw [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en [C] (broer van [slachtoffer 1] ) de voetgangersoversteekplaats over terwijl zij groen licht hadden. Verdachte is in botsing gekomen met [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] die als gevolg van deze botsing zijn overleden.
Het kijken op de navigatie en het rommelen in de tas
Om de vraag te kunnen beantwoorden of verdachte strafrechtelijk een verwijt kan worden gemaakt en hoe dat moet worden gekwalificeerd, moet gekeken worden wat verdachte precies wordt verweten en wat daarvan bewezen kan worden. De kern van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat zij niet, dan wel onvoldoende haar aandacht op de weg heeft gehouden en (daardoor) door het rode licht is gereden. In de tenlastelegging heeft het openbaar ministerie expliciet gedragingen genoemd waardoor verdachte niet zou hebben opgelet, namelijk het op de navigatie kijken van haar mobiele telefoon en het rommelen in de tas.
Om deze ten laste gelegde gedragingen te kunnen bewijzen moet de rechtbank buiten redelijke twijfel kunnen vaststellen dat verdachte deze gedragingen heeft begaan. Daarvoor moet de rechtbank goed kijken naar wat er in het dossier zit en wat als bewijs kan dienen. Als het gaat om verklaringen van een verdachte, dan zal de rechtbank ook goed moeten kijken naar die verklaringen, onder welke omstandigheden die zijn afgelegd en of er mogelijk ondersteuning voor de verklaring te vinden is in de vorm van ander bewijs.
Ten aanzien van het kijken op de navigatie heeft verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat zij vlak voor het ongeval op haar navigatie heeft gekeken en tegelijkertijd gefocust was op verkeerslichten en verkeersborden die zich verder op de weg zouden bevinden. De politieagent die haar telefoon na het ongeval in beslag nam, zag daarop ook dat de navigatie applicatie “Google Maps” open stond. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte op haar navigatie heeft gekeken.
Verdachte wordt ook verweten dat zij, terwijl zij de voetgangersoversteekplaats naderde, in haar tas aan het rommelen was. Dit zou verdachte direct na het ongeval verklaard hebben toen zij in de politiebus zat onderweg naar het bureau. Het bewijs voor deze gedraging kan in dit geval alleen gevonden worden in de verklaring die verdachte direct na het ongeval heeft afgelegd. Uit het dossier kan worden afgeleid dat verdachte direct na het ongeval ter plaatse in shock was. Naar het oordeel van de rechtbank moet behoedzaam worden omgegaan met een verklaring die direct na een heftig ongeval is afgelegd terwijl de verdachte mogelijk nog in een shocktoestand verkeerde. Dit geldt te meer nu verdachte tijdens het politieverhoor, dat op dezelfde dag plaatsvond, niet meer heeft verklaard over het rommelen in haar tas en in haar verklaring op zitting ook (deels) op deze eerdere verklaring terugkomt en hier een nadere uitleg voor heeft gegeven. Op zitting heeft verdachte verklaard dat zij op 21 april 2023 weliswaar in haar tas heeft gerommeld, maar dat dit op een eerder moment tijdens haar autorit was en niet tijdens het naderen van de voetgangersoversteekplaats op de Biltse Rading.
Het proces-verbaal waarin de verklaring van verdachte is opgenomen die zij direct na het ongeval heeft afgelegd, lijkt een samenvatting te zijn van hetgeen verdachte heeft verklaard. De verbalisant eindigt de weergave van haar verklaring met de woorden “althans woorden van gelijke strekking”. De rechtbank vindt in dit kader van belang dat zij op zitting heeft geconstateerd dat verdachte soms veel en onsamenhangend verklaart. De rechtbank acht het dan ook niet onaannemelijk dat verdachte op een dergelijke manier direct na het ongeval heeft verklaard, terwijl zij op dat moment ook nog mogelijk in shock was. Op basis van dit proces-verbaal kan de rechtbank niet uitsluiten dat verdachte meer heeft gezegd en ook kan de rechtbank niet vaststellen in welke context zij de uitspraken heeft gedaan. Gelet op deze omstandigheden kan de rechtbank niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat verdachte vlak voor of ten tijde van het ongeval heeft gerommeld in haar tas. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van deze ten laste gelegde gedraging.
Het voorgaande betekent niet dat de rechtbank vaststelt dat verdachte alleen maar naar haar navigatie heeft gekeken, maar dat staat in ieder geval vast op basis van het bewijs in het dossier. Mogelijk heeft verdachte nog andere dingen gedaan, maar dat kan op basis van het dossier niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld. Daarnaast staat vast dat verdachte het verkeerslicht bij de voetgangersoversteekplaats in zijn geheel niet heeft gezien en dat zij door het rode licht is gereden (dat al enige tijd op rood stond).
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of bewezen kan worden dat het verkeersongeval te wijten is aan de schuld van verdachte, in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste is gelegd. Over de vraag hoe dat moet worden beoordeeld wordt gekeken naar de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Daaruit volgt dat in zijn algemeenheid geldt dat niet kan worden gesteld dat één verkeersovertreding voldoende is voor schuld. Er moet gekeken worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank benadrukt dat - hoe begrijpelijk het ook is dat vanuit de nabestaanden gekeken wordt naar het gevolg van het handelen van verdachte (het doodrijden van [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] ) – uit de jurisprudentie van de Hoge Raad ook volgt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag van verdachte, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin, of dat voor bepaald gedrag een ergere gradatie van schuld van toepassing is, omdat de gevolgen heel groot zijn. Kortom: niet iedere verkeersovertreding of onvoorzichtigheid, hoe ernstig de gevolgen ook, betekent dat iemand een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt en dat iemand schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW. Om hiervan te kunnen spreken moet tenminste sprake zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Het ging de wetgever niet om lichte onachtzaamheid, maar grove onachtzaamheid. Een tijdelijk, kort moment van onoplettendheid in het verkeer hoeft geen schuld op te leveren.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een voetgangersoversteekplaats genaderd, terwijl zij onvoldoende haar aandacht op de weg heeft gehouden door in ieder geval vlak voor het ongeval op haar navigatie te kijken. Verdachte heeft (hierdoor) de verkeerslichten bij de voetgangersoversteekplaats niet opgemerkt. Dit terwijl zij reed op een rechte weg, vrij zicht had en er volgens verdachte nauwelijks ander verkeer op de weg was.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de verkeerslichten ruim voordat zij bij de voetgangersoversteekplaats aankwam had kunnen en moeten zien. Dat de huidige verkeerssituatie inmiddels anders (en veiliger) is ingericht, maakt dit niet anders. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het forensisch onderzoek blijkt dat de verkeerslichten ten tijde van het ongeval op een afstand van circa 100 meter duidelijk zichtbaar waren. Bovendien werd door middel van een waarschuwingsbord op een afstand van 100 meter kenbaar gemaakt dat men een verkeerslicht naderde. Ook dit waarschuwingsbord heeft verdachte niet gezien.
Op het moment dat verdachte de stopstreep passeerde, straalden de verkeerslichten al 6,3 seconden rood licht uit. Uit de analyse van de faselog blijkt dat verdachte 84,6 meter voor de stopstreep al had kunnen waarnemen dat de verkeerslichten op rood stonden. Verdachte reed met een geschatte gemiddelde snelheid, gelegen tussen de 60 per uur (km/u) en 69 km/u. Ter plaatse was 70 kilometer km/u toegestaan. Gelet op de gemiddelde snelheid waarmee verdachte reed en de afstand van 84,6 meter zou zij, uitgaande van een snelheid van 69 km/u (omgerekend 19,2 m/s), 4,4 seconden gezien kunnen hebben dat het verkeerslicht op rood stond, en uitgaande van een snelheid van 60 km/u (omgerekend 16,67 m/s), 5 seconden gezien kunnen hebben dat het verkeerslicht op rood stond. Gelet op het eerdergenoemde feit dat de verkeerslichten ook al op 100 meter afstand te zien waren, en op dezelfde afstand tevens een waarschuwingsbord geplaatst was dat verdachte niet heeft gezien, kan vastgesteld worden dat verdachte dus langer dan deze 4,4 tot 5 seconden haar blik en aandacht niet op de weg heeft gehouden. Van een enkel moment van onoplettendheid, zoals door de raadsvrouw is betoogd, is dan ook geen sprake.
De rechtbank stelt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen vast dat verdachte gedurende een langere tijd, in ieder geval meerdere seconden, haar blik en aandacht niet op de weg heeft gehad. Verdachte heeft het waarschuwingsbord, het verkeerslicht, en de voetgangers niet gezien, maar had dit wel kunnen en moeten zien. De rechtbank concludeert dat dit rijgedrag van verdachte, gelet op de tijdsspanne waarin verdachte onoplettend is geweest, als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend kan worden beschouwd, zodat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van zeer onvoorzichtig rijgedrag (ernstige schuld). Zoals hiervoor overwogen levert niet iedere onoplettendheid en onvoorzichtigheid schuld in strafrechtelijke zin op. Dan moet er meer aan de hand zijn, zodat sprake is van een aanmerkelijke onoplettendheid en onvoorzichtigheid. Daar is in dit geval sprake van, zoals de rechtbank hiervoor heeft uitgelegd. Om vast te kunnen stellen dat sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag (ernstige schuld) is meer nodig dan wat er in deze zaak bewezen kan worden, namelijk het gedurende enkele seconden niet opletten door op de navigatie te kijken, en vervolgens een rood stoplicht te missen, hoe ernstig de gevolgen ook zijn.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 21 april 2023 te Utrecht, als verkeersdeelnemer namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de weg, de Biltse Rading, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend, terwijl zij, verdachte, een voetgangersoversteekplaats naderde (hetgeen 100 meter voor die oversteekplaats was aangeduid middels een verkeersbord RVV J32)
- op het scherm van haar mobiele telefoon (navigatie) te kijken; en
- niet te stoppen voor een in haar, verdachtes, rijrichting gekeerd verkeerslicht dat reeds (minimaal 6,3 seconden) rood licht uitstraalde en
- geen voorrang te verlenen aan voetgangers die doende waren de Biltse Rading over te steken (terwijl het verkeerslicht voor die voetgangers op dat moment groen licht uitstraalde) en
- niet tijdig en voldoende af te remmen en niet tijdig en voldoende uit te wijken voor die voetgangers,

waardoor zij, verdachte, tegen voornoemde voetgangers is aangereden, waardoor anderen, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] werden gedood.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Primair:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft in het kader van de strafmaat het volgende aangevoerd. Dit afschuwelijke gevolg heeft verdachte niet gewild. Zij weet dat door haar toedoen twee personen zijn komen te overlijden en dat is een gegeven dat zij haar hele leven bij zich zal moeten dragen. Verder dient de op te leggen straf in verhouding te zijn met de mate van verwijtbaarheid en mag de straf niet in overwegende mate worden ingegeven door de ernst van de gevolgen. De verdediging verzoekt de rechtbank om de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen, omdat verdachte haar rijbewijs nodig heeft voor haar werk.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek en ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan
Op 21 april 2023 heeft verdachte zich als bestuurder van een personenauto in aanzienlijke mate onvoorzichtig en onachtzaam gedragen, door niet voldoende haar aandacht op de weg te houden. Hierdoor is zij door rood gereden en is zij tegen [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] aangereden die overstaken op een voetgangersoversteekplaats terwijl zij groen licht hadden. Als gevolg daarvan zijn [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] overleden. [C] , de destijds 8-jarige broer van [slachtoffer 1] , was hiervan getuige.
[A] , de moeder van [slachtoffer 1] , en [B] , de grootvader van [slachtoffer 1] , hebben ter zitting op indringende wijze naar voren gebracht hoe groot de verslagenheid en het verdriet was én is vanwege de dood en het plotselinge verlies van hun zoon, [C] en [F] ’ broer en hun kleinzoon. De brief die de inmiddels 9-jarige [C] heeft geschreven, is ter zitting voorgelezen. [16]
De rechtbank is er van doordrongen geraakt dat het leven van de familie [familie] , zoals uit de verklaring van [A] ter zitting blijkt, blijvend ontwricht is. [A] vertelde dat toen [slachtoffer 1] stief, ook hun toekomstperspectief van een gelukkig gezin met 3 kinderen stierf. De gangmaker en verbinder van hun gezin viel weg. De dagen voelen voor hun nu soms zo duister, dat ze helemaal niets voelen en geen toekomst meer zien. [C] heeft niet alleen zijn broertje verloren, maar worstelde ook met het beeld van het ongeluk op zijn netvlies, alle keuzes die gepaard gingen met het afscheid nemen van zijn broertje [slachtoffer 1] en schuldgevoelens over de aanrijding zelf. Een onbezorgde kindertijd heeft hij niet meer, en zijn broertje [F] ook niet.
[D] en [E] , de dochter en zoon van mevrouw [slachtoffer 2] , hebben ter zitting op indrukwekkende wijze verteld dat het verlies van hun moeder een enorme impact heeft op hun leven en dat van hun broer [G] . Zoals [D] het verwoordde is, met het overlijden van hun moeder ook een belangrijk deel van haar kinderen, hun levensvreugde en hun toekomstbeeld weg. Dat dit alles gebeurde op de verjaardag van [G] , zoon van mevrouw [slachtoffer 2] en broer van [D] en [E] , maakt het verdriet voor hem nog lastiger te dragen, zo vertelde [E] . Zijn verjaardag werd hierdoor voor altijd omgebogen tot een dag van rouw en verdriet.
Het is de rechtbank duidelijk geworden dat het leven van de nabestaanden voorgoed is veranderd.
Met dit gemis zullen zij de rest van hun leven geconfronteerd blijven. Dat [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] geliefd waren en dagelijks gemist worden, blijkt ook uit de aanwezigheid van veel andere nabestaanden en vrienden bij de zitting. Ook hun verdriet is invoelbaar.
Verdachte zal verder moeten leven met de gedachte dat zij, onbedoeld en ongewild, schuld heeft aan de dood van [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] en dat zij het leven van [slachtoffer 1] ’s ouders, [slachtoffer 1] ’s broers, de kinderen van mevrouw [slachtoffer 2] en verdere familie en vrienden onomkeerbaar heeft veranderd.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar een uittreksel justitiële documentatie (‘het strafblad’) betreffende verdachte van 6 september 2024, waaruit blijkt dat verdachte een boete opgelegd heeft gekregen voor het rijden onder invloed in 2007. Gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank dit niet in strafverzwarende zin meenemen.
Verder is gebleken dat verdachte na het verkeersongeval op 21 april 2023 bekeurd is voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden en voor het niet stoppen voor een rood knipperend overweglicht. De verdachte wekt hiermee de indruk dat zij nog steeds niet geleerd heeft haar volle aandacht bij de weg te houden en zich te houden aan de verkeersregels, met alle (mogelijke) gevolgen van dien. Dit vindt de rechtbank kwalijk en baart de rechtbank zorgen. De rechtbank neemt dit in strafverzwarende zin mee.
De strafoplegging
De rechtbank vindt het belangrijk te benadrukken dat geen straf bestaat die de vreselijke gevolgen van dit verkeersongeval ongedaan kan maken en die in verhouding kan staan tot het verlies van de nabestaanden.
Bij het bepalen van de soort straf en de hoogte daarvan moet de rechtbank de bewezenverklaring als uitgangspunt nemen. Er wordt bij de strafoplegging gekeken naar de (in dit geval desastreuze) gevolgen van de gemaakte verkeersfout, maar de straf moet ook en vooral in verhouding blijven met de ernst van de gemaakte verkeersfout en de mate van schuld daaraan van verdachte. In dit geval is aanmerkelijke schuld bewezenverklaard. Daarmee komt zij tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie, waardoor zij aan verdachte ook een andere en lagere straf zal opleggen dan door de officier van justitie geëist.
Om te bevorderen dat voor dezelfde feiten door rechtbanken en gerechtshoven ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting ontwikkeld (ook wel LOVS-oriëntatiepunten genoemd). Anders dan de officier van justitie, sluit de rechtbank gelet op de bewezenverklaring aan bij de oriëntatiepunten uit de categorie ‘aanmerkelijke schuld’ in plaats van ‘ernstige schuld’. De rechtbank heeft hierbij acht geslagen op de ernst van de gedragingen van de verdachte en de jurisprudentie in dit soort zaken. In de categorie ‘aanmerkelijke schuld’ met een dodelijk slachtoffer vermelden de oriëntatiepunten een taakstraf van 240 uur en een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
De rechtbank komt – met inachtneming van het vorenstaande – tot het oordeel dat een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank zal geen gevangenisstraf opleggen. Zij vindt dat niet passend gelet op de omstandigheden in deze zaak en kijkend naar straffen die worden opgelegd in soortgelijke zaken. Dat neemt niet weg dat de rechtbank zich realiseert dat de nabestaanden van [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] als gevolg van hun overlijden nog altijd immens verdrietig en boos zijn.
Voor wat betreft de duur van de aan verdachte op te leggen taakstraf overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om van voornoemd oriëntatiepunt af te wijken. Dit is ook de maximale taakstraf die de rechtbank op grond van de wet kan opleggen voor één feit. Voor wat betreft de aan verdachte op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid ziet de rechtbank in het verkeersgedrag van verdachte na het verkeersongeval aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt. Er wordt een langere ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd om het belang van voorzichtig gedrag in het verkeer te benadrukken en om andere verkeersdeelnemers voor langere tijd te beschermen tegen verdachte haar rijgedrag. De rechtbank is zich er van bewust dat verdachte haar auto nodig heeft voor haar werk, maar vindt de verkeersveiligheid een zwaarwegender belang.
De rechtbank komt alles afwegende tot het oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 18 maanden passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
- ontzegt verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
18 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Michon, voorzitter, mr. N.P.J. Janssens en mr. S.E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.S.M. van Duinkerken, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 oktober 2024.
Bijlagen:
Bijlage 1 - de (gewijzigde) tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
zij, op of omstreeks 21 april 2023 te Utrecht, als verkeersdeelnemer namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de weg, de Biltse Rading, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, terwijl zij, verdachte, een voetgangersoversteekplaats naderde (hetgeen 100 meter voor die oversteekplaats was aangeduid middels een verkeersbord RVV J32)
- op het scherm van haar mobiele telefoon (navigatie) te kijken en/of in haar tas te rommelen, althans niet voortdurend althans niet voldoende haar blik en/of aandacht op de weg te houden en/of
- niet te stoppen voor een in haar, verdachtes, rijrichting gekeerd verkeerslicht dat reeds (minimaal 6,3 seconden) rood licht uitstraalde en/of
- geen voorrang te verlenen aan een of meer voetgangers die doende waren de de Biltse Rading over te steken (terwijl het verkeerslicht voor die voetgangers op dat moment groen licht uitstraalde) en/of
- niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor die voetgangers,
waardoor zij, verdachte, tegen voornoemde voetgangers is aangereden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] werden gedood.
(Artikel art 6 Wegenverkeerswet 1994)
Subsidiair:
zij, op of omstreeks 21 april 2023, te Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de weg, de Biltse Rading, terwijl zij, verdachte, een voetgangersoversteekplaats naderde (hetgeen 100 meter voor die oversteekplaats was aangeduid middels een verkeersbord RVV J32)
- op het scherm van haar mobiele telefoon (navigatie) te kijken en/of in haar tas te rommelen, althans niet voortdurend althans voldoende haar blik en/of aandacht op de weg te houden en/of
- niet te stoppen voor een in haar, verdachtes, rijrichting gekeerd verkeerslicht dat reeds (minimaal 6,3 seconden) rood licht uitstraalde en/of
- geen voorrang te verlenen aan een of meer voetgangers die doende waren de de Biltse Rading over te steken (terwijl het verkeerslicht voor die voetgangers op dat moment groen licht uitstraalde) en/of
- niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet, althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor die voetgangers,
waardoor zij, verdachte, tegen voornoemde voetgangers is aangereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeerd op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(Artikel art 5 Wegenverkeerswet 1994)
Bijlage 2 - Reactie van de rechtbank op de brief van [C]
Beste [C] ,
We hebben een brief van jou gekregen. Daarom schrijven wij jou nu.
Je hebt ons geschreven wat jij hebt gezien direct na het ongeluk. Jouw brief is op de zitting voorgelezen zodat iedereen kon horen wat jij hebt gezien, en wij hebben het goed gehoord.
Toen we een besluit in de zaak gingen nemen hebben we ook gekeken naar jouw brief, net als naar alle andere verklaringen in het dossier.
We vinden het heel knap van je dat je een brief hebt geschreven en ons zo duidelijk kon vertellen wat jij hebt gezien. Goed gedaan. Dank je wel.
Met vriendelijke groet,
L.C. Michon, rechter
N.P.J. Janssens, rechter
S.E. van den Brink, rechter
G.S.M. van Duinkerken, griffier

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 januari 2024, genummerd PL0900-2023116575, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 110. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Alle opgenomen bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Pagina 5.
3.Pagina 6.
4.Pagina 7.
5.Pagina 13.
6.Pagina 19.
7.Pagina 33.
8.Pagina 41.
9.Pagina 62.
10.Pagina 65.
11.Pagina 65-66.
12.Pagina 94
13.Pagina 95
14.Een geschrift, te weten een schouwverslag, opgemaakt op 21 april 2023, p. 55-57.
15.Een geschrift, te weten een schouwverslag, opgemaakt op 22 april 2023, p. 49-50.
16.De rechtbank heeft een brief teruggeschreven aan [C] en die wordt na deze uitspraak verzonden. De inhoud van deze brief is opgenomen in bijlage 2 bij dit vonnis.