In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een studente en twee onderwijsinstellingen. De studente, hierna te noemen [eiseres], had een stageovereenkomst gesloten met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en vorderde schadevergoeding wegens studievertraging die zij zou hebben opgelopen door de voortijdige beëindiging van haar stage. De stage was beëindigd na twee negatieve beoordelingen van haar onderzoeksopzet, wat leidde tot een gebrek aan vertrouwen van de stagegever in de voortgang van de stage. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de stageovereenkomst een overeenkomst is waarbij de student, de stagegever en de onderwijsinstelling betrokken zijn. De rechter oordeelde dat [gedaagde sub 2] op grond van de stageovereenkomst gerechtigd was om de stage voortijdig te beëindigen, gezien de omstandigheden en de eerdere beoordelingen van [eiseres].
De rechter heeft ook overwogen dat hoewel [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig schriftelijk de redenen voor de beëindiging aan [eiseres] hebben medegedeeld, dit niet leidde tot aansprakelijkheid. De kantonrechter concludeerde dat er geen grond was voor aansprakelijkheid van de onderwijsinstellingen voor de studievertraging van [eiseres]. De vordering van [eiseres] werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de student als de onderwijsinstellingen in het kader van stageovereenkomsten en de gevolgen van negatieve beoordelingen voor de voortgang van studies.