ECLI:NL:RBMNE:2024:566

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/1991
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek Wajong-uitkering na eerdere afwijzing op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een herzieningsverzoek van een Wajong-uitkering. Eiser, geboren in 1975, had eerder in 2009 een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die was afgewezen omdat hij op zijn achttiende verjaardag niet arbeidsongeschikt was. In februari 2022 diende eiser een nieuwe aanvraag in, waarbij hij stelde dat hij al sinds 1989 arbeidsongeschikt is door PTSS en andere psychische klachten. Het Uwv beschouwde deze aanvraag als een verzoek om terug te komen op de eerdere afwijzing, maar concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere beslissing konden onderbouwen.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv zich terecht baseerde op de medische rapporten van verzekeringsartsen en dat eiser zijn betoog over de onzorgvuldigheid van het medisch onderzoek niet voldoende had onderbouwd. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn claims kon ondersteunen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv de afwijzing van het herzieningsverzoek terecht in stand had gelaten en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij claims van arbeidsongeschiktheid en de voorwaarden waaronder een herzieningsverzoek kan worden gehonoreerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] uit [plaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: J. Swart).

Inleiding

1. Eiser, geboren op [geboortedatum] 1975, is op [geboortedag] 1993 achttien jaar oud geworden. Op 5 oktober 2009 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering moet vast komen staan dat eiser gedurende zijn achttiende levensjaar (dus van [geboortedag] 1992 tot en met [geboortedag] 1993) 52 weken aansluitend voor 25% of meer arbeidsongeschikt is. Omdat uit onderzoek blijkt dat eiser op zijn achttiende verjaardag minder dan 25%, namelijk 0%, arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, heeft het Uwv de aanvraag van eiser bij besluit van 23 augustus 2010 afgewezen.
2. Op 15 februari 2022 heeft eiser bij het Uwv opnieuw een Wajonguitkering aangevraagd. Daarbij heeft hij vermeld dat hij al vanaf 1989 arbeidsongeschikt is als gevolg van PTSS, een verlaagd intelligentieprofiel heeft, onderliggende persoonlijkheids- en ontwikkelingsproblematiek en klachten die passen bij ADHD en een stoornis in het autistisch spectrum. Bij zijn aanvraag heeft eiser een psychologisch onderzoeksrapport uit 2021 van zijn neuropsycholoog bij Altrecht en een hulpverleningsverslag van 4 februari 2022 van Exodus meegestuurd.
3. Het Uwv heeft de tweede aanvraag van eiser opgevat als een verzoek om terug te komen op de afwijzing van 23 augustus 2010 (een herzieningsverzoek). Gelet op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), moet dan sprake zijn van nieuwe feiten of omstandigheden die bij de beoordeling in 2010 niet bekend waren en niet bekend konden zijn. Het nieuwe feit of de nieuwe omstandigheid moet er dus toe leiden dat eiser alsnog gedurende zijn achttiende levensjaar voor 52 weken aansluitend voor ten minste 25% arbeidsongeschikt is, of, als dat niet blijkt, binnen een termijn van vijf jaar daarna sprake is van toegenomen klachten vanuit dezelfde ziekteoorzaak op grond waarvan eiser alsnog voor ten minste 25% arbeidsongeschikt is. [1]
4. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft onderzoek gedaan en geconcludeerd dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Bij besluit van 23 augustus 2023 (
het primaire besluit) heeft het Uwv het herzieningsverzoek van eiser dan ook afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft heronderzoek gedaan, maar komt tot dezelfde conclusie als de eerste verzekeringsarts. Bij besluit van 28 februari 2023 (
het bestreden besluit) heeft het Uwv de afwijzing van het herzieningsverzoek van eiser daarom in stand gelaten.
5. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Bij brief van 31 oktober 2023 heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om aanvullende beroepsgronden in te dienen. Eiser heeft hier geen gebruik van gemaakt. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Op 13 december 2023 heeft eiser aan de rechtbank laten weten dat hij niet op een zitting wil verschijnen. Vervolgens heeft de rechtbank met toestemming van partijen bepaalt dat een zitting achterwege blijft [2] Op 15 januari 2024 heeft zij het onderzoek gesloten.

Overwegingen

6. De rechtbank stelt voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel:
 op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 geen tegenstrijdigheden bevatten, en;
 voldoende begrijpelijk zijn.
De rapporten en besluiten zijn in beroep aanvechtbaar. Daarvoor moet eiser aanvoeren (en zo nodig aannemelijk maken) dat de rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de voorwaarden wordt voldaan. Om voldoende aannemelijk te maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel informatie van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk. Dit betekent dat hoe eiser zich zelf voelt zonder dat daar een medische onderbouwing voor is, niet genoeg is om bij de rechtbank gelijk te krijgen.
7. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel. Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens eiser afgegaan op een door de eerste verzekeringsarts geschetst onjuist en onrealistisch beeld van de werkelijke beperkingen waar eiser mee kampt.
8. De rechtbank kan eiser niet volgen. Eiser heeft zijn betoog namelijk helemaal niet concreet gemaakt. Hij heeft geenszins duidelijk gemaakt waarom het medisch onderzoek onzorgvuldig zou zijn, en niet concreet gemaakt welke beperkingen zouden zijn onderschat of onjuist/onrealistisch neergezet. Ook niet nadat de rechtbank hem in de gelegenheid heeft gesteld om zijn beroepsgronden aan te vullen.
9. De rechtbank ziet niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en was aanwezig bij de telefonische hoorzitting in bezwaar. Zij heeft de bezwaren van eiser en alle medische informatie die eiser (zowel bij zijn aanvraag als in bezwaar) heeft meegestuurd, kenbaar bij haar beoordeling betrokken. Vervolgens heeft zij begrijpelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe haar beoordeling tot stand is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de medische beoordeling daarmee aan de drie voorwaarden die in overweging 6. zijn genoemd. Dat betekent dat het Uwv zich bij het bestreden besluit mocht baseren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
10. De rechtbank ziet ook niet dat het medisch onderzoek onjuist zou zijn. De klachten die eiser heeft als gevolg van zijn PTSS zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontstaan in de laatste detentieperiode waar eiser in 2019 uit is ontslagen, en hebben daarom geen betrekking op het achttiende levensjaar van eiser en de vijf jaar daarna. Hetzelfde geldt voor de klachten die eiser ondervindt van de slaapapneu die in 2019 bij hem is vastgesteld. Dit zijn dus weliswaar nieuwe feiten en omstandigheden, maar die hebben geen betrekking op de periode waar het in deze zaak om gaat. De overige psychische klachten van eiser zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep al bij de beoordeling in 2010 betrokken. Zij ziet geen aanleiding om verdergaande beperkingen aan te nemen. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om aan de juistheid van deze beoordeling te twijfelen. Eiser heeft zijn betoog niet onderbouwd met nieuwe medische informatie van een arts of medisch behandelaar. Ook heeft eiser niet specifiek gemaakt waarom uit de medische informatie die in het dossier zit, het tegendeel zou blijken.

Conclusie

11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de afwijzing van het herzieningsverzoek van eiser terecht in stand gelaten in het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer – de Bruin, griffier. De beslissing is op 7 februari 2024 in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 3:3 van de Wajong.
2.Artikel 8:57, eerste lid, van de Awb maakt dat mogelijk.