ECLI:NL:RBMNE:2024:565

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
UTR 23/3998
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor transformatie van pand naar appartementen in Zeist

Op 8 februari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een aantal eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De eisers, bewoners van een zijstraat in Zeist, maakten bezwaar tegen de omgevingsvergunning die was verleend voor de transformatie van een pand naar zes appartementen. Ze vreesden dat deze transformatie zou leiden tot een toename van de parkeerdruk in hun straat, waar al een tekort aan parkeerplaatsen heerst. De rechtbank constateerde echter dat er al een bestaand tekort aan parkeerplaatsen was en dat de realisatie van de appartementen zou leiden tot een afname van de parkeerbehoefte. De rechtbank oordeelde dat de eisers geen feitelijke gevolgen ondervonden van de omgevingsvergunning en dat zij daarom niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt. Het beroep van de eisers werd niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. De rechtbank benadrukte dat de eisers geen recht hebben op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, en is openbaar uitgesproken op 8 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2] ,
[eiser 3] ,
[eiser 4] ,[eiser 5],
allen uit [woonplaats] , eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist

(gemachtigde: mr. L. van de Schepop).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder] B.V.uit [vestigingsplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. R. den Boogert).

Inleiding

1. Eisers wonen in de [straat 1] in [woonplaats] , een zijstraat van de [straat 2] . Het pand aan de [adres] (het perceel) was op de begane grond in gebruik als slagerij en broodjeszaak met op de verdieping een zelfstandige woning. Vergunninghouder wil het pand op het perceel transformeren naar in totaal zes appartementen, waarbij op de begane grond vijf appartementen worden gerealiseerd (het bouwplan). Het college heeft op 20 december 2022 een omgevingsvergunning verleend voor het splitsen van het pand. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.1.
Met het bestreden besluit van 4 juli 2023 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
1.2.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Vergunninghouder heeft schriftelijk op het beroep gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 2] , [eiser 5] en [eiser 4] namens eisers, de gemachtigde van het college, vergezeld door [A] en [B] , de vergunninghouder, vertegenwoordigd door [C] en [D] en de gemachtigde van de vergunninghouder, vergezeld door mr. [E] .
Beoordeling door de rechtbank
2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
Ontvankelijkheid
3. Voordat de rechtbank het beroep van eisers inhoudelijk kan beoordelen, moet zij eerst ambtshalve beoordelen of het beroep van eisers ontvankelijk is. Als eisers geen belanghebbenden zijn bij het besluit, kunnen zij geen beroep instellen bij de bestuursrechter. [1] De rechtbank is van oordeel dat eisers geen belanghebbenden zijn bij dit besluit en zal uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Rechtspraak over belanghebbende
4. Het uitgangspunt is dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.
5. Of iemand feitelijke gevolgen ondervindt van een besluit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij worden wel vuistregels gehanteerd. Als een betrokkene zicht heeft op de locatie waarop het besluit ziet, leidt dit tot het aannemen van belanghebbendheid, tenzij dit zicht van zeer geringe betekenis is. Ontbreekt zicht op de locatie waarop het besluit ziet, dan leiden afstanden groter dan zo’n 100 meter over het algemeen niet tot het aannemen van belanghebbendheid en wordt soms ook in geval van nog kleinere afstanden geen belanghebbendheid aangenomen. Bij het toepassen van de correctie ‘gevolgen van enige betekenis’ wordt verder gekeken naar de factoren afstand tot, planologische uitstraling van en milieugevolgen van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [2]
6. Als geen feitelijke gevolgen worden ondervonden of de feitelijke gevolgen die worden ondervonden niet van enige betekenis zijn, wordt geen belanghebbendheid aangenomen.
Is er sprake van feitelijke gevolgen?
7. De rechtbank is van oordeel dat eisers geen feitelijke gevolgen van het besluit om de omgevingsvergunning te verlenen ondervinden. De rechtbank betrekt daarbij de volgende feiten en omstandigheden. De afstand tussen het perceel en de woningen van eisers bedraagt respectievelijk 95, 118, 125 en 184 meter. De rechtbank acht de afstand van de woningen van eisers tot het perceel dusdanig groot dat niet aannemelijk is dat eisers vanwege de afstand feitelijke gevolgen zullen ondervinden van het bouwplan. Niet weersproken is dat eisers vanuit hun woningen geen zicht hebben op het perceel. Dat betekent dat ook dit aspect geen rol speelt bij beantwoording van de vraag of eisers feitelijke gevolgen zullen ondervinden van het bouwplan.
8. Met de verleende omgevingsvergunning wijzigt het gebruik van het perceel. Op de zitting hebben eisers toegelicht dat hun voornaamste bezwaar is dat de parkeerdruk nog verder toe zal nemen in hun straat. De parkeerdruk in hun straat neemt al jaren toe, omdat er in de buurt meerdere bedrijfspanden zijn getransformeerd naar appartementen. De straat waar eisers wonen ligt aan de rand van een betaald parkeren zone. Het perceel waar de appartementen komen ligt in een betaald parkeren zone. Door de komst van deze zes appartementen verwachten eisers dat de parkeeroverlast nog verder zal toenemen, omdat de ervaring is dat men een parkeerplek zoekt waar niet betaald hoeft te worden. Dat ondervinden eisers dagelijks in de praktijk. Volgens eisers zal de parkeerbehoefte ook verschuiven van overdag naar de avond en de nacht. Het college heeft bij het verlenen van deze omgevingsvergunning onvoldoende rekening gehouden met de gewijzigde parkeerbehoefte en de verschuiving naar de avond en de nacht. Ook hebben eisers op de zitting gewezen op het nieuwe parkeerbeleid van het college.
9. De rechtbank merkt allereerst op dat de verleende omgevingsvergunning getoetst wordt naar de situatie op 4 juli 2023. Toen heeft het college het bestreden besluit genomen. Parkeerbeleid, dat dateert van na die datum kan daarom niet worden betrokken bij de heroverweging van het bestreden besluit. Overigens is het nieuwe parkeerbeleid nog niet vastgesteld door de gemeenteraad.
10. In deze zaak gaat het om de transformatie van een winkelpand met bovenwoning naar zes appartementen. De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de Parkeerbeleidsnota Zeist 2004 [3] (de parkeerbeleidsnota).
11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling hoeft bij de boordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort aan parkeerplaatsen kan buiten beschouwing worden gelaten. [4] Dat betekent in dit geval dat het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning alleen rekening hoeft te houden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de te realiseren appartementen ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte van het pand.
12. Niet in geschil is dat er in de bestaande situatie een parkeerbehoefte is van 12.4 tot 12.9 parkeerplaatsen op grond van de parkeerbeleidsnota. Er zijn geen parkeerplaatsen aanwezig op het eigen perceel. Parkeren vindt plaats in de openbare ruimte. Met het bouwplan worden in totaal zes appartementen gerealiseerd. De parkeerbehoefte van de te realiseren appartementen varieert, afhankelijk van de locatie (centrum of schil) en de categorie woning (goedkoop, midden of duur), tussen de 7.8 en 10.8 parkeerplaatsen. Gelet hierop heeft het college terecht geconcludeerd dat door het verlenen van deze omgevingsvergunning geen sprake is van een toename, maar juist van een afname van de parkeerbehoefte. De stelling van eisers dat de parkeerdruk toeneemt als gevolg van deze omgevingsvergunning volgt de rechtbank dan ook niet. Daarbij komt dat een bestaand tekort in de parkeerbehoefte, zoals in de oude situatie, met deze omgevingsvergunning niet hoeft te worden opgelost volgens de geldende rechtspraak.
13. Hieruit volgt dat ook ten aanzien van het aspect parkeerdruk eisers geen feitelijke gevolgen zullen ondervinden van de verleende omgevingsvergunning. Eisers hebben dan ook geen rechtstreeks belang bij het bestreden besluit en kunnen daarom niet als belanghebbenden worden aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning dus niet inhoudelijk en deze vergunning blijft dus in stand. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M.M. Tijink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:425.
3.Artikel 4.1, onder b, van de regels van het ‘Paraplubestemmingsplan Parkeernormen Zeist’.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2234.