ECLI:NL:RBMNE:2024:5649
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning in het bestuursrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente heeft de WOZ-waarde vastgesteld op € 813.000,- per waardepeildatum 1 januari 2022, wat geldt voor het belastingjaar 2023. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting nodig vonden en heeft de zaak op basis van de ingediende stukken beoordeeld. Eiser betwistte de hoogte van de WOZ-waarde en stelde dat deze niet hoger dan € 712.000,- mocht zijn. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Eiser's argumenten over de vergelijkbaarheid van de referentiewoningen en de stijging van de WOZ-waarde in vergelijking met eerdere jaren werden door de rechtbank verworpen.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, omdat de heffingsambtenaar voldoende bewijs heeft geleverd dat de WOZ-waarde van de woning correct is vastgesteld. Eiser krijgt geen gelijk en er is geen ruimte voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.