ECLI:NL:RBMNE:2024:5648
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de WOZ-waarde van een woning in het bestuursrecht
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de WOZ-waarde van zijn woning beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 504.000,- per waardepeildatum 1 januari 2022, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 471.000,-. Eiser betwistte deze waarde en stelde dat deze te hoog was, met een eigen inschatting van € 360.000,-. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde voldoende had onderbouwd met een taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met referentiewoningen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Eiser's argumenten over de stijging van de WOZ-waarde ten opzichte van voorgaande jaren en de onderhoudstoestand van de woning werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en er geen veroordeling van de heffingsambtenaar in proceskosten of vergoeding van griffierecht plaatsvond.