In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 2 oktober 2024, vordert eiseres, die een affectieve relatie had met gedaagde, de terugbetaling van een bedrag van € 13.500,00 dat zij stelt dat gedaagde van haar heeft geleend. Daarnaast vordert zij de afgifte van persoonlijke spullen die gedaagde nog in zijn bezit zou hebben. Gedaagde ontkent echter dat hij geld heeft geleend en stelt dat hij een deel van de spullen niet in zijn bezit heeft.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering tot terugbetaling van het geleende bedrag. De rechter concludeert dat er geen bewijs is dat er een leningsovereenkomst is gesloten tussen partijen, en dat gedaagde daarom niet verplicht is om het bedrag terug te betalen. Eiseres heeft niet aangetoond dat er afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van het geld.
Wat betreft de vordering tot afgifte van persoonlijke spullen, heeft de kantonrechter vastgesteld dat gedaagde wel enkele van de gevraagde spullen in zijn bezit heeft, waaronder een fotocamera en een portrettekening. De rechter heeft gedaagde veroordeeld om deze spullen binnen twee weken na de zitting af te geven bij het kantoor van de gemachtigde van eiseres. De vordering tot afgifte van andere kledingstukken is afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat gedaagde deze kleding in zijn bezit heeft.
De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.