ECLI:NL:RBMNE:2024:5629

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
11139808 \ UC EXPL 24-3766
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van onbetaalde factuur en totstandkoming van overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde]. De zaak betreft een onbetaald gebleven factuur van € 356,35 die door [eiseres] aan [gedaagde] is verzonden na het verrichten van juridische werkzaamheden. De kern van het geschil ligt in de vraag of er tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er op 5 februari 2024 telefonisch contact is geweest tussen [gedaagde] en [eiseres], waarin de voorwaarden voor de juridische dienstverlening zijn besproken. De kantonrechter concludeert dat er een overeenkomst van opdracht is ontstaan, waardoor [gedaagde] verplicht is om de factuur te betalen.

De kantonrechter heeft verder geoordeeld dat de vordering tot betaling van de factuur wordt toegewezen, omdat [gedaagde] niet heeft betwist dat de werkzaamheden zijn verricht en dat de factuur correct is. Daarnaast heeft de kantonrechter de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen, omdat [eiseres] niet heeft voldaan aan de stelplicht met betrekking tot de aanmaning. Ook zijn de verzoeken van [gedaagde] om haar adresgegevens te verwijderen uit de dagvaarding en om communicatie te verwijderen uit de database van [eiseres] afgewezen, omdat hier geen wettelijke grondslag voor is.

Tot slot is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 448,54. De wettelijke rente over de proceskosten is toegewezen, evenals de wettelijke rente over het te betalen bedrag van de factuur. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11139808 \ UC EXPL 24-3766
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. [A] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 mei 2024 met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek met producties;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Daarna is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van de zaak

[gedaagde] heeft met [eiseres] op 5 februari 2024 contact gehad in verband met het starten van een gerechtelijke procedure. Partijen zijn verdeeld over de vraag of er op dat moment tussen hen een overeenkomst (van opdracht) tot stand is gekomen. De kantonrechter komt hierna tot de conclusie dat partijen met elkaar een overeenkomst hebben gesloten. Daarom heeft [gedaagde] een betalingsverplichting tegenover [eiseres] . De vordering tot betaling van de factuur van € 356,35 wordt toegewezen.

3.De beoordeling

Het wettelijk kader van een overeenkomst van opdracht
3.1.
De overeenkomst van opdracht is de overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich tegenover de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten die in iets anders bestaan dan het tot stand brengen van een werk van stoffelijke aard, het bewaren van zaken, het uitgeven van werken of het vervoeren of doen vervoeren van personen of zaken (artikel 7:400 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Zo’n overeenkomst komt tot stand door een aanbod (van de opdrachtgever) en aanvaarding (van de opdrachtnemer)(artikel 6:217 BW).
Er is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen tussen [gedaagde] en [eiseres]
3.2.
[eiseres] is een advocatenkantoor in [plaats] en mr. [A] is werkzaam bij dit advocatenkantoor. Tussen partijen staat – als niet weersproken door [gedaagde] – vast dat [gedaagde] op 5 februari 2024 met [eiseres] (in de persoon van mr. [A] ) telefonisch contact heeft gehad over het starten van een (kort geding)procedure tegen haar werkgever. Ook staat onweersproken vast dat in dat gesprek aan [gedaagde] is uitgelegd wat [eiseres] voor [gedaagde] kan betekenen en welk uurtarief in dat geval door [eiseres] in rekening zou worden gebracht aan [gedaagde] . Na dit telefoongesprek heeft [eiseres] aan [gedaagde] een
e-mailbericht verzonden (op 5 februari 2024 om 15:37 uur) met het verzoek om aanvullende documenten. In dat e-mailbericht staat: “
Dank voor het prettige gesprek van vanmorgen en uw toelichting op de situatie. (…) Ik heb enige tijd nodig om dit te bestuderen. Om u zo goed mogelijk bij te kunnen staan ontvang ik graag nog een aantal aanvullende documenten (…). Na ontvangst van de stukken ontvangt u in een afzonderlijke e-mail van ons de link ter verificatie en de opdrachtbevestiging. Zoals besproken bedraagt mijn uurtarief op dit moment € 155,- exclusief btw. (…).” De verzochte aanvullende documenten heeft [gedaagde] diezelfde dag aan [eiseres] verzonden, zo blijkt uit productie 1 bij dagvaarding. In het licht van deze omstandigheden staat voor de kantonrechter vast dat [gedaagde] akkoord is gegaan met de voorwaarden waaronder [eiseres] voor haar juridische werkzaamheden zou verrichten en dat het de bedoeling was dat [eiseres] deze werkzaamheden daadwerkelijk zou gaan verrichten. Daarmee staat vast dat tussen partijen een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. Dat het toesturen van documenten geen toestemming is voor een opdracht, zoals [gedaagde] stelt, is in beginsel juist. Maar het toesturen van deze documenten is in dit geval een reactie geweest na het telefonisch contact met [eiseres] en op een verzoek van [eiseres] . Met inachtneming van het telefoongesprek en het diezelfde dag toesturen van documenten heeft [gedaagde] aldus de bedoeling gehad om akkoord te gaan met het door [eiseres] voor [gedaagde] verrichten van werkzaamheden en de voorwaarden waaronder dat zou plaatsvinden. Daarvoor is niet vereist dat [gedaagde] eerst een schriftelijke overeenkomst ondertekent.
3.3.
De consensus tussen partijen blijkt ook uit de opdrachtbevestiging van de zijde van [eiseres] (per brief van 6 februari 2024) waarin staat: “
Hiermee bevestig ik u de opdracht aan [eiseres] B.V. ( [eiseres] ), zoals u die mij op 5 februari 2024 hebt gegeven. Wij danken u hartelijk voor uw opdracht en het vertrouwen dat daaruit spreekt.”
Bovendien zijn als productie 3 bij dagvaarding verschillende e-mailberichten overgelegd waaruit volgt dat [eiseres] daadwerkelijk is gestart met het verrichten van werkzaamheden.
3.4.
De kantonrechter passeert vervolgens de stelling van [gedaagde] dat er pas een overeenkomst tot stand zou komen, nadat [eiseres] alle stukken van [gedaagde] had ontvangen én beoordeeld. Dat dit een afspraak was, is namelijk niet gebleken. Op 5 februari 2024 heeft [eiseres] tweemaal aan [gedaagde] bericht dat er een opdrachtbevestiging zal worden verzonden. Eerst in het e-mailbericht waarin ook is verzocht om aanvullende documenten (zoals geciteerd in overweging 3.2.) en daarna nogmaals in een e-mailbericht van 5 februari 2024 (om 17:28 uur): “
De opdrachtbevestiging zal verstuurd worden door onze secretaresse.” Deze e-mailberichten zijn verzonden voordat [eiseres] is gestart met de beoordeling van de stukken. [gedaagde] heeft op dat moment niet aan [eiseres] bericht dat er nog geen opdrachtbevestiging kon worden verzonden, omdat pas na bestudering van de stukken een overeenkomst tot stand zou komen. In tegendeel; op 6 februari 2024 vindt er tussen [eiseres] en [gedaagde] een e-mailwisseling plaats over de inhoud van de opdracht van [gedaagde] aan [eiseres] en over de haalbaarheid van het starten van een gerechtelijke procedure.
3.5.
Op basis van het voorgaande is de conclusie dat er tussen partijen overeenstemming was, zodat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] stelt nog dat [eiseres] had moeten aangeven dat de kans op succes in een procedure gering was en dat [eiseres] om die reden de opdracht had moeten weigeren. Voor zover hiermee een beroep wordt gedaan op schending van de zorgplicht, die een opdrachtnemer ( [eiseres] ) heeft op grond van artikel 7:401 BW, slaagt dat niet. Op het moment van het aanvaarden van het aanbod was [eiseres] immers met de inhoud van de aanvullende stukken nog niet bekend en zij kon dus ook nog geen inschatting maken van de kans op succes in een procedure. Dat kon daarom ook geen reden zijn om de opdracht te weigeren.
[gedaagde] is verplicht om de aan haar verzonden factuur te betalen
3.6.
Niet is betwist dat [eiseres] werkzaamheden heeft verricht en dat zij daarvoor op
13 februari 2024 een factuur heeft verzonden aan [gedaagde] . Tegen de hoogte van de factuur is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat [gedaagde] het bedrag van € 356,35 inclusief btw moet betalen. De over de hoofdsom gevorderde wettelijk rente zal ook worden toegewezen, omdat deze niet door [gedaagde] is weersproken. Dat [gedaagde] in een schuldhulpverleningstraject zit en niet in staat is om de kosten te betalen, ontslaat [gedaagde] niet van de betalingsverplichting. Dit is daarom geen reden om de vordering van [eiseres] af te wijzen, zoals [gedaagde] heeft verzocht.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar
3.7.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 53,45. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). [eiseres] heeft niet gesteld op welke datum de aanmaning door [gedaagde] op zijn laatst is ontvangen of op welke datum de aanmaning is verzonden, zodat niet is voldaan aan de stelplicht (Hoge Raad 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704). Bovendien heeft [eiseres] de aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW niet overgelegd, waardoor niet is voldaan aan de verplichting om de stukken waarop een beroep is gedaan, over te leggen (artikel 85 lid 1 Rv). De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt om deze redenen afgewezen.
De verzoeken van [gedaagde] worden afgewezen
3.8.
Vanwege haar recht op privacy heeft [gedaagde] verzocht om haar adresgegevens te (laten) verwijderen uit de dagvaarding en om mr. [A] te verzoeken alle communicatie en toegestuurde stukken te verwijderen uit de database van [eiseres] . Op deze verzoeken kan de kantonrechter niet beslissen, omdat deze procedure zich hier niet voor leent en er bovendien geen wettelijke grondslag is voor toewijzing van die verzoeken.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.9.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Dat mr. [A] werkzaam is als advocaat bij [eiseres] en er daarom sprake is van de omstandigheid dat [eiseres] interne kosten heeft gemaakt voor het voeren van de onderhavige procedure, vormt geen gegronde reden om haar een vergoeding voor salaris gemachtigde te ontzeggen. De proceskosten van [eiseres] worden daarom begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
164,00
(2,00 punten × € 82,00)
- nakosten
41,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
448,54
3.10.
De wettelijke handelsrente is niet van toepassing op vorderingen tot betaling van proceskosten. Daarom zal slechts de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 356,35, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van 26 februari 2024, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 448,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijs het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.