In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een vennootschap onder firma (v.o.f.) die in de jaren 2019 en 2020 het op haar bedrijf rustende pluimveerecht heeft overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in 2019 een voordeel heeft genoten van € 3.019,24 en in 2020 van € 2.517,96, wat resulteert in een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 5.537,22. De vordering tot ontneming is ingediend door de officier van justitie, mr. J.P. Senior, die stelde dat het volledige bedrag aan de staat moest worden betaald. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, voerde aan dat de betalingsverplichting lager zou moeten zijn, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder de veroordeelde handelde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde op de hoogte was van de regels en dat er geen aanleiding was om het bedrag te verlagen. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en de betalingsverplichting vastgesteld op € 5.537,22, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters.