ECLI:NL:RBMNE:2024:5620

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
81/337766-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit overtreding van de Meststoffenwet door een vennootschap onder firma

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 september 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een vennootschap onder firma (v.o.f.) die in de jaren 2019 en 2020 het op haar bedrijf rustende pluimveerecht heeft overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in 2019 een voordeel heeft genoten van € 3.019,24 en in 2020 van € 2.517,96, wat resulteert in een totaal wederrechtelijk verkregen voordeel van € 5.537,22. De vordering tot ontneming is ingediend door de officier van justitie, mr. J.P. Senior, die stelde dat het volledige bedrag aan de staat moest worden betaald. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. G.R.A.G. Goorts, voerde aan dat de betalingsverplichting lager zou moeten zijn, gezien de bijzondere omstandigheden waaronder de veroordeelde handelde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de veroordeelde op de hoogte was van de regels en dat er geen aanleiding was om het bedrag te verlagen. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en de betalingsverplichting vastgesteld op € 5.537,22, gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 81/337766-21 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige economische kamer op de vordering van de officier van justitie tot ontneming
in de zaak tegen
v.o.f. [veroordeelde] ,
gevestigd te [adres] , [vestigingsplaats] ,
hierna: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. J.P. Senior en van hetgeen [vennoot] , vennoot van veroordeelde, namens veroordeelde en de raadsman van veroordeelde, mr. G.R.A.G. Goorts, advocaat te Deurne, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 7.524,07 kan worden toegewezen. De betalingsverplichting kan op hetzelfde bedrag worden vastgesteld.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de betalingsverplichting lager dient te worden vastgesteld dan het geschatte voordeel, omdat veroordeelde in een bijzondere situatie verkeerde door de handelswijze die jarenlang werd goedgekeurd. Daarnaast zijn de NVWA en de officier van justitie ten onrechte uitgegaan van de marktprijs voor het leasen van pluimveerechten. In plaats daarvan dient het wederrechtelijk voordeel te worden gebaseerd op (het surplus van) de prijs van pluimveerechten die veroordeelde verhuurde aan anderen.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 16 september 2024 van deze rechtbank, veroordeeld, voor zover van belang, de volgende strafbare feiten:
ten aanzien van feit 1 en feit 2: opzettelijke overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, Meststoffenwet, begaan door een rechtspersoon,
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Over het jaar 2019
Uit het vonnis in de hoofdzaak van 16 september 2024 volgt dat veroordeelde in 2019 het op haar bedrijf rustende pluimveerecht heeft overschreden met 3.084 PE. Als gevolg daarvan heeft veroordeelde voordeel genoten. Veroordeelde had die overschrijding van pluimveerechten namelijk moeten compenseren door pluimveerechten bij te leasen (standpunt officier van justitie) of door af te zien van het verleasen van het surplus aan eigen rechten (standpunt verdediging). Nu veroordeelde in december 2019 meer pluimveerechten heeft verleast dan de genoemde 3.084 PE, is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het wederrechtelijk voordeel bestaat uit de lease-inkomsten die veroordeelde daarvan heeft genoten. Het voordeel staat daarmee gelijk aan de ten onrechte ontvangen lease-inkomsten van 3.084 PE. Die inkomsten waren per pluimveerecht gemiddeld lager dan de marktleaseprijs van € 1,48, namelijk € 0,979 per pluimveerecht. De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde die prijs voldoende heeft onderbouwd en aannemelijk gemaakt. Dit blijkt uit de door de verdediging overgelegde lease factuur over 2019, die onderdeel uitmaakt van het dossier. [1] Uit die factuur volgt dat 18.000 productierechten werden verleast voor een totaal prijs van € 17.622,-.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel in 2019, bedraagt:
overschrijding 3.084 PE
x€ 0,979 per pluimveerecht = € 3.019,24
Gelet hierop stelt de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor het jaar 2019 vast op € 3.019,24.
Over het jaar 2020
Uit het vonnis in de hoofdzaak van 16 september 2024 volgt dat veroordeelde in 2020 het op haar bedrijf rustende pluimveerecht (4.621 PE) heeft overschreden met 2.325 PE.
Ook in dit jaar heeft veroordeelde meer pluimveerechten verleast dan dit aantal. De verdediging heeft aangevoerd dat veroordeelde over het jaar 2020 een gemiddelde prijs van € 0,923 per pluimveerecht heeft gekregen. Die gemiddelde prijs heeft veroordeelde echter niet goed onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de door veroordeelde overgelegde facturen van 2020 [2] uitgegaan moet worden van een hogere gemiddelde prijs per pluimvee-eenheid, en wel als volgt:
Factuur 8 december 2020
Factuur 9 december 2020
Factuur 18 december 2020
Totaal
Aantal verhuurde pluimveerechten
5000
2500
4300
11.8
Prijs per pluimveerecht
€ 1,-
€ 1,05
€ 1,20
Totaal
€ 5.000,-
€ 2.625,-
€ 5.160,-
€ 12.785,-
De gemiddelde prijs per pluimvee-eenheid is dus € 12.785
/11.800 = € 1,083.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel in 2020, bedraagt:
overschrijding 2.325 PE
x€ 1,083 per pluimveerecht = € 2.517,96.
Gelet hierop stelt de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor het jaar 2020 vast op € 2.517,96.
Conclusie
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt daarmee € 3.019,24 (voor 2019) + € 2.517,96 (voor 2020) = € 5.537,22
3.3
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 5.537,22. Er bestaat geen aanleiding om die lager vast te stellen zoals door de verdediging is betoogd. Zoals ook in het strafvonnis is overwogen, was de ‘houdbaarheidsdatum’ van de interpretatie uit 2010 ten aanzien van dwergouderdieren zeker tegen het einde van 2019 verlopen en heeft veroordeelde dat kunnen en moeten weten.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 5.537,22,-;
- legt de veroordeelde
de verplichting op tot betaling van € 5.537,22,- aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. M.J. Westerink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.S. Stekkel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 september 2024.

Voetnoten

1.Bijlage bij de schriftelijke reactie van veroordeelde van 14 oktober 2021, die als bijlage is toegevoegd aan het aanvullend proces-verbaal van 14 oktober 2021 van de NVWA.
2.Bijlage bij de schriftelijke reactie van veroordeelde van 14 oktober 2021, die als bijlage gevoegd bij het aanvullend proces-verbaal van 14 oktober 2021 van de NVWA.