4.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In 2019 en 2020 werd op het bedrijf van v.o.f. [verdachte] pluimvee gehouden. Het betroffen zogenaamde dwergouderdieren (hennen en hanen) van vleeskuikens. Dit betreft een vleesras dat trager groeit en een lager gewicht heeft dan gangbare vleesrassen. In artikel 18 Meststoffenwet (MW) wordt bepaald dat de aantallen kippen, onderscheiden naar diercategorie, worden uitgedrukt in pluimvee-eenheden (hierna: PE) overeenkomstig de in bijlage II van diezelfde wet daarvoor opgenomen normen. In bijlage II onder II punt 4 MW is onder andere als diercategorie genoemd: “ouderdieren van vleesrassen”. Deze diercategorie moet berekend worden met 1,48 pluimvee-eenheid (PE) per dier per jaar. Een landbouwer mag niet meer pluimvee gemiddeld houden in een jaar dan het voor het bedrijf geregistreerde aantal pluimveerechten.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de afgelopen jaren discussie is geweest over de vraag of dwergouderdieren van vleesrassen, gelet op het lagere gewicht en de daarmee gepaard gaande lagere mestuitstoot, volgens de huidige regeling in de diercategorie “ouderdieren van vleesrassen” moeten vallen. In een e-mail van december 2010 van [A] , een ambtenaar van LNV, naar de heer [B] staat:
“Indien er voor een bepaalde diercategorie geen dierrechteneenheid is vastgesteld, kan een
diercategorie gebruikt worden die de betreffende diercategorie het beste benadert. In het
kader van de zogenoemde 'vrije bewijsleer' kunnen vermeerderingsbedrijven met
dwergmoederdieren dus afwijken van de lijst van het dierrechtenstelsel.”
En:
“Als aannemelijk gemaakt kan worden dat Hubbard dwergouderdieren meer lijken op gangbare legouderdieren dan op gangbare vleeskuikenouderdierrassen dan is dus afwijking van de lijst van het dierreehtenstelsel mogelijk. mits de betreffende bedrijven bij controles deze goede onderbouwing kunnen laten zien.”
Hierdoor zouden de dieren in de categorie van legouderdieren (legkippen - categorie 301) mogen worden geplaatst in plaats van in de gangbare categorie vleeskuikenouderdierrassen (vleeskippen - categorie 311) en was het toegestaan om een omrekenfactor van 1,00 PE te hanteren, in plaats van 1,48 PE. De (inhoud van de) e-mail is verspreid in de pluimveesector en de NVWA heeft van 2010 tot en met 2017 niet actief gehandhaafd. In een e-mail van april 2018 is door [C] , een ambtenaar van LNV, aan de heer [B] kenbaar gemaakt dat er werd teruggekomen op het standpunt uit de e-mail van 2010.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2
De feiten
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de navolgende feiten.
De NVWA heeft bij verdachte op 28 mei 2021 een controle op pluimveerecht uitgevoerd over de jaren 2019 en 2020.
Uit de door verdachte opgemaakte veesaldokaart van 2019 blijkt dat verdachte in het kalenderjaar 2019 gemiddeld 2876 dwergouderdieren heeft gehouden.In het kalenderjaar 2019 zijn 2.846 PE geregistreerd.Uit onderzoek blijkt dat in I&R KIP, het identificatie en registratiesysteem van RVO voor de registratie van kippen, een ander aantal kippen staat geregistreerd dan vermeld op de veesaldokaart van 2019. Uit een factuur (bijlage 13) blijkt een aanvoer van 5.175 stuks hennen en hanen op 5 april 2019 met afleveradres “V.O.F. [verdachte] [adres] , [vestigingsplaats] ” en geen 3.474 stuks zoals verdachte op 5 april 2019 in de veesaldokaart 2019 (bijlage 5) had vermeld aan de hand van de getoonde vrachtbrief. Aan de hand van deze informatie wordt een gecorrigeerde veesaldokaart opgemaakt, waaruit blijkt dat verdachte in 2019 gemiddeld 4.006,7 stuks ouderdieren van vleesrassen heeft gehouden in plaats van de gemiddeld 2.876 stuks.
Uit de door verdachte opgemaakte veesaldokaart van 2020 blijkt dat verdachte in het kalenderjaar 2020 gemiddeld 4.659 dwergouderdieren heeft gehouden.In het kalenderjaar 2020 zijn 4.621 PE geregistreerd.Uit onderzoek blijkt dat in I&R KIP een ander aantal kippen staat geregistreerd dan vermeld op de veesaldokaart van 2020. Aan de hand van deze informatie wordt een gecorrigeerde veesaldokaart opgemaakt, waaruit blijkt dat verdachte in 2020 gemiddeld 4693,4 stuks ouderdieren van vleesrassen heeft gehouden in plaats van de gemiddeld 4.659 stuks.
Bewijsoverwegingen
Pluimvee-eenheden: 1,00 PE of 1,48 PE
Zoals in de inleiding aangegeven, blijkt uit bijlage II MW dat voor ouderdieren van vleesrassen moet worden gerekend met 1,48 PE per dier per jaar. Het werkelijk aantal gehouden ouderdieren was in het kalenderjaar 2019 4006,7 stuks, afgerond 4007 stuks. Verdachte had dus (1,48 x 4.007 =) 5.930 PE nodig, terwijl zij maar beschikte over 2.846 PE. Voor het kalenderjaar 2020 was dat 4.693,4 stuks, afgerond 4.693 stuks, waardoor verdachte (1,48 x 4.693 =) afgerond 6.946 PE nodig had, terwijl zij maar beschikte over 4.621 PE. De verdediging heeft betoogd dat voor de dwergouderdieren moet worden gerekend met 1,00 PE en dat de omrekenfactor van 1,48 PE buiten toepassing moet worden gelaten. Daarvoor wijst de verdediging onder andere op de genoemde mail uit 2010 van LNV, op het rapport van de Wageningen Universiteit uit juni 2019 en de daaropvolgende brieven van LTO Nederland, NVP en NOP. De rechtbank constateert echter dat in de wet- en regelgeving geen aparte categorie is vastgesteld voor dwergouderdieren van vleesrassen ondanks de discussie die al jaren daarover wordt gevoerd tussen de pluimveesector en het ministerie. Naar het oordeel van de rechtbank moet dan ook worden uitgegaan van de in de wet vastgelegde categorie van 1,48 PE.
OpzetDe rechtbank acht bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 20 MW. Voldoende is dat het opzet is gericht op de handelingen zelf, in dit geval het bewust houden van het tenlastegelegde aantal kippen, uitgedrukt in pluimvee-eenheden, en het beschikken over het aantal tenlastegelegde pluimveerechten. Door meer dieren te houden dan de beschikbare pluimveerechten is het opzet van verdachte gegeven. Dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat per dier gerekend werd c.q. mocht worden met 1,00 PE per dier, maakt dat niet anders.
De verdediging heeft verder bepleit dat verdachte dacht minder dieren te houden dan de door de NVWA vastgestelde aantallen, omdat zij uitging van de aantallen aangevoerde dieren die op de vrachtbonnen vermeld waren en daar ook vanuit mocht gaan. Het aantal kippen op de vrachtbonnen week af van het aantal kippen op de aankoopfacturen, die door de eigenaar van de kippen, [onderneming] B.V., werd ingevoerd in het registratiesysteem I&R KIP. De NVWA is voor wat betreft het gemiddeld aantal gehouden dieren uitgegaan van de aantallen die op de facturen en in het registratiesysteem I&R KIP zijn vermeld. De rechtbank ziet geen reden om andere aantallen te volgen dan de aantallen die in het registratiesysteem I&R KIP zijn geregistreerd en gaat ook uit van dat aantal gehouden dieren. Het registratiesysteem I&R KIP vormt in Nederland de officiële bedrijfsdatabank voor de pluimveesector (zie pagina 3 van het dossier). In I&R KIP meldt een pluimveehouder binnen 5 werkdagen alle verplaatsingen van pluimvee (aan- én afvoer). Verdachte is als pluimveehouder verantwoordelijk, om bij te houden hoeveel dieren zij houdt en daarmee ook voor de juiste registratie in I&R KIP. Ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte wist dat [onderneming] B.V. de aantallen en andere gegevens in I&R KIP invulde aan de hand van de gegevens op de aankoopfacturen, terwijl verdachte niet zelf over deze aankoopfacturen beschikte. Verdachte controleerde ook niet of de aantallen van de aankoopfacturen overeenkwamen met de aantallen van de vrachtbrieven. Verdachte heeft daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij meer kippen hield in het kalenderjaar 2019 en 2020 dan zij aannam op basis van de vrachtbrieven.
Vrijspraak medeplegenDe rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 en feit 2 laste gelegde medeplegen, omdat niet is gebleken dat verdachte de feiten samen met een of meer anderen heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4
Bewijsmiddelen
De verklaring van verdachte
Bij de controle van de NVWA op 28 mei 2021 bij mijn bedrijf v.o.f. [verdachte] te [vestigingsplaats] werd mij verteld dat er stukken misten. Ik kon de gevraagde stukken toen niet tonen.
Een proces verbaal van bevindingen
Ik verzocht [vennoot] de legkaarten te tonen van 2019 en 2020. [vennoot] gaf aan de legkaarten van 2019 en 2020 niet in zijn bezit te hebben.
Ik zag dat een aanvoer van 90 hanen op 3 april 2020 en een aanvoer van 60 hanen op 31 augustus 2020 in I&R KIP/Avined staan geregistreerd. Ik zag dat deze aanvoeren niet vermeld zijn op de gemailde veesaldokaart 2020 van gecontroleerd bedrijf. [vennoot] gaf desgevraagd aan daar niets van af te weten.
Bewijsoverwegingen
Uit artikel 32 lid 1 en lid 2 Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet volgt dat een landbouwer per bedrijf en per kalenderjaar een inzichtelijke administratie bijhoudt. Deze administratie dient in ieder geval gegevens te bevatten over de aantallen op het bedrijf gehouden of aanwezige, kippen en het gemiddeld in het kalenderjaar op het bedrijf gehouden aantal van deze dieren. Artikel 34 van het Uitvoeringsbesluit bepaalt dat de administratie tijdig, volledig en naar waarheid wordt bijgehouden. Artikel 40 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet bepaalt dat wijzigingen in de aantallen op het bedrijf aanwezige kippen binnen drie dagen na de datum waarop zich een wijziging heeft voorgedaan in de administratie worden opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte per kalenderjaar niet volledig de administratie bijgehouden, omdat zij geen legkaarten van 2019 en 2020 kon tonen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zijn vader vermoedelijk wel over de ontbrekende stukken beschikte, maar dat zijn vader tijdens de controle in het ziekenhuis lag. De rechtbank overweegt dat verdachte de stukken niet heeft kunnen tonen bij de controle op 28 mei 2021, maar ook later (nadat was aangegeven dat deze stukken ontbraken) de stukken niet heeft verstrekt.
De rechtbank overweegt dat voor naleving van de op verdachte rustende wettelijke administratieplichten de legkaarten/legkalenders noodzakelijk zijn. Aan de hand van de legkaarten wordt een duidelijk beeld gegeven van de op dat moment aanwezige dieren door per dag en per week de uitval (sterfte) te registreren Wijzigingen in de aantallen dienen immers binnen drie dagen in de administratie te worden verwerkt. Door geen legkaarten te hebben, heeft verdachte dus geen volledige administratie bijgehouden (feit 3) en door geen legkaarten/legkalender te tonen en de aanvoer van hanen niet te verwerken op de veelsaldokaart 2020 heeft zij eveneens geen inzichtelijke administratie bijgehouden (feit 4).
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van feit 4 voor zover haar wordt verweten geen facturen te hebben kunnen tonen. Op grond van bovenstaande wet- en regelgeving is verdachte niet verplicht om over de facturen te beschikken, te meer nu zij kippen hield voor een ander bedrijf en bij die ander de facturen wel in de administratie waren opgenomen.
Vrijspraak medeplegenDe rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 3 en feit 4 laste gelegde medeplegen, omdat niet is gebleken dat verdachte de feiten samen met een of meer anderen heeft gepleegd.