ECLI:NL:RBMNE:2024:5614

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
26 september 2024
Zaaknummer
1609026524
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met een minderjarige, waarbij de rechtbank rekening houdt met persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een gevangenisstraf oplegt

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1996, heeft op 9 mei 2022 in Houten ontuchtige handelingen gepleegd met een toen 15-jarig meisje. De rechtbank heeft het feit bewezen verklaard, waarbij de verdachte onder andere het zoenen, aanraken van de borsten en seksueel binnendringen van het slachtoffer heeft gepleegd. De rechtbank heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn middelenproblematiek en de stappen die hij heeft ondernomen voor behandeling. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 91 dagen opgelegd, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en daarnaast een taakstraf van 150 uren. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 2.500 toegewezen gekregen, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft benadrukt dat de geestelijke en lichamelijke integriteit van minderjarigen moet worden beschermd en dat dergelijke feiten ernstige gevolgen kunnen hebben voor de slachtoffers. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer heeft meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.090265.24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 juli 2024 (pro forma) en 10 september 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. G.A. Hoppenbrouwers en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. R.G.J. Booij, advocaat te Vleuten, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. P. van der Geest naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 9 mei 2022 in Houten ontuchtige handelingen heeft gepleegd met de toen 15-jarige [slachtoffer] , bestaande uit:
- het zoenen/tongen van haar;
- het aanraken/betasten van haarde borsten;
- het brengen/duwen van zijn vinger(s) in de haar vagina;
- het brengen/duwen van zijn penis in de vagina.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 september 2024;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 21 mei 2022, genummerd 0900-2022130026-11, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, houdende de aangifte door [slachtoffer] , doorgenummerde pagina 13 e.v..

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 9 mei 2022 te Houten, met [slachtoffer] ,
geboren op [geboortedatum 2] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft
gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van
het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het zoenen/tongen van die [slachtoffer] en
- het aanraken/betasten van de borsten van die [slachtoffer] en
- het brengen/duwen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en
- het brengen/duwen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 91 dagen, waarvan een gedeelte van 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als (bijzondere) voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en controle op middelengebruik;
- een taakstraf van 150 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op het tijdsverloop tussen het strafbare feit en de behandeling van de strafzaak. Daarnaast vraagt de verdediging bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoon van verdachte, het feit dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen en dat hij zelf professionele hulp heeft ingeschakeld. De verdediging heeft bepleit te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, in combinatie met een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Inleiding
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel contact met een minderjarig meisje van 15 jaar oud terwijl hij indertijd zelf 26 jaar oud was. Verdachte leerde het meisje, dat uithuisgeplaatst was en in een meidenhuis woonde, kennen via een vriend. Zij hebben elkaar vervolgens een aantal keren ontmoet. Toen ze voor de derde keer afspraken, nam verdachte alcohol en softdrugs mee. Verdachte nam het slachtoffer vervolgens mee naar een afgelegen plek, waar zij bier hebben gedronken en softdrugs hebben gebruikt. Verdachte heeft daar vervolgens onbeschermde seks met haar gehad.
Ernst van het feit en de omstandigheden
De wetgever heeft de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan 16 jaar uitdrukkelijk beschermd, onder meer omdat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn. Zij worden geacht niet zelfstandig voldoende de emotionele gevolgen van seksueel contact te kunnen inschatten. Ontuchtige handelingen, van welke aard en intensiteit en onder welke omstandigheden ook, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten doorkruisen een normale seksuele ontwikkeling en kunnen voor minderjarigen ernstige gevolgen hebben die zij nog lange tijd met zich dragen. Daarbij moeten zij beschermd worden tegen personen die door hun leeftijd overwicht op hen hebben. Dat is de reden dat de wetgever seksueel contact tussen volwassen en kinderen onder de zestien jaren strafbaar heeft gesteld. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het seksuele contact tussen verdachte en [slachtoffer] grote impact op haar heeft gehad. Zo heeft zij verteld dat zij te kampen had met forse herbelevingen en dat zij een EMDR-behandeling heeft ondergaan. Ondanks dat het inmiddels beter met haar gaat ervaart zij nog altijd psychische klachten, is haar gevoel van vertrouwen aangetast en heeft zij moeite met het aangaan van intieme relaties. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een jong meisje. Verdachte heeft op geen enkel moment stil gestaan bij de mogelijke schadelijke gevolgen voor het – gelet op haar leeftijd en haar persoonlijke situatie– kwetsbare slachtoffer. De rechtbank rekent hem dit aan.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 6 september 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Uit het reclasseringsrapport van 8 augustus 2024, uitgebracht door L.C. van der Noorda en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat verdachte kampt met middelenproblematiek en onbehandelde psychosociale problematiek. Hij heeft zich vrijwillig aangemeld bij De Waag en is gemotiveerd om in behandeling te gaan. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf een meldplicht, ambulante behandeling en controle op middelengebruik.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Het bewezenverklaarde feit betreft een ernstig delict waarvan – blijkens de op de zitting afgelegde slachtofferverklaring – het slachtoffer tot op de dag van vandaag nog last ondervindt. Een dergelijk feit rechtvaardigt in principe een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de strafoplegging spelen echter ook andere aspecten een rol
.De rechtbank ziet een gemotiveerde verdachte die met zijn problemen aan de slag wil gaan. Hij heeft zich ingeschreven voor een behandeling bij De Waag, omdat hij inziet dat hij serieuze problemen heeft en dat hij met het seksuele contact met [slachtoffer] een grote misstap heeft begaan. Ook is verdachte na de bewuste dag niet meer in contact gekomen met politie en justitie. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur bij die stand van zaken niet passend is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden is. Aan dit voorwaardelijke deel verbindt de rechtbank de algemene voorwaarden en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten de meldplicht, een ambulante behandeling en controle op middelengebruik. Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf op voor de duur van 150 uren.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.500. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie verzoekt het gehele bedrag toe te wijzen, inclusie wettelijke rente, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en daaraan gekoppeld gijzeling als verdachte niet betaalt.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt het bedrag te matigen tot een bedrag van € 1.500 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek kan vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van de aantasting ‘op andere wijze’ kan sprake zijn indien de aard en ernst van de normschending met zich brengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zó voor de hand liggen, dat de aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. De rechtbank overweegt dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer] in de huidige zaak met zich brengen dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Dit wordt eveneens onderbouwd door het bij de vordering overgelegde bericht van Pluryn van 29 augustus 2024, waarin vermeld staat dat [slachtoffer] een EMDR-behandeling heeft ondergaan in mei 2022.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er seksueel contact heeft plaatsgevonden tussen het destijds 15-jarige slachtoffer en de 26-jarige verdachte. Het jonge slachtoffer verbleef op dat moment in een zogeheten ‘meidenhuis’, bestemd voor meisjes die niet langer thuis konden wonen. De lichamelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer is in ernstige mate aangetast. De impact is groot en het slachtoffer zal nog jaren moeten leven met de gevolgen van het handelen van de verdachte. De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding, rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, naar billijkheid op € 2.500. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2022 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.500, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 9 mei 2022 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 35 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 91 dagen;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van 90 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij Inforsa Reclassering op het adres Wittevrouwenkade 6 in Utrecht meldt. Verdachte blijf zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* zich laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
* indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrisch ziektebeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, kan een vordering of verzoek tot wijziging van de bijzondere voorwaarden worden gedaan;
* meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.500;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 2.500 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 35 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Reijnierse, voorzitter, mrs. J. Edgar en G.M.C. Klink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Wolters, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 september 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 9 mei 2022 te Houten, althans in Nederland, met [slachtoffer] ,
geboren op [geboortedatum 2] 2007, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft
gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van
het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het zoenen/tongen van die [slachtoffer] en/of
- het aanraken/betasten van de borsten van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] ;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )