In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van haar woning aan de [adres 1] in [woonplaats]. De heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] had in een beschikking van 31 januari 2023 de waarde van de woning vastgesteld op € 374.000,- per 1 januari 2022. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond in een uitspraak op bezwaar van 5 december 2023. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 22 augustus 2024, waar zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De heffingsambtenaar heeft een taxatiematrix overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde WOZ-waarde, waarin de woning werd vergeleken met zes referentiewoningen die recentelijk in de omgeving waren verkocht. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiseres.
Eiseres betwistte de juistheid van de gebruikte data voor de referentiewoningen en stelde dat de waarde lager zou moeten zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar zijn berekeningen voldoende had onderbouwd en dat er geen reden was om aan de juistheid van de gegevens te twijfelen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.