ECLI:NL:RBMNE:2024:5568

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
25 september 2024
Zaaknummer
16/097656-24 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes tijdens woordenwisseling

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong op 19 maart 2024 in Overberg, waar de verdachte, na een woordenwisseling over rijgedrag, het slachtoffer met een mes in de rechterborst heeft gestoken. De rechtbank oordeelde dat het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario niet aannemelijk was en verwierp het beroep op noodweer, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank wees de vordering van de benadeelde partij toe, die materiële en immateriële schadevergoeding eiste. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 720 dagen, waarvan 528 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en stelde bijzondere voorwaarden op, waaronder opname in een zorginstelling en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank achtte het noodzakelijk dat de bijzondere voorwaarden onmiddellijk na de uitspraak ingingen, zodat de verdachte direct kon beginnen met zijn behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/097656-24 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 11 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. A. Dam en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 19 maart 2024 in Overberg geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven door hem met een mes in de borst te steken;
subsidiair is dit ten laste gelegd als poging tot zware mishandeling;
meer subsidiair is dit ten laste gelegd als mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de gehele tenlastelegging, omdat het bestanddeel “steken” niet kan worden bewezen. De verklaring van aangever staat tegenover de verklaring van verdachte. Volgens de verklaring van verdachte heeft aangever zichzelf de verwonding bezorgd door in het mes te lopen. Daarnaast heeft aangever niet consistent verklaard. Daarmee kan niet worden vastgesteld wat de feitelijke toedracht van het incident is geweest, wat dient te leiden tot vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen voor het primair en subsidiair ten laste gelegde, gezien het geringe letsel van aangever.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer]:
Op 19 maart 2024 reed ik in mijn auto over het terrein van de camping [naam] te Overberg. Ik zag dat er een auto zeer dicht op mij kwam rijden. Ik zag dat dit een auto van het merk Opel betrof. Omdat de bestuurder maar zeer dicht achter mij bleef rijden besloot ik mijn auto tot stilstand te brengen. Ik ben uit mijn voertuig gestapt en liep naar de bestuurder van de Opel. Ik vroeg op een normale toon aan de bestuurder van de Opel waarom hij nou zo aan het kleven was. Ik zag vervolgens dat de man in mijn beleving ontplofte, hij was meteen extreem agressief. Hij was erg boos. Ik zag dat hij uit zijn voertuig stapte en hierna zag ik dat de man een zilverkleurig mes tevoorschijn haalde. Ik schrok enorm van het feit dat de man een mes trok en besloot achteruit te lopen. Terwijl ik naar achter liep voelde ik een klap op mijn borst. [2] Onderwijl dat ik richting dat zandpad reed, voelde ik enorm veel warmte op mijn borst en realiseerde ik mij dat ik was gestoken. [3]
Een geschrift, te weten de Letselrapportage Forensische Geneeskunde, van 21 maart 2024, opgesteld door J.L. Verweij, forensisch arts:
Naam: [slachtoffer]
Datum letsel onderzoek: 21 maart 2024
Betrokkene is op 19-03-2024 behandeld op de SEH van het Gelderse vallei ziekenhuis in Ede. Steekwond in de rechterborst van ca. 3 cm met onderhuids verlopend traject van ca. 10 cm richting rechter schouder. [4]
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat scherp trauma ter hoogte van de borst steeds als potentieel levensbedreigend moet worden gezien (omwille van de vitale structuren aldaar). Gezien de plaats van de steekwond op de borst had dit kunnen leiden tot dodelijke bloedingen en ernstige orgaanbeschadigingen.
Samenvatting letsel: Concluderend betreft het de volgende uitwendig zichtbare letsels:
- een steekwond op de borst rechts.
Gegeven de wondkarakteristieken (scherpe wondranden) en een in het ziekenhuis geconstateerde onderhuids verlopende wondkanaal lijkt het zeer waarschijnlijk dat het hier gaat om een steekwond veroorzaakt door een scherprandig, en/of scherppuntig puntig
voorwerp. [5]
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 11 september 2024, nader op te nemen in het proces-verbaal van de zitting:
Ik reed op 19 maart 2024 te Overberg met mijn auto achter de auto van de man van wie ik nu weet dat hij [slachtoffer] heet. [slachtoffer] stopte zijn auto en kwam naar mij toe. Op enig moment heb ik tegenover [slachtoffer] gestaan met het mes in mijn rechterhand, links omhoog.
Bewijsoverwegingen
De verdediging heeft een alternatief scenario naar voren gebracht. Volgens verdachte had hij het mes in zijn handen, hield hij dit in de richting van aangever en liep aangever in het mes op het moment dat hij, aangever, verdachte sloeg. De rechtbank is van oordeel dat dit alternatief scenario niet aannemelijk is geworden en vindt hierbij het volgende van belang. Uit het dossier en het verhandelende ter terechtzitting volgt dat verdachte en aangever tegenover elkaar stonden, dat verdachte een mes in zijn handen had en dit in de richting van aangever hield. Aangever zag dat verdachte een mes in zijn richting hield. Dat aangever, terwijl hij dat mes zag, in het mes zou zijn gelopen, waardoor een 10 centimeter onderhuids verlopende wond in zijn rechter borst zou zijn ontstaan, vindt de rechtbank op zich al weinig aannemelijk. Daar komt bij dat verdachte tijdens de verhoren bij de politie, de rechter-commissaris en de raadkamer van de rechtbank wisselend heeft verklaard over de feitelijke toedracht en pas ter terechtzitting is gekomen met een uitleg, die enige steun zou kunnen geven aan het door hem geschetste scenario. Zo heeft verdachte aanvankelijk ontkend dat hij in het bezit was van een mes. Later heeft hij erkend dat hij een mes in zijn hand had en heeft hij – zonder nadere uitleg over hoe dit precies zou zijn gegaan - verklaard dat de aangever in het mes is gelopen. Eerst ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] met een vaartje op hem af kwam, omdat hij verdachte wilde slaan. De rechtbank hecht daarom geen geloof aan de verklaringen van verdachte op dit punt. Daartegenover staat dat aangever consistent heeft verklaard dat verdachte hem in de borst heeft gestoken. De rechtbank is gelet op vorenstaande dan ook van oordeel dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden.
Poging tot doodslag
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte aangever in de rechter borst heeft gestoken met een mes. Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of wat is bewezen (primair) poging tot doodslag, (subsidiair) poging tot zware mishandeling of (meer subsidiair) mishandeling is.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ten laste gelegde poging tot doodslag in de eerste plaats dat op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte uit is geweest op de dood van aangever, in die zin dat van vol opzet op de dood kan worden gesproken. De vraag is dan of wel sprake is van voorwaardelijk opzet. Dat is het geval als kan worden vastgesteld dat verdachte door zijn bewezenverklaarde gedraging de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] als gevolg van zijn gedraging zou komen te overlijden, en dat verdachte die aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In dit geval heeft verdachte met een mes in de rechter borst van [slachtoffer] gestoken. Uit de letselrapportage volgt dat de wond drie centimeter groot was en het mes tien centimeter schuin het lichaam van [slachtoffer] in is gegaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de borst vitale delen zoals het hart, de longen en slagaderen bevinden. Perforatie door een mes, met een lemmet met een kennelijke lengte van in ieder geval tien centimeter, van deze vitale onderdelen van het lichaam kan eenvoudig tot een fatale inwendige bloeding leiden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door het betreffende mes in de borst van [slachtoffer] te steken, de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat hij vitale delen zou raken en dat [slachtoffer] als gevolg hiervan zou komen te overlijden. Het steken met een dergelijk mes in de borst is, naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan, ook zozeer gericht op het teweegbrengen van potentieel dodelijk letsel, dat alleen al op basis daarvan – behoudens contra-indicaties – ook vast kan worden gesteld dat verdachte deze aanmerkelijke kans heeft aanvaard, oftewel dat hij het risico op overlijden op de koop toe heeft genomen. Nu van dergelijke contra-indicaties niet is gebleken, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
De slotsom is dat de rechtbank het primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, wettig en overtuigend bewezen acht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 19 maart 2024 te Overberg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de borst van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf en/of goed, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Daartoe heeft de verdediging naar voren gebracht dat aangever uit zijn auto stapte, op verdachte (die in zijn auto zat) afliep en op de ruit van de auto van verdachte sloeg. Verdachte werd hierdoor doodsbang. Verdachte is toen uit zijn auto gestapt en heeft een mes gepakt om zich te verdedigen. Aangever heeft verdachte vervolgens geslagen waarbij aangever in het door verdachte getoonde mes liep.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat zich een situatie heeft voorgedaan, waarin sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of van een onmiddellijke dreiging daarvan, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Niet alleen kan het gestelde slaan op de ruit van verdachtes auto niet worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval die tot verdediging noopte, ook is, zoals hierboven reeds is overwogen, niet aannemelijk geworden dat verdachte zich tegen aangever moest verweren omdat hij door hem zou zijn geslagen. Het verweer wordt verworpen en het feit is dus strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
primair:poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 190 dagen onvoorwaardelijk en het overige deel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als (bijzondere) voorwaarden de meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen, vinden en behouden van een zinvolle dagbesteding en een contactverbod met het slachtoffer. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de conclusie van de gedragsdeskundige om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe rekening over te nemen en hiermee rekening te houden bij een op te leggen straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Het slachtoffer, [slachtoffer] , wilde verdachte aanspreken op zijn rijgedrag. Er ontstond een woordenwisseling waarna verdachte [slachtoffer] met een mes in de rechterborst heeft gestoken. Door dit handelen van verdachte was er een grote kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Er mag van geluk worden gesproken dat het steken door verdachte geen fatale afloop heeft gehad. Verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en heeft geen oog gehad voor de mogelijke gevolgen voor [slachtoffer] en zijn naasten. Daarnaast draagt een dergelijk misdrijf ook bij aan het veroorzaken van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank neemt verdachte zijn handelen zeer kwalijk.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft allereerst kennis genomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte (‘strafblad’) van 6 september 2024. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 9 juli 2024, opgesteld door klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg. In dit rapport staat onder meer beschreven dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit leed aan een autismespectrumstoornis en een post-traumatische stress-stoornis. De post-traumatische stress-stoornis is een gevolg van een aanval op de moeder van verdachte anderhalf jaar geleden. Door de aanwezige psychische problematiek in de periode van het
ten laste gelegde, met name het gebrek aan inlevingsvermogen, zelfreflectieve
vaardigheden, moeite in de sociale communicatie en interactie, moeite met onverwachte situaties en het feit dat het tenlastegelegde zich in een verkeerscontext afspeelde die herinneringen aan het incident met moeder opriep, waardoor verdachte vermoedelijk nog meer op scherp kwam te staan, was hij minder goed in staat gedragsalternatieven te overwegen. De deskundige adviseert om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Tot slot heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsrapport van 2 september 2024, opgesteld door C.S. Pruis, reclasseringswerker. In dat rapport staat onder meer beschreven dat verdachte gediagnosticeerd is met een autismespectrumstoornis, die van invloed is op zijn leven en op het delictgedrag. Verdachte voelt zich soms niet goed begrepen en kan moeite hebben in sociale situaties. Hij kan niet goed omgaan met agressie/boosheid van anderen en laat weten daar graag hulp voor te willen krijgen. In 2020 is het leven van verdachte veranderd toen hij te maken kreeg met ernstige langdurige klachten na een Corona-infectie. Verdachte liep hierdoor vast op zijn werk en kreeg minder grip op zijn algemene dagelijkse leven. De huurwoning van verdachte is als hij vrij komt niet meer beschikbaar. Ook is bekend geworden dat hij niet meer zal terugkeren naar zijn laatste werkgever. Bij de reclassering is naar aanleiding van het onderzoek een beeld ontstaan van een zeer kwetsbare man. Ondanks zijn eerdere moeite met behandelingen, heeft hij aangegeven te beseffen dat hij behandelingen nodig heeft. De reclassering vindt een klinische behandeling in een kliniek die gespecialiseerd is in mensen met een autismespectrumstoornis een passend traject. De reclassering adviseert naast een opname in een kliniek, waarbij op 26 september 2024 plek is in [instelling] , de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen. De meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname), een contactverbod met het slachtoffer en het vinden en behouden van huisvesting en een zinvolle en structurele dagbesteding. Tot slot heeft de reclassering geadviseerd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard zich te willen houden aan de geadviseerde bijzondere voorwaarden en dat hij gemotiveerd is aan zichzelf te werken.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij let de rechtbank ook op straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank neemt het advies van de deskundige over, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard, en neemt dit in strafmatigende zin mee bij de strafoplegging. Op het moment van de uitspraak heeft verdachte bijna zes maanden in voorarrest gezeten. De rechtbank vindt, gelet op de rapporten van de psycholoog en de reclassering en het feit dat verdachte het bewezen verklaarde feit verminderd kan worden toegerekend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend. Duidelijk is dat verdachte moet worden behandeld en hij is daar ook voor gemotiveerd. Op 26 september 2024 kan verdachte terecht bij [instelling] om te starten met zijn behandeling. De rechtbank zal de voorlopige hechtenis om die reden opheffen met ingang van 26 september 2024, zodat verdachte vanuit detentie direct aan zijn behandeling kan beginnen. Dit betekent dat verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 192 dagen wordt opgelegd, met aftrek van het voorarrest.
Daarnaast vindt de rechtbank dat een aanzienlijke stok achter de deur nodig is in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf, zodat verdachte niet nog een keer een strafbaar feit pleegt en zich blijft inzetten voor de op te leggen bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 720 dagen (dat zijn 24 maanden), met aftrek van het voorarrest (192 dagen), waarvan 528 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren. Dit betekent dat verdachte op 26 september 2024 vanuit detentie direct de kliniek in kan.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
Gelet op hetgeen de deskundige en de reclassering hebben gerapporteerd over het recidivegevaar is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw dergelijke misdrijven tegen personen zal begaan. Daarom wordt bevolen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 2.346,40. Dit bedrag bestaat uit € 846,40 materiële schade en € 1.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het primair ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de schade betreffende de kleding van [slachtoffer] te schatten op een bedrag van in totaal € 200,00. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering tot een bedrag van € 2.211,40, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nu het gedrag van de benadeelde partij volgens de raadsman heeft bijgedragen aan de schade. De benadeelde partij heeft de confrontatie opgezocht, wat heeft geleid tot het bewezenverklaarde. Primair heeft de raadsman daarom verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de jas, trui en broek van de benadeelde partij tijdens het bewezenverklaarde niet nieuw waren. Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat de gevorderde immateriële schade te hoog is en heeft hierbij verwezen naar de uitspraak in de ANWB smartengeldgids onder nummer 1433. [6]
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De gevorderde schade betreffende het eigen risico en de reiskosten zijn voldoende onderbouwd, zodat deze schade zal worden toegewezen. De schade aan de kleding van de benadeelde partij schat de rechtbank op € 200,00 en voor het overige wordt deze schade afgewezen. De rechtbank waardeert de totale materiële schade op € 711,40.
Immateriële schade
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de poging doodslag immateriële schade heeft opgelopen. Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bestaat recht op vergoeding van immateriële schade als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In dit geval is sprake van lichamelijk letsel nu de benadeelde partij door verdachte in zijn borst is gestoken. Gelet op het letsel en op wat in soortgelijke zaken aan schadevergoeding wordt toegekend is de rechtbank van oordeel dat naar billijkheid het gevorderde bedrag van € 1.500,00 aan immateriële schadevergoeding toewijsbaar is. De rechtbank vindt dat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij en gaat daarom voorbij aan het beroep op artikel 6:101 BW door de raadsman.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot een bedrag van in totaal € 2.211,40 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 maart 2024 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] , aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.211,40 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 19 maart 2024 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 32 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
111 BESLISSING
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde feit bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
720 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
528 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van
2 jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte gedurende de proeftijd:
1.
meldplicht
zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal hem in de kliniek bezoeken zolang hij opgenomen is;
2.
opname in een zorginstelling
zich laat opnemen in [instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start op
26 september 2024. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de
zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt betrokkene mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Als er op 26 september 2024 geen plek beschikbaar is bij [instelling] , dan zal DIZ zorg dragen voor een overbruggingsplek;
3.
ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname)
zich aansluitend aan de klinische behandeling ambulant laat behandelen bij een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen
voor een kortdurende opname voor stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële
instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen
vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
4.
begeleid wonen of maatschappelijke opvang
meewerkt aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat betekent een verblijf in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
5.
dagbesteding
zich inspant voor het vinden en behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag. Er dient rekening gehouden te worden met de draaglast van verdachte;
6.
contactverbodop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] ;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van
26 september 2024;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 2.211,40 en wijst het meer of anders gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2024 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, mrs. A.J. Reitsma en S. Garvelink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M.E. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 september 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 19 maart 2024 te Overberg, gemeente Utrechtse Heuvelrug ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes in de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 maart 2024 te Overberg, gemeente Utrechtse Heuvelrug ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes in de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 19 maart 2024 te Overberg, gemeente Utrechtse Heuvelrug [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes in de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer] te steken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van voorgeleiding rechter-commissaris van 21 maart 2024, genummerd PL0900-2024086445, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 89. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 12.
3.Idem, p. 13.
4.Een geschrift, te weten de Letselrapportage Forensische Geneeskunde, van 21 maart 2024, opgesteld door J.L. Verweij, forensisch arts, p. 10 van het in de wettelijke vorm opgemaakte einddossier 19 mei 2024, genummerd PL0900-2024086445, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 36.
5.Idem, p. 11.
6.Gepubliceerd onder ECLI:NL:GHSHE:2012:BY7077.