3.5.[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben een aantal stukken overgelegd waaruit volgens hen blijkt dat het pand een rijksmonument is. Ten eerste hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verwezen naar een uittreksel uit het kadaster, waarin staat dat de [adres] als kadastrale aanduiding [letter] [nummeraanduiding 1] heeft. Deze kadastrale aanduiding staat op de lijst van inschrijvingen in het rijksmonumentenregister. Daarnaast staat in een brief van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed van 26 februari 2024, gericht aan [eiser sub 2] , dat [eiser sub 2] eigenaar is van een rijksmonument. In de brief wordt verwezen naar het monumentenpaspoort van dit monument. Op het paspoort staat het kadastrale perceel [letter] [nummeraanduiding 1] genoemd en daarnaast het nummer [nummeraanduiding 2] . Dit laatste nummer komt ook terug in een verklaring van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 20 november 2021, waarin staat dat sinds 2010 op het object [letter] [nummeraanduiding 1] een publiekrechtelijke beperking rust, dat in het rijksmonumentenregister bekend is onder monumentnummer [nummeraanduiding 2] . Uit een en ander volgt dat de ondergrond van het pand moet worden beschouwd als rijksmonument in de zin van artikel 1.1. van de Erfgoedwet. Dat staat in deze zaak ook niet ter discussie. De vraag die beantwoord moet worden is of de registratie van het perceel [adres] als rijksmonument ook betekent dat het pand en dus het gehuurde, moet worden beschouwd als (onderdeel van een) rijksmonument in de zin van het woningwaarderingsstelsel. De kantonrechter is met [gedaagde] van oordeel dat dat niet het geval is om de volgende redenen.
3.5.1.Doel en strekking van het woningwaarderingsstelsel is dat eigenaars van rijksmonumenten gecompenseerd worden voor het nadeel dat het hebben van een rijksmonument voor hen betekent, met name vanwege het feit dat bij rijksmonumenten, anders dan bij normale woningen, minder makkelijk een gunstige energieprestatie kan worden behaald en woning verbeterende aanpassingen of onderhoud, waar ook de huurder van kan profiteren, tot extra kosten leiden ten opzichte van aanpassingen van andere woningen (zie punt 4.4.). Dat veronderstelt dat de woning zelf moet worden aangemerkt als rijksmonument om de extra 50 punten te rechtvaardigen. Als sprake is van een woning die voor wat betreft het verkrijgen van vergunningen of bouwkosten niet afwijkt van gangbare woningen, zou het toekennen van extra punten tot ongerechtvaardigde verschillen in huurprijzen kunnen leiden.
3.5.2.De [adres] is als rijksmonument geregistreerd omdat onder het [locatie] , waarop ook het pand staat, een gangenstelsel ligt met daarin de fundamenten van de Romeinse nederzetting die ooit op deze plek stond. Dit ondergrondse stelsel is een archeologisch monument en per saldo de locatie ter plaatse ook. De door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] ingeschakelde deskundige, mr. [A] van het [organisatie] , heeft uitgelegd dat die ondergrond maakt dat er extra vergunningen (vermeld op pagina 7 van het monumentenpaspoort) vereist zijn als men ter plaatse iets wil veranderen. Uit het paspoort zelf blijkt echter dat de archeologische resten ver onder het maaiveld liggen (meer dan 50 cm). Vermeld staat dat er altijd vergunning vereist is voor:
- bouwwerkzaamheden,
- aanbrengen van verhardingen,
- het wijzigen van het grondwaterpeil,
- het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies,
- het ophogen, verlagen, of egaliseren van het terrein,
- het aanleggen en verwijderen van leidingen,
- het aanbrengen van beplantingen,
- sloopvergunningplichtige werkzaamheden,
- overige wijzigingen.
Daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat voor wijzigingen in en aan het pand meer of andere vergunningseisen gelden dan voor niet monumentale panden in de buurt.
Ook uit de rechtspraak volgt dat een aanwijzing van een perceel tot rijksmonument niet betekent dat voor een daarop gerealiseerd (en te onderhouden) pand dat zelf geen monumentale status heeft, specifieke vergunningseisen mogen worden gesteld.
3.5.3.[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij kosten hebben gemaakt of tegen kosten aanlopen voor onderhoud en herstel die verband houden met de gestelde monumentale waarde van het pand. [eiser sub 2] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij recent kosten heeft gemaakt voor het vervangen van de kozijnen en ramen, maar dat het hier ging om iets anders dan normaal onderhoud (er was al 20 jaar niets meer aan het pand gedaan en de kozijnen waren aan vervanging toe) is daaruit niet gebleken. Integendeel, [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben toegelicht dat zij dikkere kozijnen hebben geplaatst om het HR++ glas (waarvoor zij kennelijk uit duurzaamheidsoverwegingen en vanwege de energieprestatie hebben gekozen) aan te kunnen brengen. Het was dus niet nodig de bestaande kozijnen te behouden en (veel kostbaarder) monumentenglas aan te brengen. Wel was volgens hem een vergunning nodig om de ramen te vervangen en kon niet worden volstaan met een goedkope oplossing om dubbelglas met glaslatten aan te brengen omdat de gemeente dat niet goed vond. [gedaagde] heeft dat niet betwist, maar toegelicht dat de vergunning vereist was, en die restrictie gold, omdat de gemeente toetst of de aanpassingen voldoen aan ‘redelijke eisen van welstand’. De gemeente bekijkt namelijk of de aanpassingen passen in de omgeving en of het een goede kwaliteit heeft. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] heeft hier niets tegenin gebracht. Daarom is niet komen vast te staan dat de ervaren beperkingen het gevolg zijn van de gestelde monumentale status van het pand.
Dat de eisen van de gemeente niet zijn terug te voeren op de gestelde monumentale status van het pand sluit bovendien aan bij de mededeling van de gemeente [gemeente] (aan zowel de huurcommissie als [gedaagde] ) dat het pand geen gebouwd rijksmonument is.
3.5.4.[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben aangevoerd dat de monumentale status die op het perceel rust een waarde drukkend effect op het pand heeft, maar dat hebben zij in het geheel niet onderbouwd en staat haaks op hun betoog dat het pand zich op een heel gewilde plek in [plaats] bevindt, met uitzicht op de [.] . Dat doet het tegendeel vermoeden.
3.5.5.[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben tenslotte aangevoerd dat de ligging en uitstraling van het gehuurde de extra 50 punten rechtvaardigt. Ook hierin volgt de kantonrechter [eiser sub 1] en [eiser sub 2] niet. Het gaat hier namelijk om een (voormalig winkel)pand uit de jaren dertig van de vorige eeuw. Niet gesteld of gebleken is dat het een woning is met een klassieke bouwstijl of karakter en originele details die maken dat de woning bij huurders extra geliefd zal zijn. Dat deze woning aantrekkelijk is voor huurders heeft dus niet zo zeer te maken met enige monumentale status van het pand zelf, maar meer met andere prijsbepalende factoren. Die factoren moeten worden geacht voldoende tot uitdrukking te komen in de WOZ-waarde van het pand. Aan die WOZ-waarde worden al specifieke punten toegekend.