ECLI:NL:RBMNE:2024:5548

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
C/16/561043 / HL ZA 23-229
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake de terugbetaling van een zakelijke lening door een ondernemer aan de Gemeente Almere met betrekking tot onterecht gelegd beslag en executoriale verkoop

In deze zaak heeft [eiser sub 1] c.s. in 2011 een zakelijke lening van € 20.000,- ontvangen van de Gemeente Almere, welke lening niet volledig is terugbetaald. De Gemeente heeft daarop executoriaal beslag gelegd op de woning van [eiser sub 1] c.s. en deze woning later verkocht. [eiser sub 1] c.s. stelt dat de Gemeente onterecht heeft gehandeld, omdat er in 2015 een toezegging zou zijn gedaan dat de lening na vijf jaar buiten invordering zou worden gesteld, mits er gedurende die periode een maandelijkse aflossing van € 50,00 zou plaatsvinden. De Gemeente betwist de echtheid van deze toezegging en heeft de executie door de Rabobank uitgevoerd.

In het tussenvonnis van 25 september 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser sub 1] c.s. niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen wettelijke regel is die de schuld na vijf jaar buiten invordering stelt en dat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld bij de executoriale verkoop. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. in conventie afgewezen en de vorderingen van de Gemeente in reconventie toegewezen, inclusief de vordering tot betaling van de openstaande schuld en de vernietiging van de inboedel.

De rechtbank heeft [eiser sub 1] c.s. ook veroordeeld in de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie. De Gemeente heeft recht op de bedragen die op de derdenrekening van de voormalige advocaat van [eiser sub 1] c.s. zijn gestort, en de inboedel mag worden vernietigd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.M. van Jaarsveld.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/561043 / HL ZA 23-229
Vonnis van 25 september 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen (mannelijk enkelvoud): [eiser sub 1] c.s.,
advocaat: mrs. J.W.M. Hagelaars en J.J. Jaspers,
tegen
GEMEENTE ALMERE,
te Almere,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. I.S. Termaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 april 2024,
- de akte van [eiser sub 1] c.s.,
- de akte van de Gemeente.
1.2.
Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De stand van zaken tot nu toe

2.1.
Voor een meer gedetailleerde weergave van waar de zaak over gaat, de standpunten van partijen, de vorderingen over en weer en de beslissingen van de rechtbank tot zover, wordt verwezen naar het tussenvonnis. Kort gezegd en zakelijk weergegeven komt dat op het volgende neer.
Waar gaat de zaak over
2.2.
[eiser sub 1] c.s. heeft in 2011 een geldlening voor zijn toenmalige onderneming van de Gemeente ontvangen van € 20.000,-, terug te betalen met rente. Die geldlening liep via het Zelfstandigenloket Flevoland (Zlf), onderdeel van de Gemeente. Na de beëindiging van zijn onderneming moest [eiser sub 1] c.s. die lening terugbetalen. Volgens [eiser sub 1] c.s. heeft de Gemeente (althans Zlf) bij brief van 7 oktober 2015 bevestigd dat als [eiser sub 1] vijf jaar lang € 50,00 per maand zou aflossen, de lening na die tijd buiten invordering zou worden gesteld (productie 12 bij de dagvaarding). De Gemeente betwist de echtheid van die brief. Na vijf jaar is [eiser sub 1] c.s. gestopt met het betalen van de aflossing. De Gemeente was het daarmee niet eens en heeft - na [eiser sub 1] c.s. tot betaling te hebben aangemaand - executoriaal beslag gelegd op de woning van [eiser sub 1] c.s. Vervolgens heeft de hypotheekhouder (de Rabobank) de executie overgenomen en de woning executoriaal verkocht. Een deel van de overwaarde (namelijk € 24.181,80) is op de derdenrekening van de toenmalige advocaat van [eiser sub 1] c.s. (mr. [A] ) gestort. Na de ontruiming van de woning heeft de Gemeente de inboedel van de woning opgeslagen.
2.3.
[eiser sub 1] c.s. vordert in conventie een verklaring voor recht dat hij vanaf 4 september 2020 geen invorderbare schuld meer heeft aan de Gemeente, dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld bij de beslaglegging en de daarop volgende executoriale verkoop door de Rabobank, dat het geld op de derdenrekening aan hem moet worden overgemaakt en dat de Gemeente de door [eiser sub 1] c.s. geleden schade moet vergoeden. De Gemeente vordert in reconventie dat de rechtbank (1) voor recht verklaart dat de Gemeente een vordering op [eiser sub 1] c.s. heeft van € 21.115,56 (plus kosten en rente, maar verminderd met wat door [eiser sub 1] c.s. in het kader van de betalingsregeling is betaald), (2) dat het geld op de derdenrekening wordt overgemaakt aan de Gemeente, en (3) dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Gemeente de opgeslagen inboedel mag vernietigen.
Wat is in het tussenvonnis beslist
2.4.
De belangrijkste beslissingen in het tussenvonnis zijn de volgende.
2.5.
Er is geen wettelijke regel die zonder meer de schuld van een schuldenaar zoals [eiser sub 1] c.s. na vijf jaar buiten invordering stelt. Het uitgangspunt van de relevante regelgeving is juist dat leningen volledig worden terugbetaald. Er kunnen voorwaarden zijn waardoor dit anders kan zijn, maar daaraan heeft [eiser sub 1] c.s. niet voldaan.
2.6.
De Gemeente heeft niet onrechtmatig heeft gehandeld bij de eigenlijke executoriale verkoop en ontruiming van de woning van [eiser sub 1] c.s. Die werd namelijk uitgevoerd door de Rabobank en niet door de Gemeente. In het tussenvonnis is beslist dat het niet aan de Gemeente was om de executie door de Rabobank te proberen te voorkomen. Ook is beslist dat het causale verband tussen eventuele gebreken in het dwangbevel van de gemeente (dan wel bij de daaraan voorafgaande aanmaningen aan [eiser sub 1] c.s.) en de daarop volgende executie door de Rabobank ontbreekt. Al zou dat dwangbevel gebrekkig zijn, staat daarmee niet vast dat de Rabobank de executie niet zou hebben doorgezet, terwijl [eiser sub 1] c.s. zijn vorderingen op dit punt er uitsluitend op baseert dat die executie onterecht zou zijn. Of het dwangbevel gebreken bevatte, hoeft de rechtbank daarom niet te beoordelen. Van onrechtmatig handelen van de Gemeente op dit punt is geen sprake.
2.7.
De vraag of de Gemeente het aan de executieverkoop voorafgaande beslag rechtmatig heeft gelegd (en met dat beslag de executoriale verkoop door de Rabobank volgens [eiser sub 1] c.s. zou hebben geïnitieerd) is afhankelijk van de uitkomst van het volgende. Zoals gezegd zou de Gemeente (althans Zlf) volgens [eiser sub 1] c.s. bij brief van 7 oktober 2015 hebben toegezegd dat de lening na het betalen van een maandelijks bedrag van € 50,00 gedurende vijf jaren, buiten invordering zou worden gesteld. Omdat de Gemeente dat voldoende gemotiveerd heeft betwist, is in het tussenvonnis beslist dat [eiser sub 1] c.s. voor die stelling bewijs moest leveren. In afwachting van de uitkomst van die bewijslevering zijn de overige beslissingen in conventie en de beslissingen in reconventie aangehouden.
De aktes van partijen
2.8.
[eiser sub 1] c.s. heeft zijn bewijsvoering vorm gegeven door het indienen van een akte met producties. [eiser sub 1] c.s. heeft in de akte eerst gesteld dat de toelichting (waarmee [eiser sub 1] c.s. blijkbaar de door procespartij [eiser sub 1] c.s. zelf geschreven brief bedoelt, opgenomen direct achter de akte) en de producties voor zich spreken. [eiser sub 1] c.s. stelt in de akte verder dat uit productie 13 ( [eiser sub 1] c.s. noemt blad 7, 11, 15 en 17) volgt dat er overleg is geweest tussen de Gemeente (Zlf) en [eiser sub 1] c.s., en daarmee (nog steeds volgens [eiser sub 1] c.s.) de toezegging van de Gemeente van oktober 2015 bewezen is.
2.9.
De Gemeente acht (blijkens haar akte) het bewijs niet geleverd. Uit de door [eiser sub 1] c.s. genoemde bladen achter productie 13 van de akte van [eiser sub 1] blijkt (volgens de Gemeente) juist het tegendeel.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank blijft bij alles wat in het tussenvonnis is overwogen en beslist, en bouwt daarop voort.
in conventie
3.2.
De rechtbank oordeelt dat [eiser sub 1] c.s. niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De vorderingen in conventie zullen worden afgewezen. Hoe de rechtbank tot dit oordeel komt, wordt hierna uitgelegd.
Waarom [eiser sub 1] c.s. niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd
3.3.
De rechtbank overweegt eerst over de toelichting bij de akte waarop [eiser sub 1] c.s. doelt het volgende. Partijen kunnen bij de handelskamer van deze rechtbank alleen bij advocaat (en dus niet in persoon) procederen. Dat betekent dat schriftelijke stukken zoals een akte geschreven dienen te worden door de advocaat en niet door de procespartij zelf. De toelichting bij de akte is een achter de akte opgenomen en door procespartij [eiser sub 1] c.s. zelf geschreven brief, kennelijk gericht aan de rechtbank. Die brief beschouwt de rechtbank als ongenummerde productie bij de akte. Het is aan (de advocaat van) [eiser sub 1] c.s. om in het kader van de bewijslevering concreet en feitelijk te benoemen waar de rechtbank in die productie (evenzogoed als in andere producties) precies naar moet kijken en waarom. De enkele verwijzing met de opmerking zonder enige nadere uitleg door (de advocaat van) [eiser sub 1] c.s. dat dit stuk ‘voor zichzelf spreekt’, voldoet daartoe op geen enkele manier. Het is niet aan de rechtbank om zelfstandig op zoek te gaan naar argumenten, nadere toelichting of stukken die het standpunt van [eiser sub 1] c.s. kunnen onderbouwen, laat staan dat de rechtbank op zoek zou moeten gaan in producties die in de akte zelf niet eens worden genoemd. Omdat [eiser sub 1] c.s. uitsluitend concreet verwijst naar productie 13 van de akte, laat de rechtbank alle overige producties (dus inclusief de ongenummerde ‘toelichting’) bij die akte bij de beoordeling van de bewijsvoering buiten beschouwing.
3.4.
Uit de in de akte van [eiser sub 1] c.s. genoemde bladen van zijn productie 13 maakt de rechtbank op dat partijen tussen eind september en begin oktober 2015 via e-mails hebben gecorrespondeerd over een betalingsregeling. Op geen enkele manier leest de rechtbank in die e-mails een toezegging van de Gemeente zoals [eiser sub 1] c.s. die heeft gesteld. De woorden ‘buiten invordering stellen’, ‘kwijtschelden’ of iets wat daarop lijkt, komen in die e-mails niet voor, laat staan een termijn daarvoor van vijf jaar na oktober 2015. Integendeel: op blad 7 van productie 13 schrijft Zlf op 10 september 2015 aan [eiser sub 1] c.s.
“Op 11 juli 2014 is het dossier uiteindelijk overgedragen aan [onderneming] BV. Na overdracht aan [onderneming] BV is een afkoop in principe niet meer mogelijk en loopt alle correspondentie via [onderneming] BV. (…) Om alsnog tot een regeling te komen, verzoek ik u zo spoedig mogelijk bij [onderneming] BV een concreet betalingsvoorstel te doen, voorzien van bewijsstukken. (…) Mocht u nog vragen hebben kunt u contact opnemen met [onderneming] BV.”. Dat de Gemeente (Zlf) daarna alsnog zelfstandig een betalingsregeling zou afspreken met [eiser sub 1] c.s. in de vorm zoals hij stelt, acht de rechtbank onaannemelijk. En [eiser sub 1] c.s. heeft niet uitgelegd waarom dit anders zou zijn.
3.5.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat [eiser sub 1] c.s. niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd.
Wat zijn daarvan de gevolgen
3.6.
Dat [eiser sub 1] c.s. niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd, betekent dat het uitgangspunt voor de verdere beoordeling is dat de Gemeente ook na oktober 2020 rechtsgeldig het restant van de geldlening kon invorderen. De door [eiser sub 1] c.s. gevorderde verklaring voor recht dat dit niet zo is, wordt daarom afgewezen. Dat de Gemeente het restant van de geldlening kon invorderen, betekent ook dat er van onrechtmatige invorderingsmaatregelen geen sprake is. Ander onrechtmatig handelen van de Gemeente is niet vast komen te staan. Dit alles betekent dat de grondslagen voor de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. ontbreken. Van de vorderingen in conventie zullen de hoofdvorderingen worden afgewezen. De nevenvorderingen delen automatisch dit lot. De Gemeente kan haar vordering op [eiser sub 1] c.s. innen uit het op de derdenrekening van de voormalige advocaat van [eiser sub 1] c.s. gestorte bedrag. Een eventueel surplus komt toe aan [eiser sub 1] c.s.
Proceskosten in conventie
3.7.
[eiser sub 1] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
1.965,00
(2,5 punten × € 786,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
4.941,00
3.8.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
in reconventie
Vordering 1: verklaringen voor recht (geld)
3.9.
De door de Gemeente gestelde hoogte van de hoofdsom staat niet ter discussie. Deze volgt uit de beschikking van 6 februari 2014 (productie 1 van de Gemeente). De gevorderde verklaring voor recht op dit punt is toewijsbaar. Datzelfde geldt voor de incassokosten en wettelijke rente:
  • De incassokosten moet [eiser sub 1] c.s. betalen op grond van artikel 4:120 Awb. De hoogte daarvan (de Gemeente vordert € 1.193,25 inclusief btw) komt overeen met de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De incassokosten zijn bovendien naar behoren aangezegd in het dwangbevel van 31 juli 2014 (productie 3 van de Gemeente).
  • De Gemeente heeft [eiser sub 1] c.s. aangemaand tot betaling van genoemde hoofdsom op 17 april 2014 (productie 2 van de Gemeente), met een betalingstermijn van twee weken. Omdat [eiser sub 1] c.s. die hoofdsom niet binnen die termijn heeft betaald, is hij daarna met betaling in verzuim en daarmee wettelijke rente verschuldigd. Dat wil zeggen vanaf 1 mei 2014 tot de betaling. Het verweer van [eiser sub 1] c.s. dat hij geen rente verschuldigd is omdat deze niet bij beschikking is vastgesteld, faalt. De verschuldigdheid van wettelijke rente volgt uit artikel 4:98 Awb, waarin is bepaald dat die verschuldigdheid direct voortvloeit uit het betalingsverzuim (artikel 4:97 Awb).
3.10.
De Gemeente vordert ook een verklaring voor recht dat [eiser sub 1] c.s. de executiekosten is verschuldigd die de Gemeente heeft gemaakt. Dat deel van de vordering wordt afgewezen. De Gemeente heeft niets concreets gesteld over de hoogte daarvan. De vordering is dus op dit punt te onbepaald. Bovendien heeft [eiser sub 1] c.s. betwist dat hij executiekosten zou zijn verschuldigd.
3.11.
Bij dit punt staat niet ter discussie dat [eiser sub 1] c.s. inmiddels via de betalingsregelingen € 3.593,00 heeft betaald. Dat bedrag strekt in mindering op wat [eiser sub 1] c.s. de Gemeente verschuldigd is.
Vordering 2: het geld op de derdenrekening
3.12.
Op de derdenrekening van de voormalige advocaat van [eiser sub 1] c.s. (mr. [A] ) staat € 24.181,80. Nu hiervoor in 3.9. is geoordeeld dat de verklaringen voor recht worden toegewezen, zal [eiser sub 1] c.s. moeten gehengen en gedogen dat de Gemeente het bedrag waarop zij recht heeft, betaald krijgt vanaf die derdenrekening. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
Vordering 3: verklaring voor recht (inboedel)
3.13.
Op 14 juli 2022, na de executoriale verkoop op 23 mei 2022, is de woning van [eiser sub 1] c.s. ontruimd en is de inboedel op straat gezet. De Gemeente heeft die inboedel opgeslagen (en daarmee uitvoering gegeven aan haar verplichting volgens artikel 556 Rv). Volgens de Gemeente heeft zij herhaaldelijk geprobeerd te faciliteren dat [eiser sub 1] c.s. de opgeslagen inboedel komt ophalen, maar heeft [eiser sub 1] c.s. daar ten onrechte geen gevolg aan gegeven. [eiser sub 1] c.s. stelt wel dat de Gemeente de voorwaarde zou hebben gesteld dat hij afstand zou doen van het vorderen van eventuele schade die bij die opslag zou zijn ontstaan, maar daar blijkt niets van.
3.14.
De rechtbank constateert dat aan de voor vernietiging gestelde voorwaarden in artikel 5:30 Awb is voldaan. Met de overgelegde correspondentie van productie 28 heeft de Gemeente voldoende onderbouwd dat zij [eiser sub 1] c.s. afdoende gelegenheid heeft gegeven om de inboedel op te halen. De Gemeente heeft gezien het voorgaande het recht om de inboedel te laten vernietigen. De gevorderde verklaring voor recht op dit punt zal worden toegewezen.
Proceskosten
3.15.
[eiser sub 1] c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Gemeente worden begroot op:
- salaris advocaat
786,00
(2 punten × factor 0,5 × € 786,00)
- nakosten
139,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
925,00
3.16.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. af,
4.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 4.941,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
4.3.
verklaart voor recht dat de Gemeente een vordering heeft op [eiser sub 1] c.s. ter hoogte van een hoofdsom van € 21.115,56, te vermeerderen met € 1.193,25 en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 1 mei 2014 tot de betaling, verminderd met het door [eiser sub 1] c.s. al betaalde bedrag van € 3.593,00,
4.4.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. om te gehengen en te gedogen dat uiterlijk binnen een maand na datum van dit vonnis het saldo van de hiervoor onder 4.3. genoemde bedragen vanuit de derdengeldrekening van mr. [A] gedeponeerde bedrag betaald worden op het door de Gemeente te noemen bankrekeningnummer van de Gemeente,
4.5.
verklaart voor recht dat de Gemeente de inboedel van [eiser sub 1] c.s. die de Gemeente op grond van artikel 556 Rv heeft opgeslagen mag vernietigen,
4.6.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
4.7.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. hoofdelijk tot betaling van € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser sub 1] c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.2., 4.4., 4.6. en 4.7. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.
RW4211