ECLI:NL:RBMNE:2024:5545

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
11229273 \ UE VERZ 24-211
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op g-grond wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerster] B.V. Het verzoek is ingediend door [verzoeker], die sinds 1 februari 2024 als bedrijfsleider werkzaam was bij [verweerster]. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 september 2024 heeft [verweerster] uiteengezet dat er sprake is van een verstoorde verhouding tussen partijen, zoals bedoeld in artikel 7:671b en 7:669 lid 3 sub g van het Burgerlijk Wetboek. De werkgever heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2024, omdat er een verschil van inzicht is ontstaan over de uitvoering van de taken van [verzoeker]. Ondanks inspanningen van beide partijen is het niet gelukt om tot een oplossing te komen, en herplaatsing in een andere functie is niet mogelijk geacht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen het erover eens zijn dat de arbeidsverhouding verstoord is en dat dit van dien aard is dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet redelijk is. Tevens is onderzocht of er opzegverboden van toepassing zijn, maar dit bleek niet het geval. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst en heeft het verzoek toegewezen. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 november 2024, en [verweerster] is veroordeeld tot betaling van een beëindigingsvergoeding van € 5.000,-- bruto aan [verzoeker]. Daarnaast zijn de proceskosten geregeld, waarbij [verweerster] de kosten tot een maximum van € 1.500,-- exclusief BTW zal vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11229273 UE VERZ 24-211 SV/40160
Beschikking van 25 september 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. R. Kuizenga,
tegen:
de besloten vennootschap
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. D.J. Kolk.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [verzoeker] ;
  • het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk ontbindingsverzoek van [verweerster] ;
  • de mondelinge behandeling op 19 september 2024, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
[verzoeker] is sinds 1 februari 2024 in dienst van [verweerster] als bedrijfsleider.
2.2.
[verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling uiteengezet dat sprake is van een verstoorde verhouding tussen partijen als bedoeld in artikel 7:671b en 7:669 lid 3 sub g Burgerlijk Wetboek (BW) en heeft gevraagd om de arbeidsovereenkomst van partijen om die reden te ontbinden met ingang van 1 november 2024.
2.3.
[verweerster] heeft daartoe aangevoerd dat tussen partijen verschil van inzicht is ontstaan over de wijze waarop [verzoeker] invulling dient te geven aan de door hem uit te voeren taken. Ondanks inspanningen van partijen is het niet gelukt om het verschil van inzicht te overbruggen en in overleg tot een aanvaardbare oplossing te komen. Hiervan kan volgens haar geen van beide partijen een verwijt worden gemaakt. Herplaatsing in een andere passende functie ligt, gelet op de verstoring, niet in de rede. De arbeidsverhouding is zodanig verstoord geraakt dat van [verweerster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te laten voortduren.
2.4.
[verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd erkend dat de verhoudingen tussen partijen verstoord zijn geraakt. Hij heeft hetgeen door [verweerster] aan het verzoek ten grondslag is gelegd dan ook niet betwist. [verzoeker] benadrukt dat hem van de ontstane situatie geen verwijt treft en dat hij zich steeds naar behoren voor zijn werk heeft ingezet.

3.De beoordeling

3.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verweerster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond als vermeld in lid 1 van dat artikel. De kantonrechter dient die redelijke grond te onderzoeken op grond van artikel 7:671b lid 2 BW. De kantonrechter heeft geconstateerd dat partijen het eens zijn dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, dat de verstoring zodanig is dat van [verweerster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] te laten voortduren, dat geen van de partijen hiervan een verwijt treft en dat er geen herplaatsing van [verzoeker] in een andere passende functie binnen een redelijke termijn mogelijk is.
3.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is voorts onderzocht of een opzegverbod ingevolge art 7:670 BW of enig ander opzegverbod aan de gevraagde ontbinding in de weg staat. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval.
3.3.
Op grond van hetgeen over en weer is aangevoerd, is de kantonrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is van een redelijke grond voor opzegging, en daarmee voor ontbinding, van de arbeidsovereenkomst van partijen. Het verzoek wordt daarom ingewilligd.
3.4.
Partijen hebben de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 november 2024. Nu deze datum niet vroeger ligt dan de wettelijk voorgeschreven datum is er geen bezwaar tegen toekenning van dit deel van het verzoek.
3.5.
Partijen zijn het erover eens dat [verzoeker] aanspraak heeft op een beëindigingsvergoeding van € 5.000,-- bruto, waarin de wettelijke transitievergoeding is inbegrepen. [verweerster] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van die vergoeding.
3.6.
[verzoeker] heeft het aanbod van [verweerster] aanvaard om de proceskosten, waaronder de verschuldigde eigen bijdrage en het griffierecht, te vergoeden tot een maximum van
€ 1.500,-- exclusief BTW. De proceskosten worden voor het overige (voor zover nog van toepassing) gecompenseerd.

4.De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
- bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 1 november 2024;
- veroordeelt [verweerster] om uiterlijk op 30 november 2024 aan [verzoeker] een bedrag te betalen van € 5.000,-- bruto;
- wijst af het meer of anders verzochte;
- veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van [verzoeker] indien en voor zover deze het door [verweerster] aangeboden bedrag van € 1.500,-- exclusief BTW niet overstijgen en compenseert voor het overige de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024.