ECLI:NL:RBMNE:2024:5543

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/53
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus over omgevingsvergunning voor appartementencomplex met aanvullende voorschriften voor verkeersveiligheid

Op 20 september 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het oprichten van een appartementencomplex en het maken van een uitweg in De Bilt. De rechtbank heeft eerder, op 21 juni 2024, een tussenuitspraak gedaan waarin een gebrek in het bestreden besluit werd geconstateerd. Het college van burgemeester en wethouders kreeg de gelegenheid om dit gebrek te herstellen. Op 10 juli 2024 heeft het college een herstelbesluit genomen, waarbij het eerdere besluit werd ingetrokken en aanvullende voorschriften aan de omgevingsvergunning werden verbonden om de verkeersveiligheid te waarborgen.

Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de omgevingsvergunning, heeft zijn zienswijze gegeven op het herstelbesluit, maar de rechtbank oordeelde dat hij geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het eerste besluit. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk, maar oordeelde wel dat het beroep tegen het herstelbesluit ongegrond was. De rechtbank bevestigde dat de aanvullende voorschriften die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, bijdragen aan de verkeersveiligheid en dat de vergunninghouder zich aan deze voorschriften moet houden.

De rechtbank heeft het college veroordeeld in de proceskosten van eiser en heeft bepaald dat het college het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/53

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.C.G. Hoenselaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Bilt

(gemachtigde: mr. M. de Jong).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde belanghebbende] B.V.,gevestigd in [vestigingsplaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. G.J. Scholten).

Procesverloop

1.1.
Deze zaak gaat over de omgevingsvergunning die het college aan vergunninghouder heeft verleend voor het oprichten van een appartementencomplex en het maken van een uitweg aan de [adres] in [plaats] (de omgevingsvergunning).
1.2.
Op 21 juni 2024 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenuitspraak (de tussenuitspraak) gedaan. Voor het procesverloop tot dat moment verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
1.3.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
1.4.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak op 10 juli 2024 een nieuw besluit genomen (het herstelbesluit). Daarbij heeft hij het bestreden besluit ingetrokken, de omgevingsvergunning gedeeltelijk herroepen door een aanvullend voorschrift over de verkeersveiligheid aan de omgevingsvergunning te verbinden en besloten de omgevingsvergunning voor het overige onder aanvulling van de motivering in stand te laten.
1.5.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven. Hij is het ook niet eens met het herstelbesluit.
1.6.
Vergunninghouder heeft ook een schriftelijk zienwijze op het herstelbesluit gegeven. Daarin geeft zij aan dat zij zich als zij gebruik gaat maken van de omgevingsvergunning aan het aanvullend voorschrift zal houden.
1.7.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 26 augustus 2024 gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat om gevaar voor het verkeer op de weg bij de aan te leggen uitweg te voorkomen, de in het bestreden besluit opgenomen maatregelen ook daadwerkelijk uitgevoerd moeten worden. Om dit (bestuursrechtelijk) te kunnen borgen moeten deze maatregelen in een voorschrift aan de omgevingsvergunning worden verbonden.
3. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen.
Herstelpoging van het college
4. Met het herstelbesluit heeft het college ten behoeve van de verkeersveiligheid aanvullend de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden:
a. Vergunninghouder zal in de inrit een overrijdbaar trottoir aanleggen voor voetgangers die van en naar de parkeerplaats gaan;
b. De groenstrook zal lage beplanting behouden, zodat het zicht niet belemmerd wordt op het kruispunt met auto’s/fietsers/kinderen;
c. Vergunninghouder zal een stevige drempel aanbrengen en in stand houden ter hoogte van de onderdoorgang aan de voorzijde om stapvoets uitrijden fysiek af te dwingen;
d. Vergunninghouder zal op de stoep en het fietspad een markering realiseren en in
stand houden die duidelijk aangeeft dat er sprake is van een inrit en uitrit. De markering van de stoep alsook het fietspad zal worden onderbroken om dit nog duidelijker te maken;
e. Vergunninghouder zal een niet-overrijdbare verhoogde scheiding aanbrengen op de locatie tussen de twee wegstroken ter hoogte van de bushalte. Deze zal geplaatst worden vanaf de voetgangersoversteekplaats met zebramarkering tot aan de nieuwe inrit;
f. Vergunninghouder dient voor alle bovengenoemde maatregelen het ontwerp en de materiaalkeuze voor te leggen aan de gemeente en zal pas na goedkeuring tot uitvoering overgaan.
Eiser heeft geen procesbelang meer bij het bestreden besluit
5. Het college heeft in herstelbesluit het bestreden besluit ingetrokken. Eiser heeft niet gesteld schade te hebben geleden ten gevolge van het bestreden besluit. Wel heeft eiser voordat het college met het bestreden besluit op zijn bezwaar had beslist verzocht om een vergoeding van zijn proceskosten in bezwaar.
6. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift door eiser op eigen naam is ingediend en dat niemand namens eiser op de hoorzitting is verschenen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat mr. L.C.G. Hoenselaar in de bezwaarfase geen proceshandelingen [1] heeft verricht die voor vergoeding in aanmerking komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het verzoek van eiser om vergoeding van de proceskosten in bezwaar met het herstelbesluit terecht afgewezen.
7. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. De rechtbank verklaart daarom het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk wegens het ontvallen van procesbelang.
Boordeling door de rechtbank van het herstelbesluit
8. Het beroep heeft van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit, omdat eiser daarbij voldoende belang heeft. [2] Eiser heeft beroepsgronden aangevoerd tegen het herstelbesluit die de rechtbank in het vervolg van deze einduitspraak zal beoordelen.
9. Eiser erkent in zijn zienswijze dat het aanvullende voorschrift dat met het herstelbesluit aan de omgevingsvergunning is verbonden op zichzelf bijdraagt aan de verkeersveiligheid. Maar hij voert aan dat in het voorschrift ook opgenomen had moeten worden dat de werkzaamheden die in dit voorschrift zijn opgenomen moeten worden uitgevoerd voordat het appartementencomplex met winkelruimte in gebruik wordt genomen. Of subsidiair dat in het voorschrift een termijn opgenomen had moeten worden waarbinnen de effectuering van de te treffen maatregelen moet plaatsvinden.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met het aanvullende voorschrift het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek hersteld. In wat eiser aanvoert in zijn zienswijze ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen. Uit het aanvullende voorschrift vloeit voort dat vergunninghouder de werkzaamheden die daarin staan vermeld voor de ingebruikname van het pand moet uitvoeren en de getroffen maatregelen tijdens het gebruik van de appartementen, winkels en uitrit in stand zal moeten houden. Als vergunninghouder zich niet aan het voorschrift houdt, moet het college hiertegen in beginsel handhavend optreden.
11. Verder voert eiser in zijn zienswijze aan dat in de notitie ‘Second opinion verkeersveiligheid uitrit en omgeving woningbouwplan [locatie] ’ van [deskundige] van 3 maart 2022 die het college aan het herstelbesluit ten grondslag heeft gelegd ten onrechte niet het kruisend verkeer vanaf de overkant van de weg heeft onderzocht.
12. De rechtbank stelt vast dat eiser hiermee heeft herhaald wat hij al eerder in deze procedure naar voren heeft gebracht. Hierover heeft de rechtbank al een oordeel gegeven in de tussenuitspraak. De rechtbank kan, zoals al overwogen onder 3 en anders dan eiser kennelijk meent, behalve in zeer uitzonderlijke gevallen niet terugkomen van zo'n in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Uit wat eiser in dit verband opgemerkt in de zienswijze volgt niet dat zich hier zo'n zeer uitzonderlijk geval voordoet dat rechtvaardigt dat de rechtbank terugkomt van haar oordeel hierover in de tussenuitspraak.
13. Omdat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek met het herstelbesluit is hersteld en het herstelbesluit de rechterlijke toets kan doorstaan, verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen het herstelbesluit ongegrond.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk, voor zover dit is gericht tegen het bestreden besluit. Het beroep van eiser voor zover dit is gericht tegen het herstelbesluit is ongegrond.
15. Dit betekent voor partijen dat vergunninghouder het appartementencomplex conform de gewijzigde omgevingsvergunning mag bouwen en de uitweg met inachtneming van de in het herstelbesluit opgenomen aanvullende voorschriften mag maken.
16. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat een tussenuitspraak is gedaan aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van eiser. De vergoeding die het college aan eiser moet betalen wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert in dit geval 1,5 punten op (1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus) met een waarde per punt van € 875,-, bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.312,50.
17. De rechtbank ziet om dezelfde reden aanleiding te bepalen dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het herstelbesluit ongegrond;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
20 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
2.Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.