ECLI:NL:RBMNE:2024:5525

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
24/4120
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster, die betrokken is bij de Toeslagenaffaire, vraagt om een voorschot van de Belastingdienst/Toeslagen om haar medische kosten in het buitenland te dekken of om repatriëring naar Nederland te bekostigen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen sprake is van spoedeisend belang, omdat verzoekster niet voldoende heeft onderbouwd waarom zij niet kan wachten op de behandeling van haar beroep, die gepland staat voor 16 september 2024.

De voorzieningenrechter heeft verzoekster eerder gevraagd om recente medische stukken te overleggen ter onderbouwing van haar acute medische situatie, maar de overgelegde documenten bieden geen duidelijkheid over de noodzaak van onmiddellijke behandeling. Bovendien heeft verzoekster niet aangetoond dat zij financieel niet in staat is om de kosten voor medische zorg of repatriëring zelf voor te schieten. De voorzieningenrechter benadrukt dat in financiële geschillen doorgaans geen spoedeisend belang wordt aangenomen, tenzij er sprake is van onomkeerbare situaties.

Uiteindelijk concludeert de voorzieningenrechter dat het verzoek kennelijk ongegrond is en wijst het af, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4120

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

en

Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [gemeente] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Zij wil een voorschot van verweerder om haar medische kosten in het buitenland te kunnen betalen of repatriëring naar Nederland te kunnen bekostigen, zodat zij hier medisch behandeld kan worden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond, afgewezen. [1] Waarom dat zo is, legt de voorzieningenrechter hierna uit.
3. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat gelet op de betrokken belangen vereist. [2]
4. Het eerste gedeelte van het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over een voorschot dat verzoekster wil op volgens haar verbeurde dwangsommen. De voorzieningenrechter heeft eerder, in de uitspraak van 31 mei 2024, [3] al geoordeeld dat de bestuursrechter niet bevoegd is om een uitspraak te doen over al dan niet verbeurde dwangsommen. Verzoekster moet zich tot de civiele rechter wenden als zij meent dat zij recht heeft op uitbetaling van dwangsommen. De voorzieningenrechter verwijst naar de eerdere uitspraak en gaat niet verder in op dit deel van het verzoek.
5. Verzoekster heeft verder gesteld dat verweerder ten onrechte geen compensatie heeft toegekend voor de gemiste kinderopvangtoeslag over de periode december 2010 en de jaren 2011 en 2012. Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 april 2024, waarin verweerder heeft geconcludeerd dat zij geen recht had op toeslag in deze periode en dus ook niet op compensatie nu. Verzoekster wil dat de voorzieningenrechter haar alvast een voorschot toekent op het bedrag waarop zij meent recht te hebben. Als reden voor dat voorschot wijst verzoekster erop dat zij dringend medische zorg nodig heeft en die zorg niet kan betalen.
6. Het gaat hier om een financieel geschil. De voorzieningenrechter neemt bij een financieel geschil niet snel aan dat de zaak spoedeisend is. In beginsel kan een geldbedrag namelijk na afloop van de beroepszaak waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
7. De voorzieningenrechter heeft verzoekster in een brief van 19 juni 2024 gevraagd om de acute medische situatie waarvoor zij stelt geld nodig te hebben, te onderbouwen met recente medische stukken. Daarbij is van belang dat de rechtbank de behandeling van het beroep van verzoekster al heeft gepland voor de zitting van 16 september 2024 en van verzoekster dus verwacht mag worden om te onderbouwen waarom zij niet kan wachten tot die datum.
8. Verzoekster heeft op 24, 28 en 9 juli 2024 een groot aantal medische stukken aan de rechtbank toegezonden. Daarbij zitten geen gegevens die erop wijzen dat verzoekster nú met spoed behandeld moet worden voor een medische aandoening. De voorzieningenrechter heeft in een brief van 12 juli 2024 verzoekster nogmaals in de gelegenheid gesteld de acute medische noodsituatie te onderbouwen. Daarbij heeft hij er ook op gewezen dat verzoekster moet onderbouwen dat haar financiële situatie dusdanig is dat zij een bedrag aan medische kosten in het buitenland of repatriëring naar Nederland niet kan voorschieten totdat op het beroep is beslist.
9. Verzoekster heeft gereageerd met e-mailberichten van 12 en 22 juli 2024. Zij heeft daarbij niet de gevraagde medische onderbouwing gegeven. De door verzoekster overgelegde medische stukken wijzen onmiskenbaar op veel medische problemen, waarvoor zij zeker behandeling behoeft, en ook de foto’s die zij heeft gemaakt, wijzen op medische problemen. Wat echter mist is een link waarom de situatie op dit moment zo spoedeisend is dat de behandeling van beroepsprocedure op 16 september 2024, waarin beslist zal worden over het financiële geschil, niet kan worden afgewacht. De handgeschreven Franse documenten van de neuroloog geven ook geen helder inzicht in de behandeling die verzoekster nu met spoed zou moeten ondergaan.
10. Verzoekster heeft de gestelde financiële nood evenmin onderbouwd. Zij heeft in 2023 een bedrag van € 103.230,- van verweerder ontvangen. Verzoekster stelt dat zij dit bedrag heeft gebruikt voor levensonderhoud en de afbetaling van schulden, maar zij heeft hiervan geen bewijs geleverd en dat is in dit kader wel noodzakelijk. Van verzoekster mag verwacht worden aan te tonen dat zij het bedrag dat zij nodig heeft voor medische kosten of repatriëring naar Nederland, niet zelf kan voorschieten.
11. Dat de voorzieningenrechter ook van verzoekster, die erkend slachtoffer is van de Toeslagenaffaire, bewijs van haar situatie verlangt, heeft ermee te maken dat als er wel spoedeisend belang wordt aangenomen in deze situatie, dit verzoek om een voorlopige voorziening op een zitting wordt behandeld. Daarbij wordt ook al gekeken of het beroep kans van slagen heeft. De zaken van verzoekster krijgen in dat geval dus voorrang boven zaken van andere mensen die ook groot belang hebben bij een uitspraak op hun beroep en die mogelijk al langer wachten op behandeling van hun zaak. Om verzoekster die voorrang te verlenen boven anderen, moet de voorzieningenrechter een goede reden hebben. Het is aan verzoekster om die reden en de onderbouwing daarvan te geven en die ziet de voorzieningenrechter in dit geval niet.
12. In dit verband wordt opgemerkt dat de behandeling van het beroep al op korte termijn gepland staat. Dit geschil leent zich qua aard, inhoud en omvang ook meer voor een behandeling in de bodemprocedure dan in het kader van een spoedvoorziening, zoals verzoekster heeft gevraagd.
13. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoekster het spoedeisende belang dat zij stelt te hebben bij een voorschot niet voldoende heeft onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

14. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dus af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.