ECLI:NL:RBMNE:2024:5523

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
23/1827
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 16 juli 2024, wordt het verzoek van de verzoeker om vergoeding van proceskosten toegewezen. De zaak betreft een verzoeker die een tewerkstellingsvergunning had aangevraagd, maar deze was door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) voor een maximale duur van 24 weken verleend. Verzoeker was het niet eens met deze beperking en ging in beroep. Verweerder heeft echter niet gereageerd op het verzoek om proceskostenvergoeding, wat door de rechtbank werd geïnterpreteerd als een gebrek aan bezwaar tegen de vergoeding. De rechtbank concludeert dat verweerder de proceskosten van verzoeker moet vergoeden, omdat hij zich zal conformeren aan eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die de 24-weken eis onverbindend heeft verklaard. Verzoeker heeft inmiddels een tijdelijke verblijfsvergunning asiel gekregen, waardoor hij geen tewerkstellingsvergunning meer nodig heeft. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 1.499,- en veroordeelt verweerder tot betaling hiervan aan verzoeker, evenals het griffierecht van € 184,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

Verweerder heeft in zijn besluit van 16 januari 2023 aan verzoeker een tewerkstellingsvergunning verleend voor de duur van maximaal 24 weken, omdat verzoeker een asielzoeker is en voor hem de zogenaamde 24-weken eis geldt. Verzoeker was het hiermee niet eens en wilde een tewerkstellingsvergunning voor een langere periode. In het besluit op bezwaar van 16 maart 2023 is verweerder bij zijn besluit gebleven. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan.
Op 4 januari 2024 heeft verweerder medegedeeld dat verzoeker geen belang meer heeft bij de beroepsprocedure. De reden daarvoor is dat verweerder zich zal conformeren aan de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 november 2023, [1] waarin de Afdeling de 24-weken eis onverbindend heeft verklaard, omdat deze in strijd is met artikel 15, tweede lid, van de Opvangrichtlijn. [2] Bovendien is verzoeker op 24 augustus 2023 in het bezit gesteld van een (tijdelijke)verblijfsvergunning asiel, wat tot gevolg heeft dat hij helemaal geen tewerkstellingsvergunning meer nodig heeft.
Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en daarbij om een vergoeding gevraagd van zijn proceskosten.
3. De rechtbank kan beslissen dat een partij de proceskosten van de tegenpartij moet betalen. [3]
4. Verweerder heeft niet gereageerd op het verzoek van verzoeker. De rechtbank leidt hier uit af dat verweerder er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van verzoeker te vergoeden.
5. Verweerder heeft in zijn brief van 4 januari 2024 niet aangegeven hoe hij deze procedure formeel juridisch gaat afronden. De rechtbank gaat ervan uit dat hij het bestreden besluit intrekt en het primaire besluit herroept, voor zover daarin de 24-weken eis aan eiser is gesteld. Dat betekent dat eiser recht heeft op de proceskosten die hij voor het bezwaar [4] en het beroep heeft moeten maken. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op € 1.499,- (1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 875,- en 1 punt voor het bezwaarschrift, waarde per punt € 624,-).
6. Verweerder moet ook het griffierecht ter hoogte van € 184,- aan verzoeker betalen. [5]

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.499,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Blok, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

2.Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking).
3.Artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4.Artikel 7:15 van de Awb.
5.Artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.