ECLI:NL:RBMNE:2024:5505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
UTR 22/4800
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens afwezigheid eiser tijdens zitting

Op 12 september 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de minister van Justitie en Veiligheid. Eiser had beroep ingesteld tegen het herstelbesluit van de minister van 28 september 2022, dat betrekking had op een verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Tijdens de zitting was eiser echter niet verschenen, ondanks dat hij daartoe verplicht was op basis van de oproeping. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen geldige reden voor zijn afwezigheid heeft opgegeven.

De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen om de behandeling aan te houden afgewezen, omdat er al een getuige was opgeroepen en de procedure al bijna vier jaar liep. De rechtbank oordeelde dat het noodzakelijk was om het geschil nu eindelijk te beëindigen. Gezien het wegblijven van eiser, heeft de rechtbank geconcludeerd dat hij niet serieus bezig was met het oplossen van het geschil en dat hij zijn recht op een beoordeling door de rechtbank had verspeeld.

Op basis van artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De minister heeft aangeboden om de documenten die alsnog zijn gevonden aan eiser ter beschikking te stellen, maar dit deed niets af aan de beslissing van de rechtbank. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4800
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

De minister van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser thans gericht tegen het herstelbesluit van de minister van 28 september 2022 (het bestreden besluit) op het verzoek van eiser om openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur(Wob), thans de Wet open overheid (Woo). De minister heeft dit herstelbesluit genomen naar aanleiding van de uitspraak van 31 mei 2022 (zaaknummer UTR 21/3858) van deze rechtbank.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 12 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de minister mr. J.T Denkers en de gemachtigde van de minister. Tevens is verschenen mr. I. Nijhuis, na daartoe als getuige te zijn opgeroepen. Eiser is ook opgeroepen, maar hij is niet verschenen. Zijn gemachtigde is ook niet verschenen.
1.2.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. Over de inhoud van het beroep heeft de minister op 2 september 2024 bericht dat er recent meer documenten zijn aangetroffen en dat die aanleiding geven om een nadere zoekslag te doen naar gearchiveerde mailboxen om te kijken of er nog meer documenten aanwezig zijn. De minister stelt hierover op korte termijn een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen om de behandeling daarom aan te houden, afgewezen. Dit omdat de rechtbank inmiddels op verzoek van eiser een getuige had opgeroepen voor de zitting om informatie te verschaffen over het bestaan van documenten. Voor zover de brief van 10 september 2024 van de gemachtigde van eiser een nieuw aanhoudingsverzoek bevat, wijst de rechtbank dit ook af, omdat in de brief geen andere, bijzondere, omstandigheden zijn genoemd. Dit mede gezien het grote aantal procedures dat eiser al heeft ingesteld en gevoerd zonder gemachtigde Gemachtigde heeft ook niet gemeld waarom hij opeens, in tegenstelling tot het aanhoudingsverzoek van 29 augustus 2024, zelf verhinderd zou zijn.
3. Om op het beroep finaal te kunnen beslissen heeft de rechtbank niet alleen een getuige opgeroepen, maar ook eiser. Zoals in de oproeping aan eiser is gemeld, was dat mede bedoeld om een oplossing voor het geschil te vinden, waarbij alle merites van de zaak en het geschil besproken hadden kunnen worden. Nu de procedure al bijna vier jaar loopt en de rechtbank hierin al tweemaal eerder een uitspraak heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat al wat redelijk mogelijk is, gedaan moet worden om het geschil nu eindelijk te kunnen beëindigen.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser is weggebleven, hoewel hij verplicht was om op de zitting te verschijnen. Eiser heeft hiervoor geen geldige reden gegeven. Op deze situatie is artikel 8:31 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van deze bepaling zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank acht dit passend om de navolgende redenen.
5. De rechtbank leidt uit het wegblijven van eiser af, dat het hem, ook na bijna vier jaar, kennelijk niet is te doen om het geschil nu eindelijk op te lossen dan wel om zich inhoudelijk nader te (laten) informeren over de destijdse werkwijze van de minister en de aanwezigheid van documenten. Eiser heeft de mogelijkheid om vragen te stellen aan de door hem zelf voorgedragen getuige voorbij laten gaan en hij heeft zich teruggetrokken van de mogelijkheid om een andere oplossing voor het geschil te zoeken. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee zijn recht op een beoordeling door de rechtbank heeft verspeeld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het beroep met toepassing van artikel 8:31 van de Awb niet-ontvankelijk te verklaren. Overigens heeft de minister zich bereid verklaard om de documenten die alsnog zijn gevonden bij wijze van informatieverstrekking aan eiser ter beschikking te stellen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
7. Ter zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2024 door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.