ECLI:NL:RBMNE:2024:5503

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
11153999 \ UE VERZ 24-165
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht ontslag op staande voet en herstel arbeidsovereenkomst na onvoldoende afweging van belangen door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [partij I] en [partij II] B.V. [partij I], werkzaam als chauffeur, was per 1 april 2023 in dienst bij [partij II]. Op 19 april 2024 heeft [partij II] [partij I] op staande voet ontslagen, omdat hij had aangegeven niet te komen werken vanwege een puppy cursus. [partij I] heeft hiertegen verweer gevoerd en verzocht het ontslag te vernietigen en doorbetaling van zijn salaris te vorderen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat er geen dringende reden was voor het ontslag. De werkgever had onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [partij I], zoals zijn ziekte en de noodzaak van de puppy cursus. De kantonrechter oordeelde dat [partij II] andere, minder ingrijpende maatregelen had kunnen nemen in plaats van direct ontslag op staande voet te geven. Het ontslag werd vernietigd en [partij II] werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en de proceskosten. In een tweede procedure, waarin [partij II] een schadevergoeding eiste, werd het verzoek afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst geacht werd nooit te zijn geëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11153999 UE VERZ 24-165 en 11166028 UE VERZ 24-170 AP/1183
Beschikking van 11 september 2024
inzake
[partij I],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [partij I] ,
verzoekende partij in de zaak met nummer 11153999,
verwerende partij in de zaak met nummer 11166028,
gemachtigde: mr. J.C. Hesen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij II] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [partij II] ,
verwerende partij in de zaak met nummer11153999,
verzoekende partij in de zaak met nummer 11166028,
gemachtigde: mr. M.J.E. Spoormaker.

1.Het verloop van de procedures

1.1.
Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [partij I] , ter griffie ingekomen op 12 juni 2024;
  • het verzoekschrift van [partij II] , ter griffie ingekomen op 19 juni 2024;
  • het verweerschrift van [partij I] , van 27 augustus 2024;
  • de pleitnota van mr. Hesen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 september 2024. De heer [partij I] was daarbij aanwezig met mr. Hesen. Mr. Spoormaker heeft voorafgaand aan de zitting laten weten niet aanwezig te zullen zijn. Mevrouw [A] (eigenaresse van [partij II] ) en de heer [B] (Wagenparkbeheerder bij [partij II] ) waren namens [partij II] aanwezig. De griffier heeft aantekening gehouden van de zitting.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar gaan de zaken over?

2.1.
[partij I] , geboren op [geboortedatum] 1959, is per 1 april 2023 in dienst van [partij II] getreden als Chauffeur. Tussen partijen gold eerst een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van zeven maanden, die daarna met een jaar is verlengd tot 1 november 2024. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Taxivervoer van toepassing. Het loon van [partij I] bedraagt € 1.903,89 bruto exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Begin maart 2024 heeft [partij I] een Amerikaanse Stafford pup gekocht. Vanaf dat moment heeft [partij I] een aantal weken op rij zowel schriftelijk als mondeling bij zijn werkgever aangegeven dat hij met deze hond een zogenaamde puppy cursus wilde volgen, die alleen op zaterdag gegeven werd. [partij I] heeft aan zijn werkgever uitgelegd dat voor het betreffende ras een dergelijke training nodig is, dat dit de cruciale weken in de ontwikkeling waren om die training te volgen en [partij I] heeft zijn werkgever op enig moment ook foto’s laten zien van beten van de pup om aan te geven dat de cursus echt met spoed noodzakelijk was. Aanvankelijk stond de werkgever ervoor open om [partij I] een zaterdag vrij te laten nemen, al dan niet alleen een dagdeel (wat volgens [partij I] al volstond), maar een toezegging daarover bleef uit.
2.3.
Op vrijdag 19 april 2024 heeft [partij I] om 14.12 uur in een Whatsapp bericht aan [A] laten weten:
“Ben al 5 weken bezig om naar de cursus te kunnen. En morgen is het de dag dat ik ga. Sorry”. [A] heeft daarop om 14.13 uur via Whatsapp gereageerd:
“Dit is werkweigering. Vanaf volgende week is dit mogelijk, zoals eerder aangegeven.”[partij I] heeft direct, om 14.13 uur, gereageerd:
“Ik kom zo de wagen terug brengen”, en om 14.19 uur:
“Bij deze meld ik me eigen ziek”en vervolgens om 14.20 uur :
“Overspannen. Maandag naar de dokter”.Om 14.23 uur stuurt [A] het bericht:
“Je bent net ontslagen op staande voet.”En om 14.24 uur: “Dat gesprek is zojuist gevoerd”.
“Ik snap dat je nu ziek bent. Helaas kan ik daar niks mee.”En om 14.25 uur:
“Je ontvangt dit ook per mail en brief.”Vervolgens antwoordt [partij I] :
“Nee hoor ik heb me net ziek gemeld 1 minuut voor dat je belde”, waarop [A] nog antwoordt:
“Niet bij mij. En dat gaat allemaal via mij, zoals je weet.”Er volgt nog een bericht van [A] en om 14.51 uur besluit zij met:
“De auto inleveren terwijl je nu gepland staat voor werk is werkweigering.”
2.4.
Een ontslagbrief of e-mail, zoals aangekondigd, is niet meer verstuurd. [partij II] heeft het vakantiegeld tot 1 januari 2024 (op zijn verzoek eerder) aan [partij I] uitgekeerd, daarna is geen vakantiegeld meer betaald. Het salaris van [partij I] is vanaf 1 april 2024 niet meer betaald.
2.5.
De gemachtigde van [partij I] heeft op de woensdag of donderdag na het ontslag op staande voet een brief gestuurd waarin hij heeft aangegeven dat [partij I] zich in beginsel beschikbaar hield voor werkzaamheden, maar op dat moment wel ziek was.
2.6.
[partij I] wil dat het ontslag op staande voet vernietigd wordt en dat hij wordt doorbetaald. [partij II] wil juist een schadevergoeding van [partij I] , omdat de arbeidsovereenkomst voortijdig is geëindigd en de wet in zo’n geval voorziet in een vastgesteld schadebedrag.

3.De verzoeken van [partij I] en het verzoek van [partij II]

Het verzoek van [partij I]

3.1.
[partij I] verzoekt de kantonrechter primair het ontslag op staande voet van 19 april 2024 te vernietigen op grond van artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek (BW), het salaris vanaf 1 april 2024 te betalen tot het moment dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW. Subsidiair, voor zover het ontslag op staande voet rechtsgeldig blijkt te zijn verleend, vordert [partij I] betaling van de wettelijke transitievergoeding, uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen en betaling van het resterende vakantiegeld. In beide gevallen verzoekt [partij I] veroordeling van [partij II] in de kosten van deze procedure.
Het verzoek van [partij II]
3.2.
heeft in haar verzoekschrift verzocht dat [partij I] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.916,00 bruto, op grond van artikel 7:677 lid 2 jo 3 onder a BW, dat wil zeggen de zogenaamde gefixeerde schadevergoeding: het bedrag aan salaris dat aan [partij I] zou zijn betaald wanneer hij met inachtneming van een opzegtermijn zou hebben opgezegd (dus de periode 19 april 2024 tot en met 31 mei 2024). [partij II] wil dat [partij I] in de kosten van de procedure wordt veroordeeld.
3.3.
Partijen hebben beide verweer gevoerd. [partij I] heeft dat gedaan door een met stukken onderbouwd verweerschrift, wat nog verder is toegelicht tijdens de mondelinge behandeling. [partij II] heeft alleen mondeling verweer gevoerd, tijdens de mondelinge behandeling.

4.De beoordeling in beide zaken

in de zaak met nummer 11153999

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat het door [partij II] aan [partij I] gegeven ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.
4.2.
Een ontslag op staande voet is rechtsgeldig wanneer er een
dringende redenis en de werkgever de arbeidsovereenkomst om die dringende reden
onverwijld(dus meteen nadat de dringende reden duidelijk is geworden) heeft opgezegd onder
onverwijlde(dus directe)
mededelingvan die dringende reden aan de werknemer. Als aan één van de voorwaarden niet wordt voldaan houdt het ontslag op staande voet geen stand.
4.3.
De op het moment van het ontslag op staande voet meegedeelde reden fixeert in beginsel de ontslagreden. De toetsing of het ontslag al dan niet rechtsgeldig is kan in beginsel alleen plaatsvinden op basis van wat feitelijk aan de werknemer is meegedeeld – dat is de fixatie van de dringende reden – en niet op basis van later aangevoerde feiten of omstandigheden.
4.4.
In dit geval is de dringende reden meegedeeld tijdens een (kort) telefoongesprek op 19 april 2024. Tussen partijen is niet in geschil dat [A] heeft aangegeven dat omdat [partij I] had gezegd dat hij de zaterdag erna niet zou komen werken, sprake was van werkweigering. Daarom moet eerst worden vastgesteld of dit daadwerkelijk een dringende reden oplevert zoals bedoeld in de wet.
4.5.
In het BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat er – alle omstandigheden in aanmerking genomen – geen sprake is van een dringende reden. In de eerste plaats was er op het moment van het ontslag op staande voet nog geen sprake van werkweigering en dus ook nog geen sprake van de dringende reden voor ontslag op staande voet. [partij I] had immers slechts aangekondigd niet te zullen komen. In principe had hij nog van gedachten kunnen veranderen en de volgende dag nog kunnen komen werken. Het enkele feit dat hij de auto kwam brengen doet daaraan niet af, want dat is geen onomkeerbare handeling en dat de werkgever mogelijk maatregelen moet treffen om die dienst op te vangen maakt niet dat er dan alsnog sprake zou zijn van een dringende reden. [partij II] had kunnen en ook moeten afwachten of [partij I] echt werk zou weigeren, maar dat heeft zij niet gedaan. Er was geen sprake van een bepaald gedragspatroon waarin deze meldingen vaker werden gedaan, integendeel, de inzet van [partij I] stond niet ter discussie. Ten tweede heeft [partij I] aangegeven dat hij overspannen was en dat hij zich om die reden had ziek gemeld. [partij II] gaat vooral in op de vraag of dit een minuut vóór of een minuut ná het ontslag op staande voet gebeurde, omdat zij een ziekmelding na het ontslag op staande voet niet meer in behandeling zou nemen. Niet alleen is op basis van de overgelegde Whatsapp berichten te zien dat het moment van de ziekmelding vlak vóór het ontslaggesprek heeft plaatsgevonden, maar het had ook op de weg van [partij II] gelegen om die ziekmelding serieus te nemen en te onderzoeken. Het is immers relevant of een werknemer in overspannen toestand een uitspraak doet of beslissing neemt. Naar vaste jurisprudentie mag een werkgever een werknemer niet zonder meer houden aan uitspraken die hij in zodanige toestand doet. [partij II] heeft echter de ziekmelding in het geheel niet onderzocht. Ten derde staat vast dat [partij I] al wekenlang had aangegeven dat hij een dag vrij wilde nemen om de puppy cursus met zijn hond te doen en dat hij had uitgelegd, ook aan de hand van foto’s, waarom hiermee niet gewacht kon worden. [partij II] heeft aanvankelijk ook aangegeven dat dit mogelijk was wanneer de cursus in de ochtend was en [partij I] in de middag en avond zou werken, waartoe hij ook bereid was. Daar is [partij II] later weer op terug gekomen. [partij II] heeft al met al het bedrijfsbelang voor laten gaan en heeft onvoldoende oog gehad voor het redelijke belang van [partij I] . Tot slot is het ook nog zo dat ontslag op staande voet een uiterste maatregel is. In de gegeven omstandigheden had [partij II] ook andere maatregelen kunnen treffen die veel minder ver hadden gegaan, zoals een waarschuwing of een loonsanctie. Door direct een ontslag op staande voet te geven heeft [partij II] onvoldoende rekening gehouden met de verstrekkende belangen voor [partij I] , alleen al vanwege zijn slechte financiële situatie, die bij [partij II] bekend was. Het was te voorzien dat [partij I] vrijwel direct in de problemen zou komen.
4.7.
Het voorgaande leidt de kantonrechter tot de slotsom dat geen sprake is van een dringende reden die het ontslag op staande voet rechtvaardigt. Het ontslag op staande voet is daarom niet rechtsgeldig en zal door de kantonrechter worden vernietigd. Dit betekent ook dat de loonvordering wordt toegewezen. Tegen de gevorderde wettelijke verhoging en wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Deze vorderingen vloeien voort uit de wet en zijn eveneens toewijsbaar.
4.8.
[partij II] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij I] worden tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 1.041,00 (waarvan € 248,00 aan griffierecht en € 793,00 aan salaris gemachtigde).
In de zaak met nummer 11166028
4.9.
Het voorgaande betekent dat de arbeidsovereenkomst geacht moet worden nooit te zijn geëindigd. Dat betekent dat het verzoek van [partij II] , tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding, wordt afgewezen. Omdat dit in een aparte procedure is verzocht en [partij I] genoodzaakt was in die procedure een verweerschrift in te dienen, volgt daarvoor ook een proceskostenveroordeling.
4.10.
[partij II] zal daarom, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [partij I] worden tot de uitspraak begroot op € 793,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak met nummer 11153999
5.1.
vernietigt het ontslag op staande voet;
5.2.
veroordeelt [partij II] tot betaling van het achterstallige loon over de periode vanaf 1 april 2024 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke data van verschuldigdheid totdat volledig is betaald;
5.3.
veroordeelt [partij II] in de proceskosten, aan de zijde van [partij I] begroot op € 1.041,00;
In de zaak met nummer 11166028
5.4.
wijst het verzoek af;
5.5.
veroordeelt [partij II] in de proceskosten aan de zijde van [partij I] , tot deze beschikking begroot op € 793,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.