ECLI:NL:RBMNE:2024:5486

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
11205082 \ AE VERZ 24-39
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg meerwaardeclausule in samenlevingsovereenkomst

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 13 september 2024, is de kantonrechter ingegaan op een verzoek van partijen met betrekking tot de uitleg van een meerwaardeclausule in een samenlevingsovereenkomst. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap, hebben in 2007 een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten. De relatie is in 2013 beëindigd, maar er is onduidelijkheid ontstaan over de meerwaarde van de woning die [verzoeker] bezat en de aanspraken van [verweerster] daarop.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de meerwaardeclausule in de overeenkomst niet de mogelijkheid biedt voor [verweerster] om aanspraak te maken op de helft van de meerwaarde van de woning na beëindiging van de samenleving. De tekst van de clausule en de bedoeling van partijen wijzen erop dat de aanspraak enkel geldt bij beëindiging van de overeenkomst of bij verkoop van de woning. Aangezien de samenlevingsovereenkomst is geëindigd en de waarde van de woning op dat moment lager was dan de verkrijgingsprijs, is er geen sprake van meerwaarde waarover verrekend kan worden.

De kantonrechter heeft geconcludeerd dat [verweerster] geen recht meer heeft op de meerwaarde en heeft de gevraagde verklaring voor recht in die zin toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de beslissing onmiddellijk effect heeft, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 11205082 \ AE VERZ 24-39 CFd/63200
Beschikking van 13 september 2024, inzake het verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaak van
[verzoeker],
woonplaats: [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. J.J. Blok,
tegen
[verweerster],
woonplaats: [woonplaats] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. E.R. Jonker.
De partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [verweerster] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • het vonnis van de kantonrechter van de Rechtbank-Midden-Nederland, locatie Amersfoort, van 3 juli 2024 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de mail van de griffier van de Rechtbank Midden-Nederland van 2 september 2024;
  • de mail van de gemachtigde van [verzoeker] van 3 september 2024;
  • de mail van de gemachtigde van [verweerster] van 3 september 2024;
  • de mail van de gemachtigde van [verzoeker] van 4 september 2024;
  • de pleitnotitie van de gemachtigde van [verzoeker] ;
  • de pleitnotitie van de gemachtigde van [verweerster] .
1.2.
Partijen hebben zich gezamenlijk tot de kantonrechter gewend met een verzoek om op grond van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een beslissing te geven. Partijen hebben zich daarbij het recht op hoger beroep voorbehouden.
1.3.
Op 4 september 2024 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [verzoeker] met zijn gemachtigde en [verweerster] met haar gemachtigde.
1.4.
De datum van de beschikking is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben samengewoond zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap en op [2007] een (notariële) samenlevingsovereenkomst gesloten. Ten tijde van het sluiten van de samenlevingsovereenkomst was [verzoeker] eigenaar van de woning aan [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning). Ook na het sluiten van de samenlevingsovereenkomst is hij de (enige) eigenaar gebleven. De relatie van partijen is verbroken en de samenlevingsovereenkomst is op [2013] beëindigd.
2.2.
In artikel 9a van de samenlevingsovereenkomst staat:
“1. (…) De meerwaarde van deze woning zal door partijen bij helfte worden gedeeld.
2. De verplichting tot verrekening zal bestaan indien deze overeenkomst eindigt, danwel bij vervreemding van de woning. (…)
4. Het ingevolge het vorenstaande voor verrekening in aanmerking komende bedrag wordt berekend door de waarde van de woning op het sub 2 bedoelde moment te verminderen met de verkrijgingsprijs. Indien de verkrijgingsprijs hoger is dan de waarde van de woning op het in sub 2 bedoelde moment zal er geen verrekening plaatsvinden.(…)”
2.3.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van deze bepaling (hierna: de meerwaardeclausule). [verzoeker] is van mening dat de aanspraak van [verweerster] op de helft van de meerwaarde van de woning per [2013] is komen te vervallen. [verweerster] meent dat zij bij een toekomstige verkoop van de woning nog (steeds) aanspraak kan maken op de helft van de meerwaarde van de woning. Partijen hebben zich gezamenlijk tot de kantonrechter gewend met een verzoek om op grond van artikel 96 Rv een beslissing te geven.
Juridisch kader
2.4.
Om vast te stellen wie er gelijk heeft, is een uitleg van de overeenkomst nodig. Het is vaste rechtspraak dat daarvoor niet alleen moet worden gekeken naar de tekst van de overeenkomst, in dit geval de meerwaardeclausule. Het is ook belangrijk wat partijen verder nog gezegd en gedaan hebben, en wat zij op grond daarvan van elkaar mochten verwachten. [1]
[verweerster] kan geen beroep meer doen op de meerwaardeclausule
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat [verweerster] geen aanspraak meer kan maken op de helft van de meerwaarde van de woning en zal dat hieronder toelichten.
2.6.
Uit de tekst van de meerwaardeclausule volgt dat [verweerster] aanspraak kan maken op de helft van de meerwaarde van de woning, wanneer de samenlevings(overeenkomst) eindigt of op het moment dat de woning aan een derde wordt verkocht. Partijen zijn het erover eens dat de samenlevingsovereenkomst tussen hen is beëindigd. Op dat moment was de waarde van de woning lager dan de verkrijgingsprijs en was er geen sprake van meerwaarde. De lezing die [verweerster] aan artikel 9a geeft is dat zij op twee momenten aanspraak kan maken op de helft van de meerwaarde van de woning, maar taalkundig is dat niet juist. Het woordje “danwel” in de meerwaardeclausule betekent namelijk “of” en “of” wordt gebruikt om twee mogelijkheden te geven die elkaar uitsluiten. [2] In de overeenkomst staat niet dat [verweerster] bij beëindiging van de samenleving
enbij verkoop van de woning aanspraak kan maken op de helft van de meerwaarde van de woning.
2.7.
Ook uit de bedoeling van partijen kan dat niet worden afgeleid. [verzoeker] was eigenaar van de woning toen partijen met elkaar gingen samenwonen. Hij heeft tijdens de zitting verklaard dat [verweerster] graag mede-eigenaar wilde worden, maar dat hij daar niet mee heeft ingestemd. Wel wilde hij [verweerster] tijdens de samenleving laten meedelen in de eventueel te realiseren meerwaarde van de woning. Daarom hebben ze bij de notaris de meerwaardeclausule laten vastleggen. Het was niet zijn bedoeling om na beëindiging van de samenleving [verweerster] te laten meedelen in de door hem gerealiseerde meerwaarde, bij een verkoop van de woning. [verweerster] heeft aangegeven niet meer precies te weten wat er is besproken en hoe dit destijds is gegaan. Zij heeft het opmaken en vaststellen van de overeenkomst grotendeels overgelaten aan [verzoeker] en de notaris. Haar verwachting was dat [verzoeker] haar goed achter zou laten indien de relatie zou worden verbroken, omdat haar ex-man dat eerder ook had gedaan. Zij ging er vanuit dat zij ook na beëindiging van de relatie aanspraak kon maken op de helft van de meerwaarde bij verkoop van de woning. De wet bevat daarvoor echter geen aanknopingspunten. Als [verweerster] dit inderdaad belangrijk had gevonden, zoals zij stelt, dan had zij dit met [verzoeker] moeten bespreken. Dat heeft zij niet gedaan. Daarom mocht zij er ook niet vanuit gaan dat [verzoeker] akkoord was met het delen van de meerwaarde van zijn woning, na beëindiging van de relatie.
Geen beroep op aanvullende werking redelijkheid en billijkheid
2.8.
Voor zover [verweerster] bedoelt dat het redelijk is dat zij nog steeds aanspraak kan maken op de meerwaardeclausule, heeft zij dat standpunt onvoldoende onderbouwd. Vast staat dat zij na de beëindiging van de samenleving niet meer heeft bijgedragen in de woonlasten. Zij heeft aangevoerd dat zij tijdens de samenleving geld heeft geïnvesteerd in een dakkapel en een uitbouw van een nieuwe keuken voor de woning, maar dat wordt betwist en blijkt verder nergens uit. Het verklaart bovendien ook niet waarom het dan redelijk zou zijn dat [verweerster] onbeperkt in tijd aanspraak kan (blijven) maken op de helft van de meerwaarde bij verkoop van de woning.
Conclusie
2.9.
Omdat de samenlevingsovereenkomst is geëindigd bestaan er voor [verzoeker] geen verplichtingen meer die voortvloeien uit de meerwaardeclausule. De kantonrechter zal de gevraagde verklaring voor recht in overeenkomstige zin toewijzen.
Proceskosten worden gecompenseerd
2.10.
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.11.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart voor recht dat er voor [verzoeker] geen verplichtingen meer voortvloeien uit de meerwaardeclausule zoals omschreven in artikel 9a van de tussen partijen op [2007] gesloten samenlevingsovereenkomst;
3.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2024.
63200

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981,
2.Volgens https://onzetaal.nl en Van Dale Groot woordenboek hedendaags Nederlands.