ECLI:NL:RBMNE:2024:5482

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
18 september 2024
Zaaknummer
11178472 ME VERZ 24-74
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek werkgever met verwijtbaar handelen werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2024 een tussenbeschikking gewezen in een ontbindingsverzoek van een werkgever tegen een werknemer. De werkgever, een besloten vennootschap, heeft gesteld dat de werknemer verwijtbaar heeft gehandeld door tijdens werktijd bouwwerkzaamheden in haar woning te laten uitvoeren door collega's. De werknemer ontkent deze beschuldigingen en stelt dat zij niet op de hoogte was van de werkzaamheden die onder werktijd plaatsvonden. De kantonrechter heeft de werkgever opgedragen bewijs te leveren van de verwijten die zij aan de werknemer maakt. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 september 2024, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft aangegeven dat de beslissing over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal worden aangehouden in afwachting van de bewijslevering. De werknemer heeft ook een tegenverzoek ingediend voor betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag, maar hierover is nog geen beslissing genomen. De zaak is complex en draait om de vraag of de werknemer daadwerkelijk verwijtbaar heeft gehandeld en of de werkgever recht heeft op ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 11178472 ME VERZ 24-74 RD/960
Beschikking van 18 september 2024
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij in het verzoek,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. A. van der Kolk,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij in het verzoek,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J. Peute.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter beschikt over de volgende stukken:
  • het verzoekschrift, met producties 1 tot en met 35, van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 26 juni 2024;
  • het verweerschrift tevens inhoudende verzoeken, met producties 1 tot en met 14, van
[verweerster] van 21 augustus 2024;
- de op 29 augustus 2024 door [verzoekster] toegezonden producties 10 tot en met 12.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft in Lelystad plaatsgevonden op 3 september 2024. Namens [verzoekster] zijn de bedrijfsadvocaat [A] en de senior HR business partner
[B] verschenen. [verweerster] is verschenen met haar gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Partijen hebben vragen van de rechter beantwoord en op elkaar gereageerd.
1.3.
De rechter heeft partijen gezegd dat uiterlijk op 24 september 2024 beschikking zal worden gewezen.

2.Wat is de kern?

[verweerster] , 40 jaar oud, is sinds 21 januari 2022 in dienst van (de rechtsvoorganger van) [verzoekster] . Vanaf januari 2024 is zij werkzaam als senior medewerker servicedesk voor de businessunit [businessunit] ( [businessunit] ). [businessunit] houdt zich bezig met technische dienstverlening in de bouw, renovatie, verduurzaming en technisch onderhoud van gebouwen. [verweerster] is sinds 20 februari 2024 arbeidsongeschikt.
Op 1 maart 2024 heeft [C] , voormalig werknemer, bij [verzoekster] gemeld dat hij en enkele andere werknemers bouwwerkzaamheden in het huis van [verweerster] hebben verricht, gedeeltelijk onder werktijd. [verweerster] zou hiervan af hebben geweten. Ze betaalde ook een ‘mats’ prijs. [verzoekster] heeft [verweerster] en alle betrokken collega’s op 4 maart 2024 geschorst. [verzoekster] heeft daarna gesprekken met deze werknemers gevoerd en heeft [onderneming 1] onderzoek laten doen.
[verzoekster] vindt dat uit het onderzoek blijkt dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De arbeidsverhouding is daardoor ook verstoord geraakt. [verweerster] ontkent dit. [verzoekster] wil dat de arbeidsovereenkomst zo snel mogelijk wordt ontbonden zonder vergoeding. [verweerster] wil gewoon bij [verzoekster] in dienst blijven. Als de arbeidsovereenkomst toch ontbonden wordt, vindt ze dat rekening gehouden moet worden met de opzegtermijn en maakt ze aanspraak op de transitievergoeding en een billijke vergoeding. Verder wil [verweerster] dat [verzoekster] aan haar achterstallig loon betaalt met verhoging en wettelijke rente. [verzoekster] stelt deze bedragen verrekend te hebben met haar schade.
[verzoekster] en [verweerster] staan lijnrecht tegenover elkaar. De kantonrechter kan nog geen knoop doorhakken en zal [verzoekster] bewijs opdragen van de verwijten die zij aan het adres van [verweerster] maakt.

3.De beoordeling

In de verzoeken van [verzoekster]
3.1.
Beoordeeld moet worden of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In het geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of [verzoekster] aan [verweerster] de transitievergoeding en een billijke vergoeding moet betalen.
3.2.
Uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. De redelijke gronden worden weergegeven in artikel 7:669, lid 3, onderdelen c tot en met h BW. [verzoekster] beroept zich op twee van die gronden, namelijk: verwijtbaar handelen (de e-grond) en een verstoorde arbeidsverhouding (de g-grond). Op [verzoekster] rust de stelplicht en de bewijslast van de door haar aangedragen ontslaggronden.
Verwijtbaar handelen staat nog niet vast
3.3.
Vraag is dus of sprake is van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden verwacht dat zij de arbeidsovereenkomst met [verweerster] voortzet.
3.4.
[verzoekster] vindt dat dit zo is. Zij motiveert dit met de stelling dat [verweerster] door werknemers van [businessunit] tijdens werktijd in haar woning een verbouwing heeft laten uitvoeren. Zij heeft actief meegedacht en meegewerkt aan deze constructie. Deze collega’s werden namelijk met medeweten van [verweerster] ingepland op een ander project, waarna zij in de woning van [verweerster] aan het werk gingen. [verweerster] heeft haar collega’s regelmatig overdag aan het werk gezien in haar woning. De gewerkte uren zijn geboekt op orders van [onderneming 2] , een klant van [businessunit] . Ook zijn er op rekening van [verzoekster] bouwmaterialen gekocht voor de woning van [verweerster] . [verweerster] heeft een deel van de frauduleus geboekte werkuren goedgekeurd in de systemen van [verzoekster] . Door deze constructie heeft [verweerster] ook een veel lager betaald voor de verbouwing dan dat zij had moeten betalen als een reguliere aannemer het werk had gedaan.
3.5.
[verweerster] weerspreekt de door [verzoekster] geschetste gang van zaken. [verzoekster] probeert al een tijd op verschillende manieren van haar af te komen. Zij is altijd open geweest over de verbouwing en door wie deze werd verricht. [D] heeft de verbouwing geregeld. [verweerster] heeft aan hem een normaal en gebruikelijk bedrag van
€ 12.000,00 betaald. De werkzaamheden zouden in de avonduren en de weekenden uitgevoerd worden. [verweerster] wist niet dat er in afwijking van die afspraak overdag in haar woning werd gewerkt. Zij was dan op kantoor aan het werk. Thuiswerken was niet mogelijk omdat er in haar nieuwe woning geen internetverbinding was. Tijdens de verbouwing verbleef zij bij haar ouders en ging zij in de avonduren naar haar woning om de voortgang van de verbouwing te bekijken. Zij is alleen op 11 september 2023 overdag heel kort in de woning geweest. Het was haar niet bekend dat de werknemers van [businessunit] toen al vanaf de ochtend werkzaam waren in haar woning. [verweerster] heeft geen bemoeienis met de planning van werkzaamheden en was er niet van op de hoogte dat de werkzaamheden werden geboekt op andere projecten. Het goedkeuren van uren betreft slechts een controle op het soort en aantal gewerkte uren.
3.6.
Samengevat verwijt [verzoekster] [verweerster] dat zij:
  • wist dat er onder werktijd door werknemers van [businessunit] in haar woning werkzaamheden werden verricht;
  • actief heeft meegedacht en meegewerkt aan constructies om deze werkzaamheden onder werktijd mogelijk te maken;
  • wist dat de uren van de in de woning van [verweerster] ingezette werknemers zijn geboekt op orders van andere klanten van [businessunit] ;
  • een deel van de voornoemde uren, terwijl zij wist dat deze niet klopten, in het systeem van [verzoekster] heeft goedgekeurd.
3.7.
[verzoekster] onderbouwt haar standpunt aan de hand van (niet getekende) verslagen van gesprekken die met collega’s van [verweerster] zijn gevoerd door [verzoekster] , en met een beroep op het onderzoek door [onderneming 1] . Uit het interne en externe onderzoek komt naar voren dat [verweerster] , toen bleek dat er te veel werk was voor de avonden en de weekenden, zelf met het idee is gekomen om de werkzaamheden gedeeltelijk in werktijd uit te voeren. [verweerster] heeft dit, zo is verklaard, ook in de planning van [businessunit] door laten voeren en in ieder geval voor een periode van drie weken de onjuist geboekte uren goedgekeurd. Verder is verklaard dat [verweerster] regelmatig overdag in de woning aanwezig was. Een andere verklaring spreekt dit weliswaar tegen, maar uit deze verklaring blijkt wel dat [verweerster] wist dat haar collega’s overdag in de woning aan het werk waren. [verweerster] verklaart wisselend op dit punt. Zij heeft voorafgaand aan deze procedure verklaard dat zij haar collega’s meerdere keren overdag in haar woning heeft aangetroffen, maar dat zij zich niet heeft afgevraagd of dit onder werktijd van [businessunit] was.
3.8.
[verzoekster] heeft haar stellingen voldoende onderbouwd. [verweerster] betwist daartegenover de door [verzoekster] gestelde gang van zaken met klem. Omdat [verzoekster] zich op de rechtsgevolgen beroept van het verwijtbare handelen ligt het op de weg van [verzoekster] om haar stellingen te bewijzen. Zij zal daartoe, overeenkomstig haar bewijsaanbod, in de gelegenheid worden gesteld.
3.9.
Als komt vast te staan dat [verweerster] wist dat de verbouwingswerkzaamheden tijdens werkuren hebben plaatsgevonden en dat zij heeft meegewerkt om dit voor [verzoekster] te verhullen, dan levert dit naar het oordeel van de kantonrechter een voldragen e-grond op en dan zal dat leiden tot een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op een zo kort mogelijke termijn zonder toekenning van een vergoeding. Als [verzoekster] haar verwijten niet kan bewijzen, dan zal het ontbindingsverzoek worden afgewezen. Dit geldt ook voor het beroep op de g-grond. Die grond is door [verzoekster] namelijk onderbouwd met dezelfde stellingen als voor het beroep op de e-grond.
Instructies voor bewijslevering
3.10.
Als [verzoekster] het bewijs (mede) wil leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, moet zij deze stukken afzonderlijk in het geding brengen. Als [verzoekster] het bewijs wil leveren door het laten horen van getuigen, moet zij dit vermelden en de verhinderdata opgeven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De kantonrechter zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen. Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
3.11.
De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige 45 minuten zal duren. Als [verzoekster] verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in te nemen akte worden vermeld.
3.12.
Voor alle verzoeken van [verzoekster] geldt dat iedere beslissing wordt aangehouden in afwachting van de bewijslevering.
In de verzoeken van [verweerster]
3.13.
[verweerster] verzoekt betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag. Met betrekking tot deze posten heeft [verzoekster] gesteld dat zij deze verrekend heeft met de door [verweerster] veroorzaakte schade, waaronder de onderzoekskosten.
3.14.
Op grond van artikel 7:632 BW is de werkgever tijdens de looptijd van de arbeidsovereenkomst slechts in beperkte mate bevoegd om zijn opeisbare vordering op de werknemer met diens loonvordering te verrekenen. Verrekening is slechts toegestaan ten aanzien van de in lid 1 van dit artikel limitatief opgesomde vorderingen van de werkgever. Een van die vorderingen is de vordering betreffende de door de werknemer aan de werkgever verschuldigde schadevergoeding. Onduidelijk is nog of [verzoekster] recht heeft op schadevergoeding van [verweerster] . Dit is afhankelijk van de uitkomst van de gegeven bewijsopdracht. Een beslissing op dit punt zal daarom worden aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in de verzoeken van [verzoekster] :
4.1.
draagt [verzoekster] op te bewijzen dat [verweerster] :
  • wist dat er onder werktijd door werknemers van [businessunit] in haar woning werkzaamheden werden verricht;
  • actief heeft meegedacht en meegewerkt aan constructies om deze werkzaamheden onder werktijd mogelijk te maken;
  • wist dat de uren van de in de woning van [verweerster] ingezette werknemers zijn geboekt op orders van andere klanten van [businessunit] ;
  • een deel van de voornoemde uren, terwijl zij wist dat deze niet klopten, in het systeem van [verzoekster] heeft goedgekeurd;
4.2.
bepaalt dat, indien [verzoekster] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij uiterlijk op
2 oktober 2024:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) gemachtigden en de getuigen in de drie maanden nadien verhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
4.3.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;
- indien [verzoekster] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in principe geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
4.4.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
4.5.
bepaalt dat, indien [verzoekster] (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken vóór of uiterlijk
op 2 oktober 2024in het geding moet brengen;
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de tegenverzoeken van [verweerster] :
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.