ECLI:NL:RBMNE:2024:548

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
16.318712.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en onverzekerd rijden

Op 6 februari 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 november 2021 in Woerden betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een fietsster, [slachtoffer], om het leven kwam. De verdachte, bestuurder van een bestelauto, reed met een snelheid van ongeveer 51 km/h en haalde de fietsster in terwijl zij haar linkerarm uitstak om linksaf te slaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat leidde tot de fatale aanrijding. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 200 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar, waarvan negen maanden voorwaardelijk. Daarnaast kreeg de verdachte een geldboete van 400 euro opgelegd voor het rijden zonder verzekering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen schuld had aan het ongeval, maar ook dat hij niet verzekerd was voor het voertuig dat hij bestuurde. De benadeelde partij, de heer [nabestaande], echtgenoot van de overleden fietsster, vorderde schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.318712.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 augustus 2023, 14 december 2023, 4 januari 2024 en 23 januari 2024. De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 14 december 2023 en 23 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mrs. J.R.F. Esbir Wildeman en E. Wiersma en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y.A. Samseij, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennis genomen van hetgeen mevr. [A] namens dhr. [nabestaande] , nabestaande van mevr. [slachtoffer] en benadeelde partij, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Feit 1
primair:zich op 19 november 2021 te Woerden, als bestuurder van een bestelauto, zodanig heeft gedragen dat een aan hem te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend te rijden, door:
  • terwijl een voor hem op de weg rijdende fietsster ( [slachtoffer] ), die door het uitsteken van haar arm had aangegeven linksaf te willen slaan en zich tegen de as van de rijbaan bevond,
  • met een hogere snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse verantwoord was [slachtoffer] links heeft ingehaald,
  • vervolgens niet of niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd of uitgeweken waardoor hij tegen [slachtoffer] is aangereden,
waardoor [slachtoffer] is overleden;
subsidiair:op 19 november 2021 te Woerden, als bestuurder van een bestelauto, gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt;
Feit 2
primair:op 19 november 2021 te Woerden in een bestelauto heeft gereden zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering was gesloten en in stand gehouden;
subsidiair: in de periode van 28 november 2021 tot en met 7 december 2021 te Woerden niet heeft voldaan aan de vordering om aan te tonen dat aan de verzekeringsplicht voor dat motorrijtuig gedurende dat tijdvak was voldaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Volgens de officier van justitie is wat feit 1 betreft sprake van de lichtste schuldvariant: een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Verdachte kan meer worden verweten dan een enkel moment van onoplettendheid.
Het standpunt van de officier van justitie wordt bij het oordeel van de rechtbank nader besproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Uit het dossier volgt dat verdachte op het moment van de aanrijding niet bezig was met zijn telefoon en dat hij ook niet onder invloed was van middelen die zijn rijvaardigheid beïnvloedden. Verdachte reed bovendien niet harder dan op deze plek was toegestaan. Hij heeft de fietsster niet gezien en is daardoor met de fietsster in botsing gekomen. Hoe tragisch de gevolgen ook zijn, dit enkele moment van onoplettendheid is onvoldoende om te kunnen spreken van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag van verdachte.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1:
Een proces-verbaal van aanrijding, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Datum: 19 november 2021
Adres: [adres]
Plaats: [woonplaats] [2]
Bestuurder (fietsster)
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [voornamen]
Betrokken voertuig
Voertuig Bestelauto [kenteken] Opel Vivaro
Bestuurder [verdachte] [3]
De verkeersongevalsanalyse, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Voertuig 1: bedrijfsauto
Voertuig 2: fiets [4]
Op het camerabeeld was het terrein tussen de voorgevel van het pand en het deel van de rijbaan waar de botsing had plaatsgevonden, zichtbaar. Verder is de onderbroken streep van de suggestiestrook, het zwarte teerlint op de as van de rijbaan en de blokmarkering op het kruisingsvlak van het T-kruispunt met de Lindenlaan zichtbaar. [5]
Aan de hand van de opnames konden over de afstand dat zij zichtbaar waren op de opnames de posities op de rijbaan en de rijlijnen van betrokken voertuigen worden bepaald.
Voertuig 1 bevindt zich op het moment dat het in beeld komt links naast de as van de rijbaan. Wij zagen dat het voertuig tot aan het conflict nog iets verder naar links verplaatste.
Voertuig 2 bevindt zich op het moment dat het in beeld komt, links van de suggestiestrook. Vervolgens is zichtbaar dat de bestuurster in een vloeiende beweging verder naar links beweegt tot zij op het conflictpunt enkele tientallen centimeters links van de as van de rijbaan is. [6]
De afstand van het in beeld komen tot het conflictpunt bedroeg ongeveer 13,15 meter. De snelheid van het voertuig 1 bedroeg ongeveer 53 km/h. De snelheid van voertuig 3 bedroeg ongeveer 17 km/h. Het betreft indicatieve snelheden. [7]
Camera schermafdruk 1 Links komt voertuig 2 in beeld en bevindt zich op dat moment al links van de suggestiestrook
Camera schermafdruk 2 Voertuig 2 grotendeels in beeld. De bestuurster kijkt vooruit en geeft alleen haar rechterhand aan het stuur.
Camera schermafdruk 3 Voertuig 2 geheel in beeld. De bestuurster kijkt vooruit en geeft met haar linkerarm richting aan. Daarnaast is zichtbaar dat de afstand tot aan de suggestiestrook is toegenomen ten opzichte van de vorige afbeelding [8]
Camera schermafdruk 4 Voertuig 2 geheel in beeld. Het hoofd, de schouders en linkerarm van bestuurster verdwijnen uit beeld. Opnieuw is de afstand tot aan de suggestiestrook toegenomen ten opzichte van de vorige afbeelding. Voertuig 2 bevindt zich op deze afbeelding nagenoeg tegen de as van de rijbaan aan.
Camera schermafdruk 5 Voertuig 1 komt in beeld. Meer van de bestuurster van voertuig 2 is uit beeld verdwenen. De afstand is toegenomen ten opzichte van de vorige afbeelding. Beide voertuigen bevinden zich op deze afbeelding over de as van de rijbaan.
Camera schermafdruk 6 Voertuig 1 is nagenoeg geheel in beeld. Meer van voertuig 2 verdwijnt uit beeld. De afstand tot aan de suggestiestrook is toegenomen ten opzichte van de vorige afbeelding. Duidelijk is dat voertuig 2 in een vloeiende beweging van rechter zijde van de rijbaan in de richting van de linkerzijde van de rijbaan beweegt. Links komt een tweede fiets in beeld. [9]
Camera schermafdruk 7 Het moment dat voertuig 1 in botsing komt met voertuig 2.
Camera schermafdruk 8 De rechter achterlichtunit van voertuig 1 komt in beeld. Daarop is te zien dat het remlicht brandt. De bestuurster van voertuig 2 ligt in eindpositie. [10]
Oorzaak:
Voertuig 2 was op het moment dat zij in het beeld van de bewakingscamera kwam al bezig met het oversteken van de rijbaan van de Hoge Rijndijk. Zij gaf op dat moment al richting aan middels het uitsteken van haar linkerarm. Zij bevond zich op dat moment direct links naast de suggestiestrook. Vervolgens beweegt zij in een vloeiende zijwaartse beweging in de richting van de Lindenlaan. Over de afstand vanaf dat zij in beeld kwam tot aan het conflictpunt, zijnde een afstand van ongeveer 13,15 meter, bewoog zij ruim twee meter naar links en kwam daarmee ruim 0,45 meter over de as van de rijbaan.
Voertuig 1 bevond zich, op het moment dat het in beeld kwam van de bewakingscamera, direct links naast de as van de rijbaan. De bestuurder van dit voertuig haalde op dat moment een fietser in die op dat moment ongeveer 2 seconden achter voertuig 2 reed. Opvallend was dat voertuig 1 daarbij relatief ver naar links was uitgeweken. Voertuig 1 bleef links naast de as van de rijbaan rijden en botste vervolgens tegen voertuig 2. Voertuig 2 en diens bestuurster kwamen daarbij ten val.
Ervan uitgaand dat voertuig 1 voordat het in beeld verscheen, met ongeveer gelijke snelheid heeft gereden als de tijd in beeld, dan bevond het zich op het moment dat voertuig 2 in beeld verscheen, ongeveer 25 a 30 meter achter voertuig 2. Op dat moment bevond zich een tweede fietsster tussen voertuig 1 en voertuig 2 welke kort voordat voertuig 1 in beeld verscheen, door voertuig 1 werd ingehaald.
Indien de bestuurder van voertuig 1 terwijl hij met een snelheid reed van 53 km/h, een noodremming had uitgevoerd met een vertraging van 8 m/s, kon hij zijn voertuig binnen 12 meter (1,75 seconde) tot stilstand brengen. Met een reactietijd van 1 seconde zou de stopafstand ongeveer 26 meter (2,75 sec) zijn geweest. Voertuig 2 zou zich dan ongeveer 13 meter voor het conflictpunt bevinden. Dat is op de camerabeelden ongeveer het moment dat voertuig 2 in beeld komt. Bij een reactietijd van 2 seconden zou voertuig 2 zich ongeveer 18 meter voor het conflict bevinden en voertuig 1 ongeveer 40 meter zijnde 22 meter achter voertuig 2.
Indien de bestuurder van voertuig 1 gedurende die tijd recht vooruit zou kijken, bevond voertuig 2 zich absoluut zeker in de binoculaire zone van het gezichtsveld van de bestuurder van voertuig 1. Uit niets bleek dat het zicht van de bestuurder van voertuig 1 naar voren toe op enige wijze werd ontnomen of beperkt. De bestuurder van voertuig 1 had voertuig 2 in deze situatie dus op tijd kunnen waarnemen en zodoende een botsing kunnen voorkomen. De snelheid van voertuig 1 voordat het in beeld kwam van de bewakingscamera is forensisch technisch niet vast te stellen even zomin als het moment dat de bestuurder van dit voertuig begon met remmen. Een (veel) te hoge snelheid van voertuig 1 zou wel een verklaring kunnen zijn waarom voertuig 2 te laat werd waargenomen.
De verklaring van getuige [getuige] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik fietste op de Rijndijk. Voor mij fietste er een dame op een afstand van 5 tot 10 meter. Ik zag dat de fietsster eerst naar achteren keek en daarna haar linker arm uitstak om aan te geven dat ze naar links ging afslaan. Vervolgens zag ik de fietsster voorsorteren. Ik zag dat ze op dat moment ongeveer op het midden van de weg fietste. Achter mij kwam er een wit busje aanrijden en op het moment dat de fietsster voorsorteerde reed hij haar aan. [11]
Het schouwverslag van [slachtoffer] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] , geboren op [1955] .
Ernstig hersenletsel alsmede gebroken ribben en wervels opgelopen. 17 uur na het ongeval op de intensive care van het UMCU overleden. Conclusie: Niet-natuurlijk overlijden ten gevolg van ernstig neuro-trauma. [12]
Bewijsoverweging feit 1
Juridisch kader
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), zoals primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. [13] Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Een tijdelijk moment van onoplettendheid hoeft nog geen schuld op te leveren. [14]
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op vrijdag 19 november 2021, omstreeks 08:52 uur, rijdt verdachte in een bestelbus op de Hoge Rijndijk in Woerden in de richting van het T-kruispunt met de Lindenlaan. De maximaal toegestane snelheid op deze weg is 50 km/h. Verdachte rijdt met een snelheid van ongeveer 51 km/h. Op de Hoge Rijndijk fietst [slachtoffer] op een elektrische fiets met een snelheid van ongeveer 17 km/h, in dezelfde richting als verdachte. Kort voor het T-kruispunt kijkt [slachtoffer] achterom, steekt haar linkerarm uit en stuurt haar fiets met een vloeiende beweging naar links, over de suggestiestrook richting de as (het midden) van de weg. Wanneer verdachte het kruispunt nadert, rijdt hij links van de as van de weg, op de weghelft die is bestemd voor het verkeer dat uit tegengestelde richting komt. Het zicht vóór hem is op dat moment vrij. Hij nadert de naar links afslaande fietsster zonder snelheid te minderen. De rechter voorkant van het busje raakt de fietsster aan de linkerzijde, waardoor zij ten val komt. [slachtoffer] wordt spoedig na het ongeval naar het ziekenhuis gebracht en overlijdt de volgende dag aan de gevolgen van de aanrijding.
Oordeel over het feit
Op de bestuurder van een auto rust altijd de zorgplicht om zich te vergewissen van andere verkeersdeelnemers, zeker als zich mogelijk ‘zwakkere’ verkeersdeelnemers op de weg kunnen bevinden, zoals fietsers. Een verkeersdeelnemer moet zijn snelheid verder aanpassen aan de specifieke situatie. Bij een onoverzichtelijk kruispunt, zoals hier het geval, dient men behoedzaam en met aangepaste snelheid die kruising naderen. Verder mag van een verkeersdeelnemer die een andere verkeersdeelnemer gaat passeren worden verwacht dat hij goed kijkt of het veilig is om te passeren - waarbij hij die andere verkeersdeelnemer in de gaten houdt - en dat hij zich daar ook van blijft vergewissen tijdens het passeren.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de verkeerssituatie ter plaatse goed kent en wist dat hij het T-kruispunt naderde. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij de fietsster vlak voor de aanrijding in het geheel niet heeft gezien. De fietsster heeft voordat zij met haar fiets naar links stuurde achterom gekeken en haar linkerarm uitgestoken. De getuige die achter haar fietste heeft dit gezien. De fietsster reed op het moment dat zij door verdachte werd aangereden, recht voor verdachte. Aangezien verdachte vrij zicht had voor zich, had hij de fietsster gedurende enige tijd moeten kunnen zien als hij vooruit had gekeken. Uit de verklaring van verdachte dat hij de fietsster niet heeft gezien, leidt de rechtbank af dat hij in ieder geval enige tijd niet (goed) vooruit heeft gekeken. Dit terwijl verdachte een dergelijk kruispunt behoedzaam had moeten naderen en goed had moeten letten op andere verkeersdeelnemers.
Bij de beoordeling van het rijgedrag van verdachte neemt de rechtbank ook de snelheid waarmee verdachte reed in overweging. Hoewel verdachte niet (veel) harder reed dan toegestaan, verwijt de rechtbank verdachte wel dat hij zijn snelheid niet heeft aangepast aan de verkeerssituatie ter plaatse. Verdachte naderde immers een T-kruispunt. Daar komt bij dat de rechtbank uit het dossier afleidt dat verdachte bezig was met een inhaalmanoeuvre. Verdachte bevond zich op het moment voor het ongeval immers links van de as van de weg, op de baan van het tegemoetkomende verkeer. Door deze rijbeweging te maken op deze plek en met deze snelheid, heeft verdachte een gevaarlijke verkeerssituatie gecreëerd. Verdachte heeft blijkbaar voor het inzetten van de inhaalmanoeuvre en/of tijdens het uitvoeren daarvan niet goed gekeken of het wel veilig was om deze manoeuvre uit te voeren, anders had hij [slachtoffer] gezien. Als verdachte snelheid had geminderd, had hij meer tijd gehad om zich te vergewissen van de aanwezigheid van andere verkeersdeelnemers.
In dit samenstel van feiten en omstandigheden kan verdachte een groter verwijt worden gemaakt dan een enkel moment van onoplettendheid. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Door dit aanmerkelijke onvoorzichtige rijgedrag heeft de aanrijding plaatsgevonden. Niet ter discussie staat dat [slachtoffer] als gevolg van deze aanrijding is overleden. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dus bewezen, waarbij de rechtbank bewezen acht dat sprake is van aanmerkelijke schuld van verdachte.
Feit 2:
Proces-verbaal van aanrijding, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven
Datum: 19 november2021
Plaats: Woerden
De verdachte reed in een bestelauto welke, op peildatum, niet verzekerd bleek te zijn.
Voertuig: [kenteken]
Eigenaar/houder: [verdachte] . [15]
Proces-verbaal van bevindingen
Uit informatie van het kentekenregister bleek dat op vrijdag 19 november 2021 aan de verzekeringsplicht voor het motorrijtuig, merk Opel, type Vivaro en voorzien van het kenteken [kenteken] ingevolge de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) niet was voldaan. Ten tijde van het ongeval was voornoemd kenteken afgegeven aan verdachte [verdachte] . [16]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 19 november 2021, te Woerden, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmede rijdende over de weg, de Hoge Rijndijk, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te rijden,
- terwijl een voor hem, verdachte, op die weg rijdende fietsster, te weten [slachtoffer]
, welke duidelijk middels het uitsteken van haar linkerarm
had aangegeven linksaf te willen slaan teneinde de Lindenlaan in te rijden en
had voorgesorteerd en zich nagenoeg tegen de as van de rijbaan bevond en
- vervolgens met onverminderde snelheid voornoemde [slachtoffer] links in te halen
daarbij geheel of gedeeltelijk rijdend op het voor het tegemoetkomend verkeer
bestemde weggedeelte van voornoemde weg en
- vervolgens niet af te remmen en niet uit te wijken voor voornoemde [slachtoffer] ,
waardoor hij, verdachte, vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] is aangereden,
waarna die [slachtoffer] ten val is gekomen, waardoor die [slachtoffer] op [2021] is overleden;
Feit 2:
op 19 november 2021, te Woerden, als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), gekentekend [kenteken] , daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hoge Rijndijk , zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood;
Feit 2 primair: als bestuurder van een motorrijtuig daarmee op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
Feit 1:
- een taakstraf van 200 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 100 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 1 jaar, waarvan een gedeelte van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de duur dat het rijbewijs van de verdachte al ingevorderd en ingehouden is geweest;
Feit 2:
- een geldboete van € 400,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de straftoemeting rekening te houden met de volgende omstandigheden. Het ongeluk heeft op de verdachte een grote impact gehad. Verdachte is een
first offender. Verdachte werkt als koerier en verdient hiermee inkomen, waarmee hij onder meer zijn drie jonge kinderen onderhoudt. Twee van de drie kinderen van verdachte kampen met gezondheidsproblemen. De jongste zoon van verdachte moet in deze periode worden geopereerd. De verdediging vraagt de rechtbank in verband met deze omstandigheden het rijbewijs van verdachte niet opnieuw in te vorderen. De verdediging verzoekt in geval van een bewezenverklaring de straf te beperken tot een geheel voorwaardelijke geldboete van maximaal € 500,00.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 19 november 2021 schuldig gemaakt aan het overtreden van artikel 6 WVW, door als bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend te zijn geweest in het verkeer. Als gevolg daarvan heeft een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij verdachte [slachtoffer] heeft aangereden. Ten gevolge daarvan is [slachtoffer] overleden.
Hoewel verdachte dit niet opzettelijk heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte schuld heeft aan het ontstaan van het ongeval. Het rijgedrag van verdachte heeft, hoewel dit nooit zijn bedoeling is geweest, zeer ernstige gevolgen. In de slachtofferverklaring die tijdens de terechtzitting van 23 januari 2024 namens de echtgenoot van mevrouw [slachtoffer] , de heer [nabestaande] , is voorgelezen, heeft hij verwoord hoe groot de impact is van het plotselinge verlies van zijn vrouw. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf recht kan doen aan het verlies en het verdriet dat het overlijden van het slachtoffer heeft veroorzaakt.
Tijdens het onderzoek naar het ongeluk bleek daarnaast dat verdachte niet verzekerd was voor de bestelbus op het moment van het ongeluk, ondanks de wettelijke verplichting hiertoe. Het doel van deze verplichting is om weggebruikers te beschermen tegen schade die door motorrijtuigen wordt veroorzaakt. Door geen verzekering af te sluiten en in stand te houden, heeft de verdachte het risico genomen slachtoffers te benadelen doordat zij hun schade niet op een verzekeraar kunnen verhalen.
De persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 15 november 2023. Uit dit uittreksel blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het veroorzaken van een verkeersgeval waar de dood op volgt en waar sprake is van aanmerkelijke schuld, uit van een taakstraf van 240 uren en de ontzegging van de rijbevoegdheid van één jaar. Bij het niet voldoen aan de verzekeringsverplichting, wordt in de regel een hoge geldboete opgelegd.
De rechtbank acht een taakstraf in dit geval de passende modaliteit wegens de ernstige gevolgen van het verkeersongeval. De rechtbank weegt mee dat verdachte geen opzet had op dit verkeersongeval; er is sprake van de lichtste vorm van schuld. Uit hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw ter terechtzitting naar voren hebben gebracht, blijkt dat het verkeersongeval ook op verdachte nog altijd een grote impact heeft. Verdachte heeft tot op de dag van de zitting last van de gevolgen van het ongeval.
Uit het dossier volgt dat het rijbewijs van verdachte in verband met deze strafzaak op 19 november 2021 is ingevorderd. De rechtbank heeft het beklag dat de verdediging tegen de invordering heeft ingesteld gegrond verklaard. Verdachte heeft als gevolg hiervan op 19 januari 2022 zijn rijbewijs teruggekregen. Verdachte heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk als koerier, waarmee hij voorziet in het inkomen van zijn gezin. Ook heeft verdachte zijn rijbewijs nodig om zorg te dragen voor zijn twee jonge, zieke kinderen. Gelet op voornoemde persoonlijke omstandigheden zal de rechtbank een ontzegging voor de rijbevoegdheid opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet langer is dan de tijd die het rijbewijs al ingevorderd is geweest.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van feit 1 een onvoorwaardelijke taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van een jaar, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. Voor feit 2 acht de rechtbank een geldboete van 400 euro, subsidiair acht dagen hechtenis, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJ

De heer [nabestaande] was getrouwd met mevrouw [slachtoffer] . De heer [nabestaande] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een materiële schadevergoeding, bestaande uit de volgende posten:
Elektrische screens
2.039,00
Traplift
10.093,00
Fietslift caravan
1.277,10
Fietsdrager met lift
799,95
Inkomstenderving
30.000,00
Totaal
44.209,05
De heer [nabestaande] heeft – samengevat – zijn vordering als volgt onderbouwd.
Vanwege een chronische ziekte is de heer [nabestaande] beperkt in zijn mobiliteit. Zijn echtgenote bood hem ondersteuning in het dagelijks leven. Doordat zij als gevolg van het ongeluk is overleden, is haar hulp weggevallen. De elektrische screens (automatisch te bedienen zonwering), de traplift, fietslift voor de caravan en fietsdrager met lift zijn sindsdien noodzakelijke hulpmiddelen voor de heer [nabestaande] . Ter onderbouwing van de vordering van de kosten van de traplift is op de zitting nog naar voren gebracht dat hij de traplift nodig heeft voor het naar boven brengen van boodschappen. Voorheen deed zijn vrouw dat. Daar komt bij dat hij en zijn echtgenote op korte termijn naar een gelijkvloers appartement zouden verhuizen, maar dat dit vanwege het overlijden van zijn echtgenote (aanzienlijk) langer zal duren. Op de zitting is mondeling toegelicht dat de heer [nabestaande] en zijn echtgenote al geruime tijd ingeschreven stonden voor een gelijkvloerse woning voor twee personen en op nummer zes stonden van de wachtlijst, waardoor er naar verwachting binnen afzienbare tijd een geschikte woning voor hen vrij zou komen. Als gevolg van het overlijden van zijn echtgenote is hij op nummer 80 van de wachtlijst voor woningen voor alleenstaanden komen te staan, waardoor het naar verwachting langer zal duren alvorens er een geschikte woning voor hem vrijkomt.
Door het overlijden van zijn echtgenote ontvangt de heer [nabestaande] bovendien minder AOW. Hij vordert daarom naast vergoeding van de elektronische hulpmiddelen ook een deel van de door hem gederfde inkomsten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de kostenposten van de traplift, de fietslift voor de caravan en de fietsdrager met lift worden toegewezen, omdat deze schade in rechtstreeks verband staat tot het strafbare feit dat verdachte heeft gepleegd en deze posten voldoende zijn onderbouwd. De kostenpost van de elektrische screens is onvoldoende onderbouwd, omdat hiervan geen offerte of factuur is overgelegd. De berekening van de inkomstenderving is volgens de officier te complex en vormt daarom een onevenredige belasting voor het strafgeding. De officier van justitie heeft gevorderd dat dhr. [nabestaande] voor deze posten niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat dhr. [nabestaande] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de gehele vordering, primair gelet op de bepleite vrijspraak en subsidiair omdat deze schade niet in rechtstreeks verband staat tot het ten laste gelegde feit en de vordering onvoldoende is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Elektrische screens
De rechtbank is van oordeel dat de kostenpost van de elektrische screens onvoldoende is onderbouwd, omdat hiervan geen offerte of factuur bij de vordering is gevoegd. De rechtbank zal de heer [nabestaande] ten aanzien van deze kostenpost in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Traplift, fietslift caravan en fietsdrager met lift
De rechtbank is van oordeel dat er een voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de strafbare gedraging van verdachte en de aanschaf van de traplift, de fietslift voor de caravan en de fietsdrager met lift. Deze kostenposten (€10.093,00, € 1.277,10 en € 799,95) zijn bovendien onderbouwd met offertes/facturen. De rechtbank zal de genoemde bedragen (in totaal € 12.170,05) toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 3 januari 2024 (datum indienen vordering tot schadevergoeding omdat op basis van de stukken niet duidelijk is wanneer de fietslift en fietsdrager zijn aangeschaft) tot de dag van algehele betaling.
Inkomstenderving
De heer [nabestaande] heeft ten slotte € 30.000 aan materiële schade gevorderd vanwege inkomstenderving. Het wegvallen van de AOW-uitkering van zijn echtgenote betekent een inkomstendaling van € 500 per maand en € 6.000 per jaar. Dhr. [nabestaande] heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot betaling van 50% van deze inkomsteendaling (€ 250 per maand en € 3.000 per jaar), gedurende een periode van 10 jaar. Dat komt neer op € 30.000.
De rechtbank is van oordeel dat het wegvallen van een deel van de AOW-uitkering het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde gedrag van verdachte. Dit soort vorderingen wordt soms onderbouwd met een berekening waarin de inkomenspositie van de benadeelde partij nader wordt toegelicht, met als onderdeel daarvan een sterftekansberekening. Een dergelijk rapport ontbreekt. Nu er geen uitgebreide informatie voorhanden is over dhr. [nabestaande] , zal de rechtbank bij de vaststelling van de inkomstenderving die verdachte moet compenseren gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid.
De rechtbank volgt de heer [nabestaande] in zijn stelling (die door de verdediging overigens ook niet is betwist) dat de heer [nabestaande] sinds het overlijden van zijn echtgenote niet langer AOW voor 2 personen (ongeveer € 2.000 per maand) ontvangt, maar AOW voor 1 persoon (ongeveer € 1.500 per maand). Gelet op de AOW-bedragen die de afgelopen jaren tot en met nu worden uitgekeerd schat de rechtbank de inkomensdaling van de heer [nabestaande] op ongeveer € 500 per maand, dus € 6.000 per jaar. Het komt de rechtbank redelijk voor dat – gelet op de kostendaling - 50% hiervan als schade wordt aangemerkt. Gelet op het ontbreken van een gedetailleerde berekening met sterftekansberekening schat de rechtbank dat deze schade in ieder geval gedurende een periode van vijf jaren geleden wordt. De rechtbank stelt het door verdachte te betalen bedrag daarom in redelijkheid en billijkheid vast op een bedrag van in totaal € 15.000. De rechtbank zal dhr. [nabestaande] voor het overige deel van deze vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank wijst aldus over een periode van vijf jaar € 250 per maand als schadevergoeding wegens inkomstenderving toe. De rechtbank zal de ingangsdatum van de wettelijke rente over de optelsom van de maandelijkse posten per jaar bepalen op de datum gelegen in (ongeveer) het midden van de periode waarbinnen die schade is ontstaan of nog zal ontstaan.
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 15.000 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente:
  • over een bedrag van € 3.000,- met ingang van 19 mei 2022 (eerste jaar inkomstenderving);
  • over een bedrag van € 3.000,- met ingang van 19 mei 2023 (tweede jaar inkomstenderving);
  • over een bedrag van € 3.000,- met ingang van 19 mei 2024 (derde jaar inkomstenderving);
  • over een bedrag van € 3.000,- met ingang van 19 mei 2025 (vierde jaar inkomstenderving);
  • over een bedrag van € 3.000,- met ingang van 19 mei 2026 (vijfde jaar inkomstenderving).
Kosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van dhr. [nabestaande] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 27.170,05, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente zoals in het dictum weergegeven. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 170 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de dhr. [nabestaande] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan dhr. [nabestaande] .

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 62 van het Wetboek van Strafrecht,
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, en
  • 30 van Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen,
zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
Feit 1:
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen hechtenis;
- ontzegt verdachte ter zake van het onder feit 1 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar;
- bepaalt dat de duur van de ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest;
- bepaalt dat van de ontzegging een gedeelte, groot
9 (negen) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast;
Feit 2:
- veroordeelt verdachte voor van het onder feit 2 bewezen verklaarde tot een geldboete van
€ 400,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 8 dagen.
Vordering benadeelde partij
  • wijst de vordering van dhr. [nabestaande] toe tot een bedrag van € 27.170,05;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan € 27.170,05 van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente:
* over een bedrag van € 12.170,05 vanaf 4 januari 2023,
* over een bedrag van € 3.000,- vanaf 19 mei 2022,
* over een bedrag van € 3.000,- vanaf 19 mei 2023,
* over een bedrag van € 3.000,- vanaf 19 mei 2024,
* over een bedrag van € 3.000,- vanaf 19 mei 2025,
* over een bedrag van € 3.000,- vanaf 19 mei 2026,
tot de dag van de algehele voldoening;
  • verklaart dhr. [nabestaande] wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door dhr. [nabestaande] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van dhr. [nabestaande] aan de Staat
* over een bedrag van € 12.170,05 vanaf 4 januari 2023,
* over een bedrag van € 3.000,- vanaf 19 mei 2022 (eerste jaar inkomstenderving),
* over een bedrag van € 3.000,- vanaf 19 mei 2023 (tweede jaar inkomstenderving),
* over een bedrag van € 3.000,- vanaf 19 mei 2024 (derde jaar inkomstenderving),
* over een bedrag van € 3.000,- vanaf 19 mei 2025 (vierde jaar inkomstenderving),
* over een bedrag van € 3.000,- vanaf 19 mei 2026 (vijfde jaar inkomstenderving),
tot de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling aan te vullen met 170 dagen gijzeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Woudenberg, voorzitter, mrs. N.P.J. Janssens en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Wolters griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 februari 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 19 november 2021, te Woerden, althans in Nederland, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto),
daarmede rijdende over de weg, de Hoge Rijndijk en/of de kruising van de Hoge
Rijndijk met de Lindenlaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
- terwijl een voor hem, verdachte, op die weg rijdende fietsster (te weten [slachtoffer]
), welke (duidelijk) (middels het uitsteken van haar (linker)hand/arm)
had aangegeven linksaf te willen slaan (teneinde de Lindenlaan in te rijden)) en/of
had voorgesorteerd en/of zich (nagenoeg) tegen de as van de rijbaan bevond en/of
- ( vervolgens) met onverminderde, althans met een hogere snelheid dan voor een
veilig verkeer ter plaatse verantwoord was voornoemde [slachtoffer] links in te halen
(daarbij geheel of gedeeltelijk rijdend op het voor het tegemoetkomend verkeer
bestemde weggedeelte van voornoemde weg) en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende af te remmen en/of niet,
althans niet tijdig en/of voldoende uit te wijken voor voornoemde [slachtoffer] ,
waardoor hij, verdachte, (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] is aangereden
en/of gebotst (waarna die [slachtoffer] ten val is gekomen),
waardoor die [slachtoffer] op [2021] is overleden;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 19 november 2021, te Woerden, althans in Nederland, als
bestuurder van een voertuig (bestelauto), daarmee rijdende op de weg, de Hoge
Rijndijk en/of de kruising van de Hoge Rijndijk met de Lindelaan,
- terwijl een voor hem, verdachte, op die weg rijdende fietsster (te weten [slachtoffer]
), welke (duidelijk) (middels het uitsteken van haar (linker)hand/arm)
had aangegeven linksaf te willen slaan (teneinde de Lindenlaan in te rijden)) en/of
had voorgesorteerd en/of zich (nagenoeg) tegen de as van de rijbaan bevond en/of
- ( vervolgens) met onverminderde, althans met een hogere snelheid dan voor een
veilig verkeer ter plaatse verantwoord was voornoemde [slachtoffer] links heeft
ingehaald (daarbij geheel of gedeeltelijk rijdend op het voor het tegemoetkomend
verkeer bestemde weggedeelte van voornoemde weg) en/of
- ( vervolgens) niet, althans niet tijdig en/of voldoende heeft afgeremd en/of niet,
althans niet tijdig en/of voldoende is uitgeweken voor voornoemde [slachtoffer] ,
waardoor hij, verdachte, (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] is aangereden
en/of gebotst (waarna die [slachtoffer] ten val is gekomen),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
2
hij, op of omstreeks 19 november 2021, te Woerden, althans in Nederland, als
bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), gekentekend [kenteken] , daarmede
heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hoge Rijndijk
en/of de kruising van de Hoge Rijndijk met de Lindelaan, zonder dat er voor dit
motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering
motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden;
( art 30 lid 4 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 28 november 2021 tot en met 7 december 2021,
te Woerden, althans in Nederland, als degene aan wie voor het motorrijtuig het
kenteken [kenteken] was opgegeven, niet heeft voldaan aan de vordering van een
ambtenaar als bedoeld in artikel 37 van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering
Motorrijtuigen aan te tonen dat niettemin - ondanks het feit dat uit het door het
overheidsorgaan als bedoeld in artikel 13, eerste lid van genoemde wet
aangehouden register niet was gebleken dat ten aanzien van dat motorrijtuig met
betrekking waartoe gedurende dat tijdvak een verplichting tot verzekering bestond,
een verzekering bestond -, aan de verzekeringsplicht voor dat motorrijtuig
gedurende dat tijdvak was voldaan;
( art 34 lid 3 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 september 2022, genummerd PL0900-2022258996, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 113. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aanrijding, pagina 5.
3.Een proces-verbaal van aanrijding, pagina 7.
4.Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, pagina 15.
5.Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, pagina 29.
6.Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, pagina 30.
7.Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, pagina 31.
8.Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, pagina 32.
9.Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, pagina 33.
10.Een proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse, pagina 34.
11.Een proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 53.
12.Een ander geschrift, zoals bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 5 Wetboek van Strafvordering, betreffende een van [2021] , opgesteld door [B] , pagina 43 en 44.
13.HR 1 juni 2004, NJ 2005/252 en HR 5 april 2011, NJ 2011/172.
14.Vgl. concl. A-G Vellinga onder HR 29 april 2008, NJ 2008/440; HR 27 mei 2008, NJ 2008/441 en HR 28 oktober 2008, NJ 2008/571.
15.Een proces-verbaal van aanrijding, pagina 5.
16.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 78.