ECLI:NL:RBMNE:2024:5461

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
C/16/573454 / HL RK 24-30
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om getuigenverhoor inzake royalty's en inkomstenverlies door sub-publishing

Op 18 september 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad uitspraak gedaan in een civiele zaak betreffende een verzoek om getuigen te horen over vermeende misgelopen royalty’s en verlies aan inkomsten door sub-publishing. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, waarbij het belang van de verweerders om niet opnieuw in een procedure te worden betrokken zwaarder weegt dan het belang van de verzoekers om bewijs te vergaren. De zaak betreft een langdurig conflict tussen [verzoeker sub 1], een componist en tekstdichter, en [belanghebbende 1], een muziekuitgeverij, over de afrekening van royalty’s. De verzoeker heeft in het verleden meerdere procedures gevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de vorderingen verjaard zijn en dat er sprake is van rechtsverwerking en misbruik van recht. De rechtbank concludeert dat de verzoeker geen belang heeft bij het getuigenverhoor, omdat de getuigen niet relevant kunnen verklaren over de vorderingen. De verzoeker wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden, die zijn begroot op € 2.089,00.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/573454 / HL RK 24-30
Beschikking van 18 september 2024
in de zaak van

1.[verzoeker sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen [verzoeker sub 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen [verzoekster sub 2] ,
verzoekers,
advocaat mr. M. Moszkowicz te Amsterdam
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende 1] B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende 2] B.V.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gezamenlijk te noemen [belanghebbende 1] ,
belanghebbenden,
advocaten mr. G.J.T.M. van den Bergh en mr. A.G.D.M. van Hoek te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 4 producties ingekomen op de griffie op 11 april 2024;
- de brief van 23 april 2024 met twee producties van mr. van den Bergh en mr. Van Hoek;
- het e-mailbericht van 8 augustus 2024 van mr. Moszkowicz met producties 5 tot en met 8;
- het verweerschrift met producties 3 tot en met 14 ingekomen op de griffie op 14 augustus 2024;
- de mondelinge behandeling op 21 augustus 2024 waar zijn verschenen:
- [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] bijgestaan door mr. Moszkowicz;
- mr. Van den Bergh en mr. Van Hoek;
- [A] , voormalig accountant van [belanghebbende 1] ;
- de spreekaantekeningen van mr. Moszkowicz;
- de pleitnotities van mr. Van den Bergh en mr. Van Hoek.
1.2.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2. De feiten

2.1.
[verzoeker sub 1] is componist en tekstdichter en (mede) auteursrechthebbende op een aantal muzikale werken. [verzoekster sub 2] is de beheermaatschappij van [verzoeker sub 1] .
2.2.
[belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] vormen gezamenlijk een muziekuitgeverij. Zij houden zich bezig met het verwerven en exploiteren van muziekuitgaverechten in binnen- en buitenland. [B] was (middellijk) bestuurder van beide vennootschappen.
2.3.
[verzoeker sub 1] heeft (samen met zijn broer en mede-auteursrechthebbende [C] ) op 15 juli 1981 met [belanghebbende 2] en op 26 augustus 1982 met de rechtsvoorgangster van [belanghebbende 1] overeenkomsten gesloten. Daarbij is het uitgaverecht van bepaalde muziekwerken van [verzoeker sub 1] overgedragen.
2.4.
Partijen hebben sinds 2009 een langlopend conflict over de afrekening van de royalty’s over de muziekwerken.
2.5.
Op 5 juli 2010 hebben partijen een ‘voorovereenkomst’ - ter voorbereiding van een definitieve vaststellingsovereenkomst - gesloten. In deze voorovereenkomst is bepaald dat [belanghebbende 1] € 300.000,00 aan [verzoeker sub 1] betaalt als voorschot, zonder erkenning van aansprakelijkheid. Verder is bepaald dat [verzoeker sub 1] de gelegenheid zal worden geboden een accountant controle uit te voeren ‘ter zake de muziekuitgave overeenkomsten’.
2.6.
In 2010 hebben controle sessies plaatsgevonden van de administratie van [belanghebbende 1] door de accountant van [verzoeker sub 1] , [D] , met dien verstande dat de boekhouding van vóór 1995 ontbrak.
2.7.
[verzoeker sub 1] heeft op 26 juli 2011 een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Amsterdam tegen [belanghebbende 1] . In deze procedure vorderde [verzoeker sub 1] onder meer vergoeding van schade bestaande uit - kort gezegd - misgelopen opbrengsten uit de wereldwijde exploitatie door [belanghebbende 1] van de muziekwerken van [verzoeker sub 1] .
2.8.
Op 18 november 2011 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij [belanghebbende 2] alle eerder van [verzoeker sub 1] verkregen uitgaverechten weer aan [verzoeker sub 1] heeft overgedragen. Daarnaast is overeengekomen dat het nog openstaande royalty geschil definitief zal worden beslecht middels een bindend advies volgens het arbitragereglement van het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI).
2.9.
[verzoeker sub 1] heeft op 28 augustus 2012 middels een Memorie van Eis de overeengekomen procedure bij het NAI geëntameerd. Deze procedure is geëindigd zonder uitspraak van de arbiters. Bij brief van 3 september 2015 is door de administrateur van het NAI aan de advocaat van [verzoeker sub 1] bericht dat de procedure als ingetrokken wordt beschouwd omdat het aan [verzoeker sub 1] verzochte depot niet tijdig door het NAI is ontvangen. In de brief staat verder:
“Voor de goede orde zij vermeld dat ik op 28 augustus 2015 een bedrag van € 2.500,= heb ontvangen (…) namens de heer [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] B.V. als eerste betaling voor het te storten depot van € 17.500,=. Dit is het totale depot dat door uw cliënten onder het NAI is gestort. Verwerende partijen hebben zorggedragen voor storting van een depot van in totaal € 52.500,=, waarbij zij vermeld dat de verwerende partijen op 5 september 2012 een bedrag van € 17.500,= ten behoeve van de heer [verzoeker sub 1] en [verzoekster sub 2] B.V. hebben gestort.”
2.10.
In de bodemprocedure (zie 2.7.) heeft de (opvolgend) advocaat van [verzoeker sub 1] zich onttrokken, waarna aan [belanghebbende 1] op haar verzoek bij vonnis van 1 juni 2016 ontslag van de instantie is verleend, met veroordeling van [verzoeker sub 1] in de kosten van de procedure. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker sub 1] verzoekt de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen omtrent de feiten onder punt 1.16, 2.1 en 2.2 van het verzoekschrift, met bepaling van de dag, het uur en de plaats waarop het verhoor zal plaatsvinden, met aanwijzing van de rechter-commissaris voor wie het verhoor zal moeten worden gehouden en voorts met bepaling van de dag waarop [verzoeker sub 1] uiterlijk een afschrift van het verzoekschrift en de daarop te geven beschikking aan [belanghebbende 1] zal moeten doen toekomen.
3.2.
[verzoeker sub 1] heeft het volgende aan zijn verzoekschrift ten grondslag gelegd.
[verzoeker sub 1] overweegt [belanghebbende 1] in een bodemprocedure te betrekken waarin hij van [belanghebbende 1] aanvullende, respectievelijk misgelopen, respectievelijk hem ten onrechte onthouden royalty’s vanaf 1985 respectievelijk 1989 tot 1 juli 2011 zal vorderen (met inachtneming van de reeds door [verzoeker sub 1] gerealiseerde correcties). [verzoeker sub 1] zal moeten bewijzen dat [belanghebbende 1] niet (volledig) aan haar betalingsverplichtingen jegens [verzoeker sub 1] heeft voldaan, meer in het bijzonder dat [belanghebbende 1] over de relevante periode onvoldoende royalty’s aan hem heeft afgedragen, respectievelijk dat [belanghebbende 1] in het kader van ongeoorloofde sub-publishing te veel aan royalty’s heeft ontvangen. Aangezien [belanghebbende 1] zegt niet meer te beschikken over de boekhouding van vóór 1995, zal [verzoeker sub 1] voor het bewijs mede op getuigenbewijs zijn aangewezen. [verzoeker sub 1] wil daartoe de volgende getuigen laten horen:
- [verzoeker sub 1] ;
- [C] ;
- [E] ;
- de heer [A] ;
- de heer [B] ;
- de heer [F] ;
- de heer [G] ;
- de heer [H] .
3.3.
[belanghebbende 1] meent dat het verzoek moet worden afgewezen en wel op de volgende gronden. De door [verzoeker sub 1] genoemde vorderingen zijn verjaard. Het geschil is bovendien afdoende beslist middels doorvoering en betaling van de correcties aan [verzoeker sub 1] in 2009. Daarnaast heeft [verzoeker sub 1] niet aan zijn klachtplicht voldaan en is sprake van rechtsverwerking en misbruik van recht. [verzoeker sub 1] heeft al vijftien jaar lang procedures tegen [belanghebbende 1] gevoerd en publiciteit gezocht ten koste van [belanghebbende 1] (en haar middellijk bestuurder [B] ) en is nagenoeg altijd in het ongelijk gesteld. Verder heeft [verzoeker sub 1] geen enkel belang bij een getuigenverhoor, omdat het overgrote deel van de getuigen niets relevants kan verklaren over de vorderingen van [verzoeker sub 1] .
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna – voor zover voor de beoordeling van belang – nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige is dat de rechter in principe op de voet van artikel 186 Rv in samenhang met artikel 166 Rv een getuigenverhoor beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, indien de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden.
4.2.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan - ook als het verder aan de eisen voor toewijzing voldoet - onder meer worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten. Ook kan toewijzing van het verzoek achterwege blijven indien het strijdig is met een goede procesorde, dan wel indien toewijzing van het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig beoordeeld bezwaar. Verder is ook de in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) neergelegde regel, dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt, op het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van toepassing. Afwijzing van het verzoek tot het horen van getuigen bij gebrek aan belang kan slechts plaatsvinden, indien het evident is dat de vordering in de mogelijk aanhangig te maken bodemprocedure niet zal slagen.
4.3.
Uit de stukken en de toelichting van [verzoeker sub 1] ter zitting heeft de rechtbank het volgende afgeleid.
  • Het gaat in deze procedure om bewijs van feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden en schade die [verzoeker sub 1] stelt te hebben geleden in de periode van 1985 tot 2010 doordat aan [verzoeker sub 1] onvoldoende royalty’s zijn afgedragen en doordat [belanghebbende 1] in het kader van sub-publishing teveel royalty’s heeft ontvangen.
  • In de periode 2011-2015 is [verzoeker sub 1] twee maal een procedure begonnen (onder meer) ter vaststelling van de door hem gestelde schade: een bodemprocedure en een arbitrageprocedure.
  • In de bodemprocedure heeft zich voor [verzoeker sub 1] uiteindelijk geen nieuwe advocaat gesteld, nadat zijn toenmalige advocaat zich had onttrokken. Daardoor is de procedure niet voortgezet.
  • De arbitrageprocedure is door [verzoeker sub 1] opgestart middels een Memorie van Eis van 28 augustus 2012 bij het NAI nadat partijen waren overeengekomen het op dat moment nog openstaande royalty geschil definitief te laten beslechten middels een bindend advies volgens het arbitragereglement van het NAI.
  • In de arbitrageprocedure is het eerste aan [verzoeker sub 1] gevraagde voorschot van EUR 17.500,= voorlopig gefourneerd door [belanghebbende 1] .
  • Op 31 augustus 2015 is namens de bindend adviseurs aan de administrateur van NAI geschreven dat de opgetreden vertraging (en dus kostenverhoging) grotendeels gevolg is van acties van [verzoeker sub 1] buiten het door het NAI gestelde processuele kader.
  • Nadat [verzoeker sub 1] in de arbitrageprocedure in 2015 na herhaald verzoek heeft nagelaten het gevraagde nader voorschot te betalen, is de procedure door het NAI als ingetrokken beschouwd.
4.4.
Uit hetgeen hiervoor in 4.3. is weergegeven blijkt dat partijen zijn overeengekomen definitief een einde te maken aan hun geschil over de royalty’s middels een bindend advies van een College van Bindend Adviseurs van het NAI. In de daaropvolgende arbitrageprocedure is het overgrote deel van de kosten door [belanghebbende 1] betaald. Bovendien zijn de kosten van de procedure toegenomen door acties van [verzoeker sub 1] en is de procedure uiteindelijk geëindigd omdat [verzoeker sub 1] het door het NAI verlangde voorschot niet betaalde. Kort gezegd: door toedoen van [verzoeker sub 1] is de procedure die een definitief einde zou moeten maken aan het geschil voortijdig beëindigd, terwijl [belanghebbende 1] bijna alle kosten heeft betaald. Ook de door [verzoeker sub 1] geëntameerde bodemprocedure over – onder meer – de royalty’s is doorgehaald omdat [verzoeker sub 1] het liet afweten.
Onder die omstandigheden weegt het belang van [belanghebbende 1] om niet opnieuw betrokken te worden in een procedure met – naar verwachting – opnieuw aanzienlijke financiële en emotionele gevolgen, onevenredig veel zwaarder dan het belang van [verzoeker sub 1] om wederom een poging te doen bewijs te vergaren van de door hem gestelde schade. Dat betekent dat [verzoeker sub 1] in redelijkheid niet tot toepassing van zijn bevoegdheid kan worden toegelaten.
4.5.
[verzoeker sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [belanghebbende 1] worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten x € 614,00)
- nakosten
€ 173,00
Totaal: € 2.089,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker sub 1] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [belanghebbende 1] begroot op € 2.089,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [verzoeker sub 1] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, dan moet [verzoeker sub 1] ook de kosten van betekening betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2024.