ECLI:NL:RBMNE:2024:5438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 augustus 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
UTR 24/5334
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening inzake bijzondere bijstand voor griffierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 27 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die bijzondere bijstand aanvroeg voor de kosten van griffierecht. De verzoeker had eerder vier aanvragen om bijzondere bijstand ingediend, welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht op 2 april 2024 waren afgewezen. Na bezwaar tegen deze afwijzing, verklaarde het college op 21 mei 2024 de bezwaren ongegrond. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld, geregistreerd onder zaaknummer UTR 24/4432, en verzocht om een voorlopige voorziening, geregistreerd onder zaaknummer UTR 24/3930. Dit verzoek werd op 30 juli 2024 afgewezen.

Op 9 augustus 2024 diende de verzoeker opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening in, waarbij hij aanvoerde dat hij binnen twee maanden het griffierecht van € 87,00 moest betalen voor drie civiele procedures. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de verzoeker voldoende tijd had om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. De voorzieningenrechter verleende de verzoeker wel vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen voor deze procedure, maar zag geen aanleiding om de afwijzing van de bijzondere bijstand te herzien.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat het bestreden besluit evident onrechtmatig was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigden. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5334

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 2 april 2024 (de primaire besluiten) heeft verweerder vier aanvragen van verzoeker van 11 maart 2024 om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor de kosten van griffierecht afgewezen.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van verzoeker tegen de vier primaire besluiten ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, geregistreerd onder zaaknummer UTR 24/4432.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, geregistreerd onder zaaknummer UTR 24/3930. Bij uitspraak van 30 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Op 9 augustus 2024 heeft verzoeker opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Daarbij heeft verzoeker drie beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland van 7 augustus 2024 overgelegd, waarin staat dat verzoeker binnen twee maanden het verschuldigde griffierecht van € 87,00 moet hebben betaald.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de voorzieningenrechter uit waarom.
Vrijstelling griffierecht
2. De voorzieningenrechter verleent verzoeker in navolging van de uitspraak van 30 juli 2024 vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Verzoeker hoeft dus geen griffierecht te betalen voor deze procedure.
Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter ziet in de stellingen van verzoeker geen aanknopingspunt voor het oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang en dat een voorlopige voorziening moet worden getroffen. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe als volgt.
4. Verzoeker wil bijzondere bijstand voor de kosten van het griffierecht van € 87,00 voor een drietal door hem te voeren civiele procedures. Bij drie afzonderlijke beschikkingen van 7 augustus 2024 van de rechtbank Midden-Nederland is hem een termijn van twee maanden gegeven om dit griffierecht te betalen. Dat betekent dat verzoeker twee maanden de tijd heeft om aan deze betalingsverplichting te voldoen. Dat betekent ook dat er op dit moment geen onomkeerbare situatie dreigt: voor zover verzoeker het griffierecht op dit moment niet kan voldoen, heeft hij nog de tijd om hier een oplossing voor te vinden. Hij ontvangt een bijstandsuitkering en niet gebleken is dat hij hieruit niet kan reserveren. Zijn huidige financiële situatie kan om die reden al niet leiden tot het aannemen van een spoedeisend belang.
Evident onrechtmatig
5. Verzoeker vindt dat verweerder de bijzondere bijstand ten onrechte heeft afgewezen, omdat hij bij de civiele rechter niet om vrijstelling van het griffierecht kan vragen, zoals nu ook blijkt uit de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland van 7 augustus 2024. Verweerder heeft het standpunt dat verzoeker om vrijstelling van het griffierecht kan vragen in het bestreden besluit echter verlaten. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bijzondere bijstand afgewezen, omdat op grond van artikel 13, eerste lid en onder g, van de Pw in beginsel geen bijstand kan worden verleend voor een schuld. De aanvragen van 11 maart 2024 dateren van na de facturen van 6 maart 2024, waardoor in feite bijzondere bijstand voor een schuld wordt aangevraagd. Verweerder heeft ook geen aanleiding gezien om van dit uitgangspunt af te wijken en met terugwerkende kracht alsnog bijzondere bijstand te verlenen. In de situatie van verzoeker is namelijk niet gebleken van bijzondere omstandigheden die dat rechtvaardigen. Verzoeker heeft volgens verweerder de noodzaak tot het voeren van de civiele procedures niet voldoende aannemelijk gemaakt. Dan biedt verweerders beleid geen mogelijkheid om bijzondere bijstand te verlenen. De voorzieningenrechter ziet in de stellingen van verzoeker, voorlopig oordelend, geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is en er geen twijfel over kan bestaan dat de afwijzing van de bijzondere bijstand geen stand kan houden.
Belangenafweging
6. Verzoeker vindt – zo begrijpt de voorzieningenrechter – dat hem de kans wordt ontnomen om zijn zaak aan de civiele rechter voor te leggen. De voorzieningenrechter onderkent de wens van verzoeker om zijn zaken voor te leggen aan de civiele rechter. Maar de voorzieningenrechter acht dit belang op dit moment niet zwaarwegend genoeg om de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen. Dat komt omdat verzoeker nog de tijd heeft om het griffierecht voor de civiele procedures te betalen en omdat het besluit van verweerder niet evident onrechtmatig is.
Conclusie
7. Er bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 augustus 2024.
De griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.