ECLI:NL:RBMNE:2024:542

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
16/123984-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor valsheid in geschriften en verduistering in dienstbetrekking

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 februari 2024 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschriften en verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1977 en werkzaam als Chief Financial Officer, heeft gedurende meer dan zeven jaar valse betaalopdrachten en facturen opgemaakt, wat heeft geleid tot een verduistering van in totaal € 373.184,59. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte integraal heeft bekend en dat hij de schade grotendeels heeft terugbetaald. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een voortgezette handeling, gezien het verband tussen de valsheid in geschriften en de verduistering. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn medewerking aan het onderzoek. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een hogere straf had geëist, niet volledig gevolgd, maar heeft wel een aanzienlijke straf opgelegd, gezien de lange pleegperiode en het hoge benadelingsbedrag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/123984-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. W.J.M. van der Putten, advocaat te Goirle, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 20 juni 2011 tot en met 13 november 2018 te Ede en/of Veenendaal en/of Heteren en/of Goirle meermalen betaalopdrachten en/of facturen van [bedrijf] B.V. valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft vervalst;
Feit 2
in de periode van 23 januari 2012 tot en met 15 februari 2018 te Ede en/of Veenendaal en/of Heteren en/of Goirle geldbedragen, ter waarde van in totaal € 373.184,59, die toebehoorden aan [bedrijf] B.V., telkens heeft verduisterd in dienstbetrekking, te weten als medewerker Finance dan wel Chief Financial Officer.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De feiten zijn door verdachte begaan. Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. Onder deze omstandigheden hoeft de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering de bewijsmiddelen niet uit te werken, maar kan worden volstaan met het opsommen van de bewijsmiddelen. De rechtbank heeft voor het bewijs van beide feiten de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 januari 2024;
  • de aangifte die namens [bedrijf] B.V. is gedaan door mr. Ten Ham op 1 mei 2019, doorgenummerde pagina’s 150 tot en met 160, inclusief bijlagen (meer specifiek bijlage 8, 11, 12, 13 en 14), van het dossier genummerd MDRBB21002, opgemaakt door de politie Midden-Nederland.
Overweging
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zodanig verband tussen het valselijk opmaken van de geschriften (meerdere betaalopdrachten en één factuur) en de verduistering van (een deel van) het totale geldbedrag van € 373.184,59, dat beide feiten moeten worden beschouwd als een voortgezette handeling.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op meer tijdstippen in de periode van 20 juni 2011 tot en met 13 november 2018 te Ede en/of Veenendaal, telkens geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten betaalopdrachten en een factuur van [bedrijf] B.V., valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Feit 2
in de periode van 23 januari 2012 tot en met 15 februari 2018 te Ede en/of Veenendaal, opzettelijk geldbedragen ter waarde van in totaal € 373.184,59, geheel toebehorend aan [bedrijf] B.V., en welke verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker Finance c.q. Chief Financial Officer onder zich had, wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders ten laste is gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
de voortgezette handeling van (feit 1) valsheid in geschrift en (feit 2) verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
- een taakstraf van 240 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, verzocht om een lagere straf op te leggen dan geëist door de officier van justitie en geen voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het bewezen verklaarde
Verdachte heeft zich over een periode van meer dan zeven jaar schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking van in totaal € 373.184,59. Om die verduistering mogelijk te maken heeft hij een groot aantal betalingsopdrachten en één factuur valselijk opgemaakt. Dit strafbare handelen van verdachte is pas gestopt nadat het door zijn werkgever is ontdekt en verdachte hiermee werd geconfronteerd en waarna hij is ontslagen. Als medewerker Finance en later als Chief Financial Officer was verdachte verantwoordelijk voor alle financiële bedrijfsprocessen binnen het bedrijf waar hij werkzaam was. In plaats van die processen zo in te richten dat onregelmatigheden konden worden voorkomen, heeft verdachte, voor eigen gewin, misbruik gemaakt van de tekortkomingen daarin. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat hij van zijn werkgever kreeg, wat hem in een functie met een dergelijke verantwoordelijkheid ernstig te verwijten valt. De ernst van de verduistering, in het bijzonder de lange pleegperiode en het hoge benadelingsbedrag, acht de rechtbank van belang bij de straftoemeting.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte (uittreksel uit de Justitiële Documentatie) van 13 december 2023. Daaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. De rechtbank weegt dit niet in het voordeel of nadeel van verdachte mee.
De rechtbank houdt ten gunste van verdachte rekening met het feit dat hij vanaf het begin af aan heeft meegewerkt met het onderzoek - zowel van zijn werkgever als van de politie. Hij is open en eerlijk geweest, heeft spijt betuigd en heeft de door hem aangerichte schade al voor het overgrote deel vergoed. Ook acht de rechtbank het van belang dat de gebeurtenissen grote gevolgen voor verdachte hebben gehad, zoals het verliezen van zijn huis en baan. Verder ziet de rechtbank het als een positieve ontwikkeling dat verdachte hulp heeft gezocht en aan zichzelf werkt.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS bij fraudedelicten met een benadelingsbedrag tussen de € 250.000 en € 500.000 rechtvaardigen in beginsel de oplegging van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur. Kijkend naar uitspraken die zijn gedaan in vergelijkbare zaken, dan wordt doorgaans ook daadwerkelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (al dan niet in combinatie met een taakstraf) opgelegd. De rechtbank vindt de door verdachte gepleegde verduistering zo ernstig, dat zij geen aanleiding ziet hier in dit geval van af te wijken. De rechtbank zal daarom een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie geëist. Maar gelet op de open proceshouding van verdachte en de hiervoor benoemde persoonlijke omstandigheden zal die straf wel lager uitvallen dan de LOVS-oriëntatiepunten indiceren (twaalf tot achttien maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf). Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf valt bovendien lager uit, omdat de rechtbank daarnaast een forse werkstraf en nog een voorwaardelijke gevangenisstraf zal opleggen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat passend en geboden is een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf voor de duur van 240 uur, te vervangen door 120 dagen hechtenis.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 56, 225 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jarenvast;
- als algemene voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt
vervangen door 120 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mrs. H.A. Brouwer en J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Bazaz, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 februari 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in de periode van omstreeks 20juni 2011 tot en met 13 november 2018 te Ede en/of Veenendaal en/of Heteren en/of Goirle, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten (een) betaalopdracht(en) en/of (een) factu(u)r(en) van [bedrijf] B. V., valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen vervalsen door (een) ander(en), met het oogmerk om dat/die
geschrift(en) als echt en onvervaist te gebruiken of door (een) ander(en) te doen gebruiken.
( art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij in de periode van omstreeks 23 januari 2012 tot en met 15 februari 2018 te Ede en/of Veenendaal en/of Heteren en/of Goirle, althans in Nederland, opzettelijk geldbedragen ter waarde van in totaal € 373.184,59, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorend aan [bedrijf] B.V., in elk geval aan een ander dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als medewerker Finance c.q. Chief Financial Officer onder zich had, wederrechtelijk heeft toegeëigend.
( art 321 Wetboek van Strafrecht, art 322 Wetboek van Strafrecht )